De Nederlandse Bank
Locatie leeg Orpheus Theater, Apeldoorn
Spreker leeg Mr. D. Witteveen, directeur van de Nederlandsche Bank
Een paar weken geleden zette de Amerikaanse president George W. Bush
zijn handtekening onder een nieuwe pensioenwet. Tijdens de
persconferentie zei hij: Americans who spend a lifetime working hard
should be confident that their pensions will be there when they
retire. Wie zou het daarmee oneens willen zijn, niet enkel voor
Amerikanen maar ook voor onszelf. Over de afgelopen 5 jaar gingen 700
Amerikaanse pensioenfondsen ten onder en de ramingen van het nationale
dekkingstekort in defined benefit regelingen lopen op tot 500 miljard
dollar. Stelt u zich even voor hoeveel persoonlijk leed daarachter
schuil gaat; voor miljoenen mensen betekent dit slapeloze nachten en
sappelen in plaats van een redelijk onbezorgde oude dag. Gelukkig
staat Nederland er beter voor, al is dat geen reden om zelfvoldaan
achterover te leunen. De gemiddelde - met nadruk op gemiddelde - reële
dekkingsgraad ligt rond de 100% uitgaande van waardevaste pensioenen.
De nominale dekkingsgraad bedraagt momenteel 140%. Pensioenpremies
zijn op kostprijsdekkend niveau gebracht, de transparantie neemt toe
en alle aandacht is gericht op het verder vergroten van de
beheersbaarheid.
Voordat nu morgen de kranten koppen: "Altijd sombere toezichthouder
noemt pensioensituatie zonnig!" wil ik wel een aantal kanttekeningen
maken. Het gaat om gemiddelden; er zijn dus fondsen die er beter
voorstaan, er zijn ook fondsen die er beduidend slechter voorstaan.
Daarbij moeten we niet vergeten dat er in Nederland voor pensioenen
geen garantieregeling of een opvangfonds is. Ieder fonds is op
zichzelf aangewezen en voor de deelnemers is geen externe opvang
voorzien. We hebben nu beter diagnostische instrumenten dan in het
verleden, met de solvabiliteitstoets en de continuïteitsanalyse, maar
uiteindelijk wordt de uitkomst bepaald door de feiten. We blijven
gevoelig voor lage rente, tegenvallende rendementen op aandelen en
andere beleggingen en schokken in de markt. De uitgangspositie is,
anders dan aan het begin van de jaren negentig, niet zo dat we nog
eens grote tegenvallers uit overreserves kunnen opvangen. Overigens
hebben we uit die situatie ook geleerd dat niet alles dat er gezond
uitziet ook gezond is.
Een andere belangrijke kanttekening is dat er veel versoberingen zijn
doorgevoerd, maar dat deze nog niet allemaal in het collectieve
pensioenbewustzijn zijn opgenomen. Veel pensioengerechtigden zullen
nog de nodige communicatie van hun fondsen nodig hebben voor ze de
gedachtekloof tussen het pensioen dat ze verwachten en het pensioen
dat ze waarschijnlijk zullen krijgen, hebben gedicht. En ook dat is
noodzakelijk. Kortom, de zon die schijnt is een voorjaarszon, pril,
aan het begin van een seizoen vol kansen en uitdagingen, maar niet
zonder risicos voetangels en klemmen.
Het belang van een goede continuïteitsanalyse
De wettelijke bescherming van de burger tegen onvoorziene
omstandigheden bij een financiële instelling is gericht op het stellen
van minimumeisen voor de solvabiliteit. Een belangrijk onderdeel in
onze nieuwe Pensioenwet is dan ook de solvabiliteitstoets. De logica
is simpel en effectief: als het pensioenfonds voldoende eigen vermogen
heeft, kan het tegen een stootje en die stootjes zijn zowel qua
tijdstip als omvang onvoorspelbaar. Deelnemers die hun aanspraken
kwijtraken of hun pensioen zien verdampen door een failliet of falend
pensioenfonds eisen terecht dat de wet eisen stelt aan de omvang van
het eigen vermogen. Voldoende eigen vermogen levert niet alleen
zekerheid op maar tevens een stabieler premieverloop. Zonder deze
buffer vertalen opgetreden risicos zich direct in premieaanpassingen
of sponsorbijstortingen. Eigen vermogen helpt pensioenfondsen
daarnaast om de indexatieambitie te verwezenlijken: het eigen vermogen
rendeert immers ook.
Dat solvabiliteit wordt opgevat als de belangrijkste graadmeter voor
de kans op deconfiture ligt overigens niet zo simpel. Solvabiliteit
van een pensioenfonds is een uitkomst die door talrijke factoren wordt
bepaald. Deze factoren dienen expliciet in de spelregels te worden
betrokken. Zonder in technische details te treden komen die andere
factoren neer op het toepassen van modellen voor risk management en
voor asset and liability management. In toezichttermen zeg maar het
maken van een goede continuïteitsanalyse. Langs die weg wordt
beoordeeld of het pensioenfonds op lange termijn solvabel blijft.
Namelijk door te toetsen of de risicos die worden genomen, vallen
binnen de normen die daarvoor gelden. De continuïteitsanalyse vergt
daartoe aannames over de toekomst. Laten we eerlijk zijn: waar een
pensioenfonds bezig is met de lange termijn dient op die
continuïteitsanalyse de nadruk te liggen. Het zou zijn toe te juichen
als de solvabiliteitstoets de facto de ondergrens vormt van het
gewenste vermogen, zeker als de solvabiliteit slechts in nominale
termen wordt uitgedrukt. Dat zou het toezicht en ook de toezichtlast
kunnen verminderen. Het is, naar mijn stellige overtuiging, daarom
onze gezamenlijke uitdaging dat als doel te kiezen. Dit brengt ons een
adequaat pensioen voor een redelijke prijs, met stabiele premies en
voorspelbare uitkomsten. Pensioenen waarvan de kosten, de risicos en
de beoogde uitkomst transparant. En waarover eerlijk wordt
gecommuniceerd met de deelnemers.
Toekomstgericht denken is overigens geen makkelijke opgave. Over de
toekomst kan men slechts verwachtingen vormen en deze zijn zelden
objectief voorspelbaar. Resultaten over het verleden zijn daarentegen
wel objectief vast te stellen, maar bieden geen garantie voor de
toekomst. Toekomstverwachtingen kunnen, als we niet oppassen, lange
tijd behoorlijk gunstig worden voorgesteld, waardoor oplopende
tekorten niet tijdig worden aangepakt. De vraag hoe groot een tekort
zou mogen zijn en hoe lang een tekortsituatie mag duren heeft de
tongen al behoorlijk losgemaakt, maar blijft lastig te vertalen in een
eenvoudige techniek. Je trapt hier al gauw deuren in die wijd open
staan: een tekort mag nooit groot zijn en moet zo snel mogelijk worden
aangezuiverd. Daarentegen zijn analyses die bewijzen dat ieder tekort
acceptabel is en dat op lange termijn alles wel glad loopt, onjuist en
contraproductief. Risicos moeten altijd een uitweg vinden, ook op
lange termijn. Ik laat twee eenvoudige voorbeelden zien.
In het eerste voorbeeld worden beleggingsrisicos opgevangen met een
variabele pensioenleeftijd. Stel een werknemer wil graag een pensioen
opbouwen gelijk aan 70% van zijn laatst verdiende salaris. De
werknemer heeft met behulp van een financiële planner berekend dat hij
daartoe jaarlijks 16% van zijn salaris opzij moet zetten en risicovrij
beleggen om precies op zijn 65-ste met pensioen te gaan. Door
vervolgens een gedeelte, bijvoorbeeld de helft, van het spaargeld in
zakelijke waarden te beleggen wordt de verwachte beleggingsopbrengst
hoger maar ook onzekerder. Bij een risicopremie van 3% op aandelen is
de beloning van dit beleggingsbeleid dat de verwachte pensioenleeftijd
daalt naar 62 jaar. Hierbij is rekening gehouden met een kortere
spaarperiode en een langere periode van pensionering. De keerzijde van
de vervroegde pensioenleeftijd is dat de deelnemer bij een
tegenvallend rendement mogelijk langer moet doorwerken om hetzelfde
pensioen te bereiken. In ongeveer éénderde van de gevallen is de
persoon gedwongen door te werken tot na zijn 65-ste. Nu zou dat nog
bespreekbaar zijn als een ieder zich bewust is van de keuzes en de
risicos. Maar let wel, de uitslag is groot, stoppen op 62 of 70-jarige
leeftijd is nogal een wezenlijk verschil. Het is in deze situatie
zelfs mogelijk dat, wie op zijn 58-ste denkt binnen 4 jaar te stoppen,
twee jaar later wordt geconfronteerd met de noodzaak nog 10 jaar door
te gaan. Rendement en risico liggen daarmee wel heel sterk bij het
individu, om maar te zwijgen over de werkgever die hiermee een heel
volatiel arbeidsaanbod krijgt.
In het tweede voorbeeld zijn premieaanpassingen de uitlaatklep. Een
juiste premiestelling is zeer belangrijk voor het reilen en zeilen in
de pensioensector en voor rust in de economie. De pensioenregeling en
de bijbehorende financiering dienen daartoe grosso modo in evenwicht
te zijn. De volgende drie figuren maken op gestileerde wijze
aannemelijk wat ik bedoel. Hierin zijn steeds afgebeeld (helemaal
links) het verschil tussen de feitelijke en de kostprijs premie, (in
het midden) de actuele waarde van alle toekomstige premiebijstortingen
en (rechts) de actuele waarde van alle toekomstige premierestituties.
Als de feitelijke premie onder kostprijsniveau wordt vastgesteld
bestaat een grote kans dat in de toekomst premie-naheffing nodig is.
De omvang van premierestitutie is daarentegen relatief klein. Wanneer
boven kostprijsniveau wordt betaald, draait dit beeld om en is naar
verwachting minder premiebijsturing nodig. Waarschijnlijker is dat het
pensioenfonds grotere reserves opbouwt en deze terug kan geven aan de
sponsors. De derde en laatste figuur laat zien dat de risicos
evenwichtig worden verdeeld als de premie gelijk wordt gekozen aan de
kostprijs premie. De actuele waarde van het risico van
premieverhogingen is gelijk aan die voor het risico van de
premiekortingen (noot 1). Het is duidelijk dat volatiele en te hoge
premies slecht zijn voor onze exportpositie en voor de binnenlandse
economie. Maar ook te lage premies zijn dat, omdat ze een procyclische
werking hebben zowel bij een opwarmende als bij een afkoelende
economie.
Beide voorbeelden laten zien dat risicos over lange termijn effect
hebben op het pensioenresultaat of op de premies. Wat dat lange
termijn karakter betreft is het Nederlandse pensioenstelsel een
complex geheel met een reikwijdte over opeenvolgende generaties. De
kern van die complexiteit is dat oud en jong afspreken de lusten en
lasten met elkaar te delen zodat beiden daar beter van worden. Die
afspraak is echter fragiel. Afspraak is hier uiteraard een metafoor:
het is géén contract maar een door de wetgever ondersteunde algemene
conventie die alleen met een breed maatschappelijk draagvlak kan
voortbestaan. Het punt waar het iedere keer op aankomt, is dat de
continuïteit van het stelsel afhankelijk is van de vraag of de jongere
generaties die toetreden dat ook uit volle overtuiging doen. Dit is
bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend als de jongeren door een omvangrijk
tekort in het pensioenfonds onevenredig meer betalen dan nodig is voor
hun eigen pensioenopbouw. Het is belangrijk dat ook de jongeren bereid
blijven mee te doen, en dat ze dus ook meebetalen. Daarvan zullen ze
in de toekomst ook zelf weer profiteren. Maar om dat systeem overeind
te houden is het nodig dat de bijdrage die van hen wordt gevraagd in
een redelijke verhouding staat tot wat ze ervoor voor terugkrijgen.
Het is derhalve zaak om de verdeling van lusten en lasten over de
generaties in evenwicht te houden. Ik wil u daarom graag meegeven om
op voorhand een zodanige koers te varen dat een situatie van
onderdekking zo kort mogelijk kan worden gehouden en bijsturing via
premie en indexatie beperkt blijft. Voorkomen is beter dan genezen.
Maatwerk in het toezicht biedt vervolgens voldoende flexibiliteit om
hiervan af te wijken wanneer de belangen van de deelnemers daarmee
beter worden gewaarborgd. Het is duidelijk dat DNB er enerzijds een
verklaard voorstander van is om bij onverwachte problemen realistisch
en met een redelijke termijn te werken, als dat aantoonbaar in het
belang van de deelnemers is. Dit hebben we in het recente verleden zo
gedaan en dat zullen we onder de Pensioenwet ook doen. Anderzijds is
het even duidelijk dat DNB er een verklaard tegenstander van is als
men bij voorbaat de risicos vergroot of potentiële kortingen opzoekt.
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als te hoge rendementen of te
lange hersteltermijnen al op voorhand in de premiestelling zijn
verdisconteerd. Een goede continuïteitsanalyse brengt dit naar boven.
De toegevoegde waarde van collectiviteit
Hiervoor is aangehaald dat het pensioenstelsel een pact tussen oud en
jong is. Het heeft voordelen om pensioen op deze wijze collectief te
organiseren. De levensduur van elk individu is bijvoorbeeld onzeker.
Voor een grote groep mensen is dit echter redelijk goed te
voorspellen. Vergelijk het met het gooien van een dobbelsteen. Als je
enkele malen gooit ligt het gemiddeld aantal ogen ergens tussen 1 en
6. Naarmate je vaker dobbelt komt het gemiddelde in de buurt van 3,5
te liggen. In termen van het op te bouwen pensioenkapitaal betekent
dit dat als je alleen bent, je veel van je inkomen moet sparen voor
het geval je heel oud wordt. Terwijl als je met zijn velen spaart, de
premie in lijn kan zijn met de gemiddelde levensverwachting.
Collectief gespaard wordt er in Nederland volop. Ruim 90% van de
werknemers in Nederland bouwt via de werkgever pensioen op. Ervaringen
in het buitenland laten zien dat zonder dit automatisme grote groepen
werknemers veel minder pensioen opbouwen. Individuen zijn dan op
zichzelf aangewezen om een pensioenvoorziening te treffen.
Uitstelgedrag en beperkte financiële kennis leiden vaak tot een
relatief lage vermogensopbouw en geringe rendementen. Ik verwijs hier
weer naar de Verenigde Staten. Deelnemers aan defined
contribution-regelingen zijn daar stelselmatig onderverzekerd. Ze
sparen te weinig voor hun oude dag omdat men via het arbeidscontract
niet automatisch deelneemt aan een pensioenregeling. Als men na
verloop van tijd toch pensioen gaat opbouwen legt men te weinig in en
neemt men te veel risico door eenzijdig te beleggen in aandelen van de
werkgever. Overigens worden beide problemen met de nieuwe pensioenwet
in de VS teruggegaan. Bedrijven worden aangespoord om nieuwe
medewerkers wel automatisch in de pensioenregeling op te nemen.
Beleggingen in de eigen onderneming worden ontmoedigd.
Voor defined contribution-regelingen blijft overigens het probleem van
de hoge beheerskosten. Deze kunnen soms oplopen tot wel 2,5% per jaar
van het belegd vermogen. Anders gezegd, het onzekere rendement is voor
de belegger terwijl de zekere beheerskosten soms hoog zijn en naar
rato drukken op de netto-opbrengst. Uit recent onderzoek van DNB komt
voor de Nederlandse pensioenfondsen gelukkig een behoorlijk lager
kostenpercentage van gemiddeld 0,25% van het belegd vermogen naar
voren (noot 2). Ik vind het overigens wel een punt van aandacht, maar
ik verwacht dat de heer Santing daar meer over zegt, dat we deze
kosten zowel transparanter maken als dat we ze in de toekomst laag
weten te houden. De Nederlandse pensioenpot is wat dat betreft een
aantrekkelijk Luilekkerland waar voor aanbieders van diverse diensten
en producten in potentie een miljardenopbrengst lonkt.
Een andere belangrijke observatie is dat de gemiddelde Nederlander aan
zekerheid hecht en bereid is daarvoor een iets hogere premie te
betalen. De meeste Nederlanders achten zich onvoldoende in staat zelf
hun pensioenvermogen te beheren en laten dit liever over aan
professionals. Dat is overigens ook geen garantie op succes. In de
jaren 90 heeft Nederlands het stelsel bijna door de vingers laten
glippen door gelijktijdig premies te verlagen, pensioenen te verruimen
en beleggingsrisicos te vergroten zonder tegelijk adequate beheersing
en toezichtinstrumenten te bouwen. Die fout kunnen we ons niet nog een
keer veroorloven. We zijn, zo ziet het althans op dit moment er naar
uit, met de schrik vrijgekomen. Veel van de doorgevoerde
versoberingen, vooral het middelloon en de enige versobering van het
vroegpensioen, zouden wellicht met enkele jaren vertraging toch wel
zijn doorgevoerd. Alleen wie ziet hoe we er in de eerste helft van de
jaren 90 voorstonden kan zich niet aan de indruk onttrekken dat, als
we toen al de aanpassingen hadden gepleegd, we nu gemiddeld betere
indexatiekwaliteit hadden kunnen bieden. Waarbij we dan overigens ook
als toezichthouder de benodigde extra middelen hadden moeten inzetten.
Goedkoop toezicht is, zo blijkt nu, niet per sé goed toezicht. We
hebben de afgelopen jaren nogal geïnvesteerd in toezicht op de
pensioensector. Alles wat goed is kan altijd beter, efficiënter,
adequater en klantvriendelijker. En dat geldt ook voor de ontwikkeling
van beleidskaders, best practices en zo meer. Dus investeringen zijn
nodig om te zorgen dat wat goed is ook goed blijft. U, als
pensioensector heeft immers recht op goed toezicht en een goede
toezichthouder.
De houdbaarheid van het pensioenstelsel
De afgelopen jaren is veel gedaan om de houdbaarheid van het
pensioenstelsel te vergroten. Binnenkort verschijnt een studie van DNB
die ook aandacht besteedt aan het houdbaarheidsvraagstuk. U krijgt
deze toegezonden. Uiteraard komt daarbij ook de recente opkomst van
collectieve DC-regelingen aan de orde. Vandaag zal ik hier niet
uitvoerig bij stilstaan. Van belang is dat dezelfde uitgangspunten als
transparantie en een adequate premie voor een adequaat pensioen
overeind blijven. Ik ga ervan uit dat het lukt dit ook op de een of
andere manier met de komende Pensioenwet in harmonie te laten
gebeuren. Waar risico zijn prijs heeft hoop ik tevens dat sociale
partners, bij een verandering van de risicodeling, zakelijke afspraken
maken over de vergoeding voor dat risico. Uiteraard treden ook bij
collectief DC-regelingen DNB en AFM in goede samenwerking op als het
tot transparantie komt.
De houdbaarheid is tevens toegenomen omdat de financiële positie van
de sector is verbeterd. Gegeven de afhankelijkheid van
marktontwikkelingen is dit een volatiele grootheid, maar momenteel
ligt de reële dekkingsgraad rond de 100%. Dit is berekend uitgaande
van waardevaste pensioenen. Voor ongeveer driekwart van de actieven en
voor de helft van de gepensioneerden is de indexatieambitie echter
gekoppeld aan de loonontwikkeling. Ten opzichte van deze
welvaartsvaste ambitie schiet de huidige dekkingsgraad nog iets
tekort. Bovendien kunnen bij deelnemers verwachtingen zijn gewekt over
inhaalindexatie. Sommige pensioenfondsen hebben immers aangegeven dat
gemiste indexaties in betere tijden worden ingehaald. Pensioenfondsen
die dergelijke afspraken hebben gemaakt, kunnen pas weer aan
premiekorting denken als de beloftes over inhaalindexatie zijn
nagekomen.
Indexatie heeft overigens nog een andere belangrijke dimensie. Onder
de nieuwe Pensioenwet moeten pensioenfondsen aangeven in welke mate ze
ernaar streven en in staat zijn om te indexeren. Hierdoor worden
kwaliteitsverschillen tussen pensioenfondsen zichtbaar en dat is een
goede ontwikkeling. Dit past in de behoefte aan transparantie en bij
het feit dat werknemers ook zelf eigen verantwoordelijkheid hebben
voor hun oudedagsvoorziening. De vraag is vervolgens hoe met deze
kwaliteitsverschillen wordt omgegaan bij waardeoverdracht. Als daar
aan voorbij wordt gegaan en alleen nominale aanspraken worden
overgedragen, kan de deelnemer zijn vooruitzicht op indexatie zien
verslechteren. Als het kwaliteitsverschil groot is kan de deelnemer
zelfs besluiten zijn pensioenaanspraken niet over te dragen. Dit werkt
mogelijk verstorend op het pensioenstelsel en de arbeidsmobiliteit.
Het ligt daarom voor de hand om bij overdracht van pensioenaanspraken
ook rekening te houden met de waarde die de voorwaardelijke
toeslagregeling vertegenwoordigt. We vragen hier dan ook aandacht
voor.
Goed en efficiënt toezicht is, tot slot, een natuurlijke voorwaarde
voor de houdbaarheid van het stelsel. De nieuwe spelregels worden
eerdaags in nieuwe wetgeving bekrachtigd. De aanpak van DNB wordt
daarbij meer principle based. Daar waar de toezichthouder in de oude
situatie (rule based) de vraag stelt of de instelling zich aan de
regels hield, is dat in de nieuwe situatie (principle based) of de
instelling kan uitleggen waarom men meent compliant te zijn. Een
voorbeeld. Ten aanzien van de invulling van pension fund governance
wordt in de toekomst meer eigen verantwoordelijkheid bij het
pensioenfonds gelegd. De instelling dient zelf na te denken over hoe
men hier invulling aan geeft. Dit leidt ertoe dat het pensioenfonds op
dit punt makkelijker kan aansluiten bij het eigen organisatiemodel. In
de dialoog met de toezichthouder dient het pensioenfonds uit te leggen
hoe en waarom het denkt te voldoen aan de uitgangspunten van pension
fund governance. Ook de ruimte voor interne modellen past in die
aanpak. Ik gaf u al mee dat op die manier de bemoeienis van de
toezichthouder mee beweegt met de mate waarin het fonds financieel en
organisatorisch de zaken op orde heeft. Op die manier gaat u steeds
meer uw eigen toezichtlast bepalen.
De komende weken buigt de Tweede Kamer zich definitief over de
Pensioenwet. Dit is wat later dan verwacht, en het blijft tot het
laatst toe spannend, maar het nieuwe toezichtmodel komt voor zover het
er al niet is. Daar waar de Amerikanen een pensioenwet accorderen en
die vervolgens pas na twee jaar in werking laten treden, hebben wij
een omgekeerde weg bewandeld. Twee jaren geleden heeft de
pensioensector zelf het FTK eigenlijk al min of meer ingevoerd en nu
wordt het bij wet bekrachtigd. Eerder heb ik al betoogd dat het nog
mooier zou zijn geweest als we begin jaren 90 reeds over de inzichten
van het FTK hadden beschikt. Maar we mogen onder het voorbehoud dat ik
eerder gaf - niet mopperen: we hebben nog steeds de beschikking over
een omvangrijke pensioenpot, door de recente aanpassingen is de
kwetsbaarheid vermindert en ruim de helft van het pensioenkapitaal is
al over op FTK. Het is een goede zaak als de andere helft zo snel
mogelijk volgt. Dan kunnen we ons concentreren op dat waar pensioen
echt om gaat: de toekomst.
Noot 1: Hierbij is er van uitgegaan dat het pensioenfonds mismatch
risico loopt. Bij volledige matching zijn er in de toekomst geen
additionele premiestromen nodig. Volledige matching van met name
geïndexeerde verplichtingen is overigens niet goed mogelijk door het
gebrek aan geschikte financiële instrumenten.
Noot 2: Bikker, J.A & de Dreu, J. : Pension fund efficiency: the
impact of scale, governance and plan design, DNB Working Paper 109.
Downloads
Download leeg Bijlage Nieuwe pensioenwetgeving in perspectief
[s?root.de_kennisBank.Nieuws__persberichten_en_speeches.DNB.Speeches_2
006.Speech_directeur_Witteveen_over_Nieuwe_pensioenwetgeving_in_perspe
ctief] leeg