Scheiding taken apothekers
Kamerstuk, 8-9-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
GMT/VDG 2713340
8 september 2006
Tijdens de plenaire behandeling van de Geneesmiddelenwet is een motie
(69) aanvaard waarmee de regering wordt verzocht om een begin te maken
met de scheiding van taken van de apotheker en de Kamer daarover vóór
1 september 2006 te informeren (Kamerstukken II 2005-2006, 29359 en
28494, nr. 69).
De taken die in de motie worden onderscheiden zijn die van
zorgverlener en zorginkoper. Gezien de beraadslagingen lijkt de motie
zich te richten op een volledige, juridische scheiding van
zorgverlening en inkoop van geneesmiddelen bij de apotheekhoudenden.
Ik heb mij nogmaals beraden op de mogelijkheden en de wenselijkheid om
de motie in die zin uit te voeren.
Allereerst constateer ik dat het beleid van de regering volledig in
overeenstemming is met de achterliggende gedachte van de motie: het
verminderen c.q. wegnemen van het financiële belang van
apotheekhoudenden bij de inkoop van geneesmiddelen. Voorts merk ik op
dat hier reeds een aanzienlijke stap is gezet. Immers op grond van het
Geneesmiddelenconvenant 2006/2007 worden de huidige kortingen en
bonussen al met
EUR 843 mln afgeroomd. Dat bedrag loopt op in 2007 tot vooralsnog EUR
971 mln. Het exacte bedrag voor 2007 is afhankelijk van de uitkomsten
van het onderzoek naar de praktijkkosten en inkoopvoordelen dat de
Nederlandse Zorgautoriteit i.o. (NZa i.o.) uitvoert.
Het Geneesmiddelenconvenant biedt verder apotheekhoudenden een helder
perspectief. Afgesproken is dat er een nieuw modulair tarief voor
apotheekhoudenden komt waarin een, met de zorgverzekeraar af te
spreken, financiële stimulans is opgenomen voor apotheek-houdenden die
doelmatig inkopen voor zorgverzekeraar en patiënt. Daarnaast bevat het
tarief ruimte voor ondernemend zorgverlenerschap doordat de
zorgverzekeraar specifieke zorginhoudelijke taken van
apotheekhoudenden apart kan belonen.
De weg die met het Geneesmiddelenconvenant is ingeslagen moet er toe
leiden dat kortingen en bonussen in de bedrijfskolom worden afgebouwd
tot aanvaardbare proporties. Afspraken over prijsverlaging van
geneesmiddelen staan hierin centraal. Op den duur zullen lokale
onderhandelingen tussen zorgverzekeraar en apotheekhoudende steeds
belangrijker worden bij het tot normale proporties terugbrengen van
het financiële belang van apotheekhoudenden bij het inkopen en
afleveren van geneesmiddelen.
Tot een volledige scheiding van "zorg en handel" (inkoop van
geneesmiddelen door apotheekhoudenden) zal het in deze aanpak niet
komen. Het uitsluiten van elke financiële stimulans voor de inkopende
apotheekhoudenden zou er immers toe kunnen leiden dat
apotheekhoudenden geen extra inspanningen zullen doen om
geneesmiddelen doelmatig in te kopen waardoor de patiënt met een
hogere rekening en of premie wordt geconfronteerd. De winst uit de
inkoop van geneesmiddelen is niet nodig om de praktijkvoering (en de
zorgverlening) van de apotheek te financieren omdat het tarief voor
apotheekhoudenden zal zijn geactualiseerd aan de hand van het hiervoor
al genoemde onderzoek van de NZa i.o. naar de praktijkkosten en de
inkoopvoordelen. Feitelijk staat hierdoor de zorgverlening voorop in
de uitoefening van het beroep van de apotheekhoudenden.
Het beleid ten aanzien van het "scheiding van zorg en handel" is
uitvoerig aan de orde gekomen tijdens de behandeling van het
onderhavige wetsvoorstel (Nota naar aanleiding van het nader verslag,
Kamerstukken 2005-2006, 29359, nr 12). Daarin heb ik ook aangegeven
dat een juridisch verbod voor apothekers om geneesmiddelen in te kopen
zich niet verhoudt met Richtlijn 85/482/EEG nu die richtlijn bepaalt
dat de apotheker juist ook is opgeleid om geneesmiddelen in te kopen.
Een juridische scheiding van taken van apotheekhoudenden is dan ook
niet mogelijk.
Op grond van het bovenstaande ben ik tot de conclusie gekomen dat er
op zichzelf ook niet veel licht zit tussen de achterliggende gedachte
van de motie en het reeds ingezette beleid en dat een scheiding van
taken van apotheekhoudenden in de zin van de motie ook niet nodig is.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport