Nuffic

Den Haag, 11 september 2006

Internationale mobiliteit in het onderwijs in 2005 stabiel sterke toename Duitse studenten in Nederland

Het aantal Nederlandse studerenden en leerlingen dat in het kader van hun opleiding naar het buitenland gaat, is vrijwel stabiel. Binnen het primair en voortgezet onderwijs is de mobiliteit ten opzichte van 2004 licht gedaald naar 21.994 mobiele leerlingen; in het hoger onderwijs schommelt deelname aan mobiliteitsprogrammas naar het buitenland rond de 6.800 (dit is inclusief een schatting van het aantal Delta-bursalen). Binnen de bve-sector is een forse stijging te zien, maar hier gaat het om een totaal van slechts 2.589 lerenden.

In het hoger onderwijs vindt daarnaast ook los van de officiële programmas veel mobiliteit plaats. Deze zogenoemde diplomamobiliteit is flink aan het stijgen. Het aantal Duitse studenten dat in Nederland een complete opleiding volgt, is sterk gestegen: inmiddels zijn 12.046 oosterburen ingeschreven aan een Nederlandse universiteit of hogeschool, meer dan twee keer zoveel als drie jaar geleden. Andersom is België het populairst bij het groeiende aantal Nederlandse studenten dat elders een diploma wil halen.

Dat zijn de voornaamste conclusies van de editie 2005 van de monitor Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland. Deze publicatie wordt in opdracht van het Ministerie van OCW jaarlijks samengesteld door de Nuffic, de Nederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in het Hoger Onderwijs. Ze doet dat in samenwerking met het Europees Platform en het Centrum voor Innovatie van Opleidingen Cinop.

In 2005 was 70% van de scholen voor voortgezet onderwijs en 5,4% van de basisscholen betrokken bij een mobiliteitsprogramma ter ondersteuning van een buitenlands verblijf. Dat betekent een lichte stijging voor het voortgezet onderwijs en een daling voor het primair onderwijs. Duitsland is in deze onderwijssector nog steeds het met afstand belangrijkste bestemmingsland, maar verliest nu terrein ten gunste van een bredere spreiding over meerdere landen. Scholen in de Randstad nemen relatief gezien minder vaak deel aan mobiliteitsprogrammas dan scholen in de grensprovincies.

In de BVE-sector is de deelname aan het Europese programma Leonardo da Vinci sterk gestegen. De budgetverhoging voor dit programma heeft kennelijk een maximaal effect gesorteerd. Het favoriete bestemmingsland onder Leonardo-bursalen is en blijft het Verenigd Koninkrijk. Deelname aan een speciaal Duits-Nederlands uitwisselingsprogramma is in 2005 sterk teruggelopen.

In het hoger onderwijs is de internationale mobiliteit gestegen. Het aantal Nederlandse studenten dat voor een complete opleiding de grens oversteekt neemt toe, evenals de Nederlandse deelname aan het Europese mobiliteitsprogramma Erasmus. De mobiliteit van Nederlandse wo-studenten loopt overigens nog steeds voor op de hbo-studenten (32% versus 17%).

Andersom stonden er aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen 37.014 buitenlandse studenten ingeschreven. Dat is 3,9% van het totaal. Met de uitwisselingsstudenten erbij, zijn er in totaal ca. 48.500 buitenlandse studenten in ons land. Bij de niet-Europese herkomstlanden is er sprake van een toename van studenten uit Pakistan, Nepal en Turkije. Het aantal Chinese en Vietnamese studenten daalt. Dat heeft te maken met hogere collegegelden, ongunstiger wisselkoersen, een strengere selectie door Nederland en de groei van het hoger onderwijs in de herkomstlanden.

Wat percentages buitenlandse studenten betreft, staat Nederland nog steeds behoorlijk onderaan. Japan en Finland komen met respectievelijk 2,5% en 2,2% nog lager uit. Deze percentages vormen echter een schril contrast met die van Australië (18,7%), Duitsland (10,7%) of België (11,2%).