Stichting van de Arbeid Postbus 90801
Postbus 90405 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
2509 LK S GRAVENHAGE Telefoon (070) 333 44 44
Fax (070) 333 40 33
2509LK90405
www.szw.nl
Uw brief d.d. 5-7-2006
Ons kenmerk ARBO/A&V/2006/71517
Datum 11 september 2006
Onderwerp
Geachte mevrouw Mooren,
Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief waarin de Stichting van de
Arbeid zijn visie geeft op de voorstellen tot wijziging van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet 1998) en het
Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) wil ik u hierbij mijn reactie
geven.
Het verheugt mij dat u in uw brief aangeeft dat de Stichting zich in de huidige
voorstellen tot wijziging van de arbowetgeving het genoemde SER-advies
herkent. In uw brief meent u dat een aantal elementen van dat advies en het
advies van de Stichting over de "Nationale kop Arbowetgeving" (13 september
2005) niet goed uit de verf komen. De Stichting heeft hier ook toelichting
opgegeven. Ik wil hier graag op ingaan.
Doelstelling van het door de overheid te voeren arbeidsomstandighedenbeleid
(arbobeleid) is te komen tot een effectiever arbobeleid met meer draagvlak in
de onderneming en daarmee een verbetering van de veiligheid en gezondheid
op de werkvloer. Goed arbobeleid draagt bij aan het voorkomen van ziekten en
ongevallen door het werk (preventie), het terugdringen van verzuim en
arbeidsongeschiktheid en een hogere arbeidsproductiviteit. Werkgevers en
werknemers krijgen meer mogelijkheden om zelf invulling te geven aan de
wijze waarop men in de eigen sector aan de arbovereisten voldoet. Geen `one
size fits all' aanpak, maar maatwerk. Dit heeft als voordeel dat binnen de
onderneming een arbobeleid gevoerd kan worden dat rekening houdt met de
specifieke kenmerken van de sector. Een arbobeleid passend voor de situatie in
de onderneming en in samenspraak met de werknemers tot stand gekomen dat
kan rekenen op draagvlak binnen de onderneming. Een efficiënt arbobeleid
tegen zo laag mogelijke kosten en een minimum aan administratieve lasten.
In uw brief geeft u aan dat de Stichting van mening is dat de nieuwe wetgeving
een integrale benadering van preventiebeleid, arbeidsomstandighedenbeleid,
verzuimbegeleiding, reintegratiebeleid en inkomensbeleid zou moeten
bevorderen. Ik deel deze opvatting en beschouw de wijziging van de Arbowet
1998 die thans in de Tweede Kamer voorligt, als een belangrijke stap in de
ketenbenadering.
In uw brief vraagt u aandacht voor een negental onderwerpen, waarop ik
hieronder nader zal ingaan.
1 en 2. Rapportage- en informatieplicht.
De Stichting acht het van belang dat in de nieuwe structuur jaarlijks over het
plan van aanpak wordt gerapporteerd en dat de werkgever over die rapportage
vooraf overleg voert met de
ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging/belanghebbende
werknemers. De Stichting stelt voor om hierover een artikel op te nemen in het
wetsvoorstel tot herziening van de Arbowet 1998.
Ik ben met de Stichting van mening dat het belangrijk is dat werkgevers en
werknemers overleg plegen over het arbeidsomstandighedenbeleid. Het
verheugt mij dat de Stichting de schriftelijke informatieverstrekking hierbij niet
noodzakelijk acht. Dit bespaart administratieve lasten voor de werkgever. Het
is wel van belang dat er een contactmoment is tussen ondernemer en
ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging en belanghebbende
werknemers waar actief informatie wordt gewisseld over aangelegenheden die
het arbeidsomstandighedenbeleid van de onderneming aangaan. Voor
ondernemingen met minder dan 10 werknemers waar geen ondernemingsraad
of personeelsvertegenwoordiging aanwezig is, is in het wetsvoorstel reeds een
dergelijke bepaling opgenomen (artikel 12, tweede lid). Ik neem uw voorstel,
om in de Arbowet 1998 een bepaling op te nemen die regelt dat er overleg
gevoerd moet worden over de aangelegenheden die het
arbeidsomstandighedenbeleid van de onderneming aangaan en de uitvoering
van het arbeidsomstandighedenbeleid met de ondernemingsraad of de
personeelsvertegenwoordiging, over. Ik zal hiertoe een nota van wijziging naar
de Tweede Kamer zenden.
3. Arbospreekuur.
De Stichting is van mening dat de toegang van de werknemer tot een
arbodeskundige wettelijk geregeld dient te blijven.
Ik neem het voorstel van de Stichting over om in het wetsvoorstel toegang van
de werknemer tot een arbodeskundige te regelen. Hiervoor voeg ik een
bepaling toe aan artikel 5 over de risicoinventarisatie & evaluatie (ri&e). In
---
deze bepaling wordt geregeld dat in de ri&e aandacht besteedt moet worden
aan de toegang van werknemers tot een deskundige werknemer of persoon. Ik
zal hiertoe een nota van wijziging naar de Tweede Kamer zenden.
4. Herformulering globale tot concrete doelvoorschriften.
De Stichting acht het van belang dat het ontwikkelen van concrete
doelvoorschriften wordt opgedragen aan een onafhankelijk en deskundig
instituut, zoals de SER ook heeft aangegeven.
De SER heeft voorgesteld om in het publieke domein zoveel als mogelijk
heldere en concrete, handhaafbare doelvoorschriften op te nemen waaraan
duidelijke, wetenschappelijk onderbouwde gezondheids- of veiligheidskundige
grenswaarden zijn gekoppeld. Of en wanneer wetenschappelijke grenswaarden
ontwikkeld worden is het initiatief van het kabinet.
Ik ben met de SER en STAR van mening dat indien door het kabinet besloten
wordt tot een wetenschappelijke grenswaarde, deze opgesteld moet worden
door een onafhankelijk en deskundig instituut, bijvoorbeeld door de
Gezondheidsraad, het RIVM of een deskundig Europees instituut .
5. Doelvoorschriften voor onder andere `zitgelegenheid'.
De Stichting adviseert een doelvoorschrift in de wetgeving op te nemen voor
zitgelegenheid en duwen en trekken.
Het advies van de Stichting om een concreet doelvoorschrift in de wetgeving
op te nemen voor zitgelegenheid en duwen en trekken levert een te rigide
wettelijke begrenzing op
gelet op de grote verscheidenheid aan fysieke belastingssituaties. Hiervoor is
maatwerk noodzakelijk. Artikel 5.2 (Voorkomen gevaren) van het
ontwerpbesluit biedt in combinatie met artikel 5.3 (Beperken gevaren en risico-
inventarisatie en -evaluatie) voldoende wettelijke basis voor het doen realiseren
van deze maatwerkaanpak.
Ook is er in het ontwerpbesluit een doelvoorschrift (artikel 5.4) opgenomen dat
de werkgever, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd, verplicht de
werkplekken in te richten volgens de ergonomische beginselen. Dit houdt in
dat rekening dient te worden gehouden met de fysieke kenmerken en
beperkingen van de werknemer en de aard van de werkzaamheden, zodanig dat
een werknemer zijn werkzaamheden in een goede werkhouding kan verrichten,
dus met optimale ondersteuning van het lichaam, op de juiste werkhoogte, met
alle materialen en producten binnen handbereik (zodat buigen zoveel mogelijk
wordt voorkomen) en met voldoende voet- en beenruimte. Dit impliceert
bijvoorbeeld dat aan een werknemer die arbeid verricht welke zittend kan worden
uitgevoerd, doelmatige zitgelegenheid wordt geboden. Er zijn ook situaties
denkbaar waarin een werknemer een aanzienlijk deel van zijn werk staande moet
uitvoeren. In die gevallen dient, wanneer het arbeidsproces het toelaat, de
werknemer in de gelegenheid gesteld te worden om van tijd tot tijd te gaan zitten.
---
Naast deze doelvoorschriften is ook een procesnorm opgenomen. In deze
procesnorm is geregeld (artikel 5.3 onder b) dat een werkgever bij de beoordeling
van de veiligheid- en gezondheidsaspecten van fysieke belasting (waaronder ook
werkhouding begrepen wordt) in de ri&e vooral moet letten op de kenmerken van
de last, het vereiste lichamelijke inspanning, de kenmerken van de werkomgeving
en de eisen van de taak.
6. Formuleren van een procesnorm voor psychosociale arbeidsbelasting.
De Stichting merkt op dat in het ontwerp tot wijziging van het
Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) als enige agendabepaling over
psychosociale arbeidsbelasting artikel 2.15 is opgenomen. De Stichting dringt
erop aan dat voor de afzonderlijke risico's agressie en geweld, seksuele
intimidatie, pesten en werkdruk een agendabepaling wordt opgenomen.
Ik ben van mening dat de ernst van psychosociale arbeidsbelasting en de mate
waarin dit voorkomt rechtvaardigen dat in aanvulling op het Europees beleid,
nationale regels worden gesteld voor de beheersing van dit risico. In het
wetsvoorstel wordt de werkgever verplicht om, binnen het algemeen
arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid te voeren gericht op voorkoming en
indien dat niet mogelijk is beperking van de factoren seksuele intimidatie,
agressie en geweld, pesten en werkdruk (oftewel psychosociale
arbeidsbelasting (PSA)).
In het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt door middel van een
agendabepaling uitgewerkt welke elementen minimaal deel moeten uitmaken
van het beleid inzake PSA. Aangezien de factoren die de aard en mate bepalen
van seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk sterk per
bedrijf verschillen, is een maatwerkaanpak noodzakelijk. Daarin past geen
agendabepaling die per afzonderlijk psychosociaal arbeidsrisico specifieke
maatregelen voorschrijft, zoals de Stichting bij wijze van voorbeeld uitwerkt
voor agressie en geweld. Artikel 2.15 (Maatregelen ter voorkoming of
beperking van psychosociale arbeidsbelasting) van het ontwerpbesluit biedt
voldoende wettelijke basis voor het uitwerken van een maatwerkaanpak van
seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk op bedrijfsniveau.
Als uit de verplichte risico-inventarisatie blijkt dat sprake is van te hoge
belasting van werknemers door een of meerdere van de psychosociale
arbeidsrisico's, dienen in het bijbehorende plan van aanpak de afspraken te
worden verwerkt die de werkgever met werknemers vervolgens maakt over
preventie- en beheersmaatregelen die passend en effectief zijn voor de
specifieke risicosituaties en groepen in hun bedrijf. Daarbij kan ik me
voorstellen dat er afspraken gemaakt worden op onderneming- of
brancheniveau met betrekking tot het opstellen en hanteren van protocollen,
meldingsprocedures, procedures voor opvang en begeleiding en het opstellen
van een plan van aanpak op bedrijfsniveau met betrekking tot materiële,
bouwkundige en/of organisatorische maatregelen. Deze afspraken cq. middelen
kunnen in arbocatalogi worden opgenomen. Ook kan een voorbeeld worden
genomen aan afspraken die op brancheniveau tussen sociale partners over
---
specifieke maatregelen zijn gemaakt, bijvoorbeeld in cao's of
arboconvenanten.
7. Private domein nader bezien.
De Stichting geeft aan dat zij het initiatief zal nemen tot de instelling van een,
uit centrale organisaties van sociale partners bestaande, begeleidingscommissie
die de decentrale totstandkoming van arbocatalogi zoveel als mogelijk zal
bevorderen. In dit verband is de Stichting benieuwd op welke wijze de regering
voornemens is sociale partners te betrekken bij het vervolg op het
wetgevingstraject. Zij wijst daarbij op de passage uit de memorie van
toelichting met betrekking tot het faciliterend beleid.
In de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Arbowet is
aangegeven dat de overheid zich zal inspannen om met faciliterend beleid het
mogelijk te maken dat partijen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen.
Onderdelen van dit faciliterend beleid zijn een goede kennisoverdracht, een
vraaggestuurde digitale arboinformatievoorziening en een tijdelijke
subsidiëring voor de totstandkoming van arbocatalogi. Uitgangspunt daarbij is
een efficiënte aanwending van de beschikbaar middelen.
Voor wat betreft een goede kennisoverdracht over de inwerkingtreding van de
herziene Arbowet kan ik u informeren dat SZW voorbereidingen treft voor een
uitgebreide, landelijke voorlichtingscampagne. In dit verband zal ik met
werkgevers en werknemers overleggen over een optimale tenuitvoerlegging
hiervan.
Over het flankerend beleid dat in het kader van de wetswijziging zal worden
ontwikkeld zal nader overleg worden gevoerd met werkgevers en
werknemersorganisaties.
8. Gevaarlijke stoffen.
a. Kwaliteitsborging private grenswaarden
De Stichting van de Arbeid onderstreept het pleidooi van de SER in zijn advies
"Een nieuw grenswaardenstelsel" voor kwaliteitsborging van private
grenswaarden en vertrouwt erop dat hierbij een groep van onafhankelijke
deskundigen een rol zal spelen.
Ik wil er graag op wijzen dat het de sociale partners zelf zijn die het systeem
van kwaliteitsborging opzetten. De Subcommissie MAC-waarden van de SER
heeft inmiddels vijf onafhankelijke deskundige instituten gevraagd een offerte
uit te brengen voor de ontwikkeling van leidraden die de basis voor de
kwaliteitsborging zullen vormen. Een concreet verzoek de ontwikkeling van
deze leidraden te subsidiëren ben ik, zoals ik al eerder aangaf, bereid dit jaar te
honoreren.
b. Verbodsbepalingen gevaarlijke stoffen
De Stichting wijst erop dat zij zich duidelijk heeft uitgesproken tegen het
schrappen van verbodsbepalingen ten aanzien van gevaarlijke stoffen.
---
Het betreft het bestaande verbod op het gebruik van benzeen en gechloreerde
koolwaterstoffen (art. 4.36 huidig besluit), het propaansultonverbod (art. 4.58),
het zandsteenverbod (art. 4.60) en het zandstraalverbod (art.4.61). Voor de
meeste van deze stoffen geldt dat ze kankerverwekkend zijn, zodat ook zonder
expliciet verbod een vervangingsplicht geldt. Het verzoek van de Stichting van
de Arbeid om stofverboden te handhaven zal ik honoreren, met uitzondering
van het fosforverbod. Sociale partners zijn akkoord met het schrappen van dit
verbod.
9. Verhouding tot Europese regelgeving
De Stichting dringt erop aan dat het kabinet bij zijn voorstel tot schrappen of
behoud van delen van de nationale kop, het karakter van de Europese
Kaderrichtlijn als een richtlijn respecteert die het minimumbeschermingsniveau
aangeeft.
Richtlijn nr. 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de
tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de
veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk (PbEG L 183) is
gebaseerd op artikel 137 van het EG-Verdrag. In genoemd artikel wordt
bepaald dat de bedoelde richtlijnen er niet aan in de weg mogen staan dat de
lidstaten maatregelen met een hogere graad van bescherming handhaven of
invoeren, mits die met het EG-Verdrag verenigbaar zijn. De achtergronden
hiervan zijn dat de arborichtlijnen de lidstaten niet verplichten om de bestaande
nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met de Europese
minimumvoorschriften, maar ook dat de arborichtlijnen de lidstaten de vrijheid
laten om wijzigingen aan te breng in de wetgeving die niet geharmoniseerd is.
Ik onderschrijf de richtlijn, maar dat laat onverlet dat op basis van evaluatie
van het beleid wijzigingen in de arbowetgeving mogelijk zijn. De wijziging
van de arbowetgeving leidt niet tot vermindering van het beschermingsniveau,
maar heeft tot doel een verbetering van de arbeidsomstandigheden in het
bedrijf. Niet door meer regels, maar door maatwerk, waarbij de sociale partners
een belangrijke rol vervullen.
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid