College haalt streep door oordeel AFM over betrouwbaarheid van
(ex-)bestuurders Veer Palthe Voûte
Den Haag, 12 september 2006 Het College van Beroep voor het
bedrijfsleven (CBb) heeft bij uitspraak van 12 september 2006 beslist
op het hoger beroep dat was ingesteld door twee (ex-)bestuurders. In
deze uitspraak heeft het CBb onder meer beslist dat AFM in 2003 ten
onrechte heeft beslist dat appellanten niet langer als bestuurder van
de VPV, een beheerder van beleggingsinstellingen, mochten
functioneren. AFM had aan die beslissing ten grondslag gelegd dat zij
vanaf 9 september 1999 hebben beschikt over voorwetenschap en met die
voorwetenschap tot en met 3 december 1999 transacties hebben verricht.
Het College is van oordeel dat de informatie waarover beide
appellanten beschikten in die periode onvoldoende specifiek was om
daaruit een conclusie te trekken omtrent de mogelijk invloed daarvan
op de koers van aandelen van de betrokken vennootschappen. Daarom is
niet sprake van een bijzonderheid (voorwetenschap).
Feitelijke achtergrond
Achtergrond van deze zaak wordt gevormd door plannen van appellanten
-als bestuurder van VPV- te komen tot openbare biedingen op de als
dakpanfondsen bekend staande houdstermaatschappijen Moeara Enim,
Maxwell Petroleum Holding, Dordtse Petroleum-Industrie en
Beleggingmaatschappij Calvé Delft in 1999, nadat eerder op de
Arnhemsche, een vergelijkbare houdstermaatschappij, een bod was
uitgebracht door ING. Om een bod dat tot een overname zou kunnen
leiden, mogelijk te maken was van belang dat afspraken werden gemaakt
met het Ministerie van Financiën over de voldoening van latente
belastingclaims. AFM was tot de conclusie gekomen dat op 9 september
1999 zicht bestond op overeenstemming en dat appellanten door nadien
(tot 3 december 1999) transacties te verrichten in aandelen van de
betrokken houdstermaatschappijen, misbruik hadden gemaakt voor
voorwetenschap.
Het College is het hier niet mee eens. De overeenkomst met Financiën
was een middel om tot een overname te komen, geen doel op zich. Met de
houdstermaatschappijen was nog niet inhoudelijk gesproken over een
eventueel openbaar bod en bovendien bestond, in de opvatting van het
Ministerie van Financiën, op 9 september 1999 niet meer dan een basis
voor verdere onderhandelingen. Na deze datum hebben de plannen nog
ingrijpende wijzigingen ondergaan die van belang waren voor de
besprekingen met Financiën. Dat met Financiën kon worden gesproken
over de afwikkeling van de latente fiscale claims was sinds het bod op
de Arnhemsche van algemene bekendheid in de financiële wereld en meer
partijen waren geïnteresseerd om te komen tot overname van
houdstermaatschappijen.
Eerdere procedures bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Het CBb werd al eerder gevraagd te oordelen over de beslissing van AFM
dat appellanten onbetrouwbaar waren omdat zij zich schuldig zouden
hebben gemaakt aan misbruik van voorwetenschap.
In zijn uitspraak van 27 september 2005 (LJN AU3491) achtte het CBb
het hoger beroep gegrond. AFM had toen het standpunt van het Openbaar
Ministerie, dat op 9 september 1999 sprake was van voorwetenschap, aan
deze beslissingen ten grondslag gelegd maar vond zelf dat een
dergelijke bijzonderheid niet voor 15 november 1999 was ontstaan. Het
College overwoog toen dat zonder toelichting niet duidelijk was waarom
AFM zelf vond dat de bijzonderheid eerst op 15 november 1999 was
ontstaan terwijl AFM appellanten in haar beslissingen verweet dat zij
reeds vanaf 9 september 1999 beschikten over kennis van zo'n
bijzonderheid. In de nieuwe beslissing heeft AFM daartoe wel
argumenten gegeven zonder dat nochtans blijkt van nieuwe, niet eerder
in aanmerking genomen feiten of een gewijzigde waardering van reeds
bekende feiten.
Het beroep tegen deze nieuwe beslissing werd bij uitspraak van 24
april 2006 (LJN AW4545) door de rechtbank te Rotterdam verworpen. De
procedure bij het College is het hoger beroep tegen deze uitspraak van
de rechtbank Rotterdam.
LJ Nummer
AY7979
Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum actualiteit: 12 september 2006 Naar boven
Gerechtelijke organisatie