Antwoorden op vragen uit Algemeen Overleg van 27 juni jl. over de Westerscheldetunnel en de SDU
Vragen en antwoorden | 12-09-2006 | nr FIN06-692
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
12 september 2006
FIN06-692
Onderwerp
Algemeen Overleg van 27 juni jl.- beantwoording van vragen
Geachte voorzitter,
Op 27 juni jl. heb ik met de Vaste Commissie voor Financiën van uw Kamer gesproken over de Westerscheldetunnel. Naar aanleiding van vragen van de leden Omtzigt (CDA) en Gerkens (SP) over de omvang van het verlies voor de Staat indien respectievelijk de rendementseis zou worden verlaagd van 7,5% naar 6% en het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel informeer ik u in deze brief. Tevens zijn mij in dat algemeen overleg enkele vragen voorgelegd over het verkoopproces van Sdu NV. Ook de antwoorden op deze vragen vindt u in deze brief.
Achtergrond Westerscheldetunnel
Een tunnel onder de Westerschelde was een lang gekoesterde wens van de provincie Zeeland maar was niet aangemerkt als een project met prioriteit (niet in het MIT opgenomen). Om de realisatie toch ter hand te kunnen nemen, is gekeken naar samenwerking met of financiering door private partijen. Onderzoek destijds wees uit dat het om een risicovol project ging waar private partijen wilden participeren indien het verwachte rendement voldoende zou zijn . Dit bleek helaas niet het geval. Vervolgens is door de Staat en Provincie gekeken of zij de risico's konden dragen.
De investering in NV Westerscheldetunnel was met grote risico's en
onzekerheden omgeven. De nieuwe manier waarop de tunnel zou worden aangelegd, het boren onder de Westerschelde door, betekende grote onzekerheid over de ontwikkeling van de bouwkosten. Ten tijde van de besluitvorming is gesteld dat het om een risicovolle investering gaat waartegenover een projectrendement van minimaal 7,5% zou moeten staan. Het kabinet zou niet hebben ingestemd met de aanleg en exploitatie van de Westerscheldetunnel als niet mogelijk was gebleken om het investeringsproject rendabel uit te voeren. Zoals ik in het algemeen overleg op 27 juni jl. heb uitgelegd, is het verlagen van de rendementeis uitgesloten.
Sinds het begin van de bouw van de Westerscheldetunnel in 1998 hebben de aandeelhouders een bedrag van ruim EUR 765 miljoen voorgefinancierd. De tunnel is in maart 2003 geopend. Het spreekt voor zich dat sinds de opening van de tunnel de risico's zijn afgenomen omdat de bouwrisico's zijn verdwenen maar dat de rendementen nog moeten komen. De aandeelhouders hebben over de jaren 2003 tot en met 2005 een zeer bescheiden rendement op de investering ontvangen. Ik zeg bescheiden omdat het in verhouding tot de investering relatief gering is en omdat het rendement over de jaren 2004 en 2005 tegenvalt als gevolg van het achterblijven van de hoeveelheid verkeer door de Westerscheldetunnel bij de verwachtingen.
Verkoop van de Westerscheldetunnel zou een logisch sluitstuk zijn. Immers, private deelname in het (eerder) realiseren van de Westerscheldetunnel was oorspronkelijk het voornemen en is na het wegvallen van de (bouw)risico's mogelijk. In geval van verkoop zouden de resterende risico's als exploitatie- en vervoersontwikkelingen overgaan naar de private sector. Daarnaast zijn verbeteringen mogelijk in het tolinningssysteem, onderhoud en contractbeheer. De publieke belangen (zoals de maximale tariefstijging) zouden goed worden geborgd in de concessieovereenkomst.
Berekeningen van het verlies voor de Staat
Ik heb een berekening van het verlies voor de Staat laten maken als de rendementseis van 7,5% naar 6% zou gaan. Dit verlies bedraagt ongeveer EUR 90 miljoen (prijspeil 2006).
De inkomsten van de NV Westerscheldetunnel bestaan uit (jaarlijkse) exploitatiebijdragen van Rijk en Provincie en tolinkomsten. De tolinkomsten bedroegen in 2005 ongeveer éénderde van de totale opbrengsten. Het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel zou een verlies voor de Staat, berekend als contante waarde van de gemiste tolinkomsten, betekenen van ongeveer EUR 700 miljoen (prijspeil 2006). Bij beide berekeningen is uitgegaan van de verwachtingen van de vervoersprognoses zoals deze eind vorig jaar zijn bijgesteld.
Ten slotte
In geval van vervreemding van de NV Westerscheldetunnel zou ik alsnog uitvoering hebben kunnen geven aan de motie Geluk inhoudende dat het rendement boven de vooraf gestelde rendementseis van 7,5% beschikbaar zou worden gesteld voor de aanleg van een tunnel bij Sluiskil. Het is echter thans niet mogelijk hiervoor een bedrag vast te stellen omdat het veel te vroeg is om het eventuele overrendement te bepalen. Er zijn op dit moment immers veel onzekerheden zoals de vervoersprognoses en de risico's verbonden aan de exploitatie en de kostenontwikkeling. Pas in 2033 zal blijken of er overrendement is.
Hoogachtend,
de Minister van Financiën,
G. Zalm
Ministerie van Financiën