Bijlage bij brief AV/CAM/2006/76245
Groslijst adviesaanvragen SER 2007
Nr. Departement Onderwerp
1. LNV Biobased economy
2. LNV Waarden van de landbouw
3. V&W Verduurzaming van mobiliteit
4. EZ Globalisering
Toelichting bij de Groslijst adviesaanvragen SER 2007
1. Biobased economy
Biobased economy is een betrekkelijk nieuw begrip in de agrarische sector. Het gaat om de
productie van chemicaliën, vezels en brandstof op basis van plantaardige producten. Vroeger
was het heel gewoon dat kleurstoffen, verf, kleding, verpakkingsmateriaal en touw werden
gemaakt uit landbouwproducten. Denk maar aan linnen, jute en lijnzaadolie. Door de snelle
opkomst van synthetische producten die gemaakt worden uit de veel goedkopere aardolie zijn
deze producten van de markt verdwenen. Wat resteert zijn bijvoorbeeld hoogwaardige lijmen
op basis van zetmeel en farmaceutische grondstoffen op basis van melk. En natuurlijk bio-
ethanol en biodiesel die gemaakt worden uit verschillende landbouwproducten.
De ontwikkeling van een biobased economy kan grote gevolgen hebben voor de mondiale
agrarische markten. Zo stijgen bijvoorbeeld de prijzen van raapzaadolie en suiker de laatste
tijd omdat deze producten de grondstof zijn voor biobrandstoffen. Aangenomen wordt dat
deze ontwikkeling kansen kan bieden voor de Nederlandse agrosector, met name voor de
verwerkende industrie die hiermee kan beschikken over nieuwe afzetmogelijkheden voor
restproducten. Gezien het mondiale schaalniveau en de diversiteit aan effecten is de uitkomst
echter onzeker. Zo is het bijvoorbeeld de vraag of voor Nederland hoogwaardige,
kennisintensieve toepassingen van landbouwproducten voor chemicaliën, materialen (vezels,
isolatie, bouw) en niet-voedsel producten interessant zijn, of dat ook grootschalige inzet van
biomassa voor de energievoorziening interessant is. Mogelijk zijn technologieën beschikbaar
(bioraffinage), die zowel energieproductie als andere waardevolle grondstoffen opleveren
voor de (petro-)chemische industrie..
Verwacht wordt dat op lange termijn aardolie tegelijkertijd schaarser en duurder wordt. Over
enkele decennia kunnen plantaardige producten mogelijk een "revival" beleven, omdat ze
interessante alternatieven bieden voor de bestaande synthetische producten. Uiteraard worden
deze vezels, kleurstoffen, verf en verpakkingsmateriaal vervaardigd met behulp van moderne
technologie.
Aangezien het nastreven van een bio-based economy invloed kan hebben op de sociaal-
economische ontwikkeling van Nederland, is de SER het geëigende orgaan om vanuit het
brede gezichtsveld van experts, werkgevers en werknemers hier advies over uit te brengen.
Vragen aan de SER
1) In hoeverre draagt versterking van de sector die plantaardige producten tot
chemicaliën, vezels, duurzame energie (bijv. bio-brandstoffen en -massa), etc.
verwerkt, bij aan de sociaal-economische ontwikkeling in Nederland?
2) Biedt de bio-based economy vooral perspectief voor de Nederlandse kennisketen en de
verwerkende industrie of ook voor de producenten van plantaardige grondstoffen?
Wat zijn de kansen van het Nederlandse agrocluster in de internationale context en bij
de huidige stand van de technologie en mogelijke technologische ontwikkelingen?
Zijn er gelijktijdig mogelijkheden om de kansen voor ontwikkelingslanden met
comparatieve voordelen als leverancier van de agrarische grondstoffen, zoals
(tropische) vezels en biomassa, te vergroten?
3) In hoeverre draagt bio-based economy bij aan de realisatie van Europese
duurzaamheidsdoelstellingen op het terrein van energie (renewables, biofuels), klimaat
en duurzaam produceren en consumeren, zoals onder meer weergegeven in de onlangs
herziene EU-duurzaamheidsstrategie?
Planning
Indiening adviesaanvraag januari 2007, oplevering advies september 2007
2. Waarden van de landbouw
De Nederlandse landbouwsector brengt een aantal `goederen' voort, waaraan verschillende
soorten maatschappelijke waarden worden ontleend. Naast de directe opbrengsten voor de
maatschappij die de agrarische sector via de landbouwproductie en bijkomende
werkgelegenheid brengt, kan hierbij gedacht worden aan gezond voedsel, hoogwaardige
kennis, een groene leefomgeving etc.
Aan de SER wordt gevraagd om het directe én indirecte nut van deze waarden in beeld te
brengen en zo mogelijk te kwantificeren. Aangezien de SER in staat is de opinies van de
verschillende maatschappelijke geledingen te bundelen, is de SER in de beste positie om over
dit vraagstuk te adviseren. Bij direct maatschappelijk en economisch nut gaat het bijvoorbeeld
om:
- de netto waarde van de Nederlandse landbouw en natuur en landschap;
- de waarde en het nut van de voedselketen en andere agri-ketens (`Flowers and Food'),
inclusief indirecte werkgelegenheid;
- de bijdrage van de waarden van de landbouw aan de kenniseconomie;
- de bijdrage van de waarden van de landbouw aan de vermindering van maatschappelijke
problemen.
Bij indirect economisch en maatschappelijk nut valt bijvoorbeeld te denken aan de relaties
tussen:
- fysieke (groene) woonomgeving en bedrijfsvestigingsklimaat;
- de waarde van kennis en innovatie in de agrarische sector voor de rest van Nederlandse
maatschappij (bijvoorbeeld warmteproducerende tuinbouwkassen)
- relatie tussen voedsel en landschap en fysiek en mentaal welzijn van Nederlandse burgers;
- belang van recreatie in rurale omgeving.
Naast de omvang en dimensies van het maatschappelijk nut van de landbouw is het kabinet
geïnteresseerd in het verloop van de omvang van dit maatschappelijk nut in de tijd. Wat is de
verwachting van de SER over de ontwikkeling van de omvang van het maatschappelijk nut
van de landbouw in de toekomst tegen de achtergrond van bijvoorbeeld een verdergaande
handelsliberalisatie, de toenemende druk op ruimte in Nederland en de toenemende vraag naar
recreatie?
Gewenste aanvang project: januari 2007, gewenste oplevering advies: mei 2007
3. Verduurzaming van mobiliteit
Hoe houden we Nederland economisch sterk in relatie tot schoon bereikbaar en veilig in een
verantwoorde maatschappelijke context. Dit is de kernvraag uit de Innovatiebrief die de
Minister van Verkeer en Waterstaat op 21 juni jl. gestuurd heeft naar de Tweede Kamer. In
het kader van energietransitie, verwoord door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in de
Innovatiebrief Mobiliteit en Water (juni 2006), wordt onder andere aandacht besteed aan het
verduurzamen van mobiliteit (het thema schoon en duurzaam vervoer). Daarbij zijn de
toenemende rol van aardgas en biofuels, een andere systeembenadering van automobiliteit en
schonere technologieën belangrijke onderdelen.
In Europees kader krijgt verduurzaming van transport de afgelopen jaren meer aandacht in de
vorm van emissieplafonds (NEC plafonds), normen (euro 5/6) en energielabels. Tevens
bepleit de EC voor vergroening van inkoop en van het belastingsstelsel op dit punt. De
daarvoor nodige harmonisering van regelgeving wordt vertraagd wanneer, Europese
werkgelegenheid in het geding komt, zoals bijvoorbeeld in de automotive sector.
Tegelijkertijd zijn de prikkels voor automobilisten en vervoerders om duurzamer keuzes te
maken beperkt, en lijkt ook het effect van de sterk gestegen olieprijzen op dit moment op
autogebruik en verkeersintensiteit zeer beperkt. Vermoedelijk zal dus ook vanuit de markt de
vraag naar verduurzaming van mobiliteit vooralsnog beperkt blijven, behalve wellicht in die
urbane gebieden waar groen danwel milieuzones beperkingen op zullen gaan leggen.
Een belangrijk verwant probleem in termen van duurzaamheid is de afgelopen jaren sterk
toenemende congestie, als gevolg van de toenemende mobiliteit. De mobiliteit zal de
komende jaren nog stijgen (zie Nota Mobiliteit), zeker als de economie aantrekt.
Energieverbruik en emissies hebben eronder te lijden, en zeker in een periode van herstel van
economische activiteiten gaat het ook sociaal-economische consequenties hebben die
aanzienlijk kunnen zijn: langere werkdagen, hogere maatschappelijke lasten, afnemende
arbeidsmobiliteit en flexibiliteit, schade voor het bedrijfsleven, en op de meer urbane
knelpunten ook aanzienlijke bijverschijnselen in termen van geluid en luchtkwaliteit. In deze
`setting' lijkt de auto steeds meer een deel van het probleem te worden dan van de oplossing,
terwijl duurzame en meer innovatieve alternatieven achterblijven en de capaciteit van de
huidige verkeers- en vervoers-infrastructuur de groei in mobiliteit nog jaren niet bij zal
kunnen houden. Het is ook al jaren de vraag wanneer de publieke perceptie van dit probleem
zal omslaan van duldbaar naar onacceptabel.
De SER wordt tweeledig advies gevraagd:
· Enerzijds, zijn er, zeker bij het huidige economische herstel voldoende zwaarwegende
sociaal-economische overwegingen om verduurzaming van mobiliteit te intensiveren.
En in hoeverre speelt dat economisch herstel zelf een belangrijke rol in die afweging?
· In hoeverre draagt het huidige beleid bij aan de verduurzaming van mobiliteit in
Nederland.
Andere vragen in het verlengde hiervan zijn:
· Hoe past verduurzaming van mobiliteit in het beeld van de toekomstige
energievoorziening in algemene zin (het SER advies over de toekomstige
energievoorziening dat nu voorbereid wordt).?
· Op welke manier kunnen sociale partners bijdragen, verduurzaming van mobiliteit in
relatie tot het bereikbaarheidsprobleem tot een meer urgent maatschappelijk probleem
te maken? Welke belangen spelen hierbij een rol sociaal maatschappelijk gezien en op
welke wijze vragen deze aandacht. Op welke wijze kan een proactieve opstelling
richting de EU hierbij een rol spelen in samenwerking met onder andere de sociale
partners (gegeven het advies over Nederland en EU richtlijnen van de SER d.d. 16 juni
2007)?
De vraagstelling is redelijk urgent. Vooral zijn er de komende jaren substantiële risico's dat
het huidige versneld onderhoud aan de weginfrastructuur bij een weer sterker toenemende
verkeersintensiteit de publieke perceptie rond dit vraagstuk, en dus ook de sociaal-
economische relevantie ervan, versneld kunnen doen kantelen.
Het kabinet zou het advies zo snel mogelijk doch uiterlijk in het voorjaar 2007 ontvangen.
4. Globalisering.
Aan de SER wordt gevraagd wat de gevolgen zijn van verdergaande globalisering voor de
Nederlandse economie. Hierbij is belangrijk te identificeren welke kansen er liggen en welke
belemmeringen weggenomen moeten worden voor de Nederlandse economie, het Nederlands
bedrijfsleven en Nederlandse werknemers om met succes op buitenlandse markten te kunnen
opereren en om buitenlandse investeerders aan te trekken.
Vanwege onderstaande ontwikkelingen is een actueel advies over de maatschappelijke
gevolgen van globalisering gewenst:
Nederland heeft altijd sterk geprofiteerd van internationale economische ontwikkelingen.
Deze oriëntatie van de Nederlandse economie op het buitenland neemt nog steeds toe. Ook in
de toekomst zal Nederland de kansen die globalisering biedt, optimaal moeten benutten.
Internationaal ondernemen is hierbij van groot belang. Het stimuleert de productiviteit en is
een dragende factor wanneer de groei vertraagt. Internationaal ondernemerschap biedt de
mogelijkheden om middelen en bronnen te gebruiken die in eigen land niet of onvoldoende
aanwezig zijn. Buitenlandse bedrijven in Nederland leveren een belangrijke bijdrage aan de
werkgelegenheid, technologische vernieuwing en productiviteitsgroei. Consumenten schaffen
als gevolg van e-commerce in toenemende mate direct producten en diensten aan uit het
buitenland. Bedrijven starten parallel op Nederlandse en buitenlandse markten en voor het
gevestigde bedrijfsleven gaan innovatie en internationalisering hand in hand. Hoogopgeleide
buitenlandse werknemers zijn nodig om tekorten op de Nederlandse arbeidsmarkt op te
vangen. Consumenten profiteren in hoge mate van de prijsdalingen van producten als gevolg
van de internationale arbeidsverdeling.
Globalisering is een onafwendbaar proces, maar niet een puur exogeen proces. Nederland en
Europa zullen een heldere, eigen invulling moeten geven aan globalisering. Nederland moet
zich actief blijven inzetten op het wegnemen van blokkades op het gebied van het
internationale verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. Maar ook zorgen voor
een breed draagvlak in de samenleving voor globalisering. Wantrouwen in het proces van
globalisering leidt immers tot protectionistische reflexen. Het is daarom belangrijk om oog te
houden voor negatieve effecten, zowel binnen Nederland als mondiaal.
Consumenten en burgers stellen steeds hogere eisen aan de wijze van produceren van elders
gemaakte goederen en geleverde diensten. Het tegengaan van kinderarbeid en
milieuvervuiling en het minimaliseren van voedselveiligheid risico's zijn bijvoorbeeld
aspecten die steeds meer aandacht vragen. De integratie van de mondiale markt vraagt daarom
om heldere afspraken over maatschappelijke aspecten van internationaal ondernemen,
tegelijkertijd zullen internationaal opererende bedrijven ook zelf maatschappelijk
verantwoord moeten ondernemen.
Economie en (geo-)politiek raken in toenemende mate in elkaar verstrengeld. Dit is
bijvoorbeeld zichtbaar bij de scherpe en toenemende concurrentie in de verwerving van
energie en grondstoffen, maar ook bij een thema als economische veiligheid. In nieuwe
opkomende markten zoals China en India, blijven overheden een dominante rol vervullen in
het economische proces. Kansen liggen bovendien op markten waar de overheid sowieso een
belangrijke rol vervult: milieu, infrastructuur, water. De overheid heeft een rol te spelen bij de
ordening van internationale economische processen en een sterke economische diplomatie.
Termijn: SER wordt gevraagd om de werkzaamheden in januari 2007 te starten en in juni
2007 een advies op te leveren.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid