Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op de vragen van kamerlid Kant (SP) over indicatiestelling

Kamerstuk, 7-9-2006

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DLZ-K-U-2709465

7 september 2006

Antwoorden van staatssecretaris Ross op vragen van het kamerlid Kant (SP) over indicatiestelling (2050617620).

Vraag 1.
Wat is uw reactie op de berichten over het ontbreken van overbruggingszorg? 1) 2)

Antwoord 1.
Het bericht in de Volkskrant kan ik niet plaatsen. Mij is niets bekend over het plotseling stoppen door zorgkantoren van het instemmen met leveren van overbruggingszorg.

Vraag 2.
Erkent u dat mensen ook in de periode tussen de indicatiestelling door het CIZ en plaatsing in een verzorgings- of verpleegtehuis recht hebben op overbruggingszorg?

Antwoord 2.
Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland over de werkwijze van zorgkantoren levert de volgende informatie op. Uitgaande van mensen met een indicatie voor verblijfszorg, maken zorgkantoren en aanbieders onderscheid in twee hoofdlijnen:
(a) de persoon wil langdurig thuis blijven omdat het extramurale arrangement goed bevalt;
(b) de persoon kan nog niet worden opgenomen door wachtlijsten (tijdelijke overbrugging).

Zorgkantoren hanteren voor deze situaties de volgende leidraad. Ad a: voor mensen die duurzaam thuis willen blijven - met een indicatie voor verblijfszorg - zal het zorgkantoor, afgeleid van de indicatie, de toegestane ruimte voor zorg thuis invullen. In een toenemend aantal regio's gaat dat op actieve wijze, waarbij het zorgkantoor ook het initiatief neemt om zaken als een alarmsysteem te regelen.
Ad b: voor een korte periode (tijdelijke overbrugging) zal het zorgkantoor de zorg, eveneens binnen de gestelde indicatie, regelen. Hierbij kunnen kleine verschillen in noodzakelijke zorg ten opzichte van de indicatie door het zorgkantoor zelf geregeld worden. Daarbij wordt er van uitgegaan dat tegenwoordig de indicatie voor verblijfszorg altijd is gesteld in termen van verblijf plus inhoudelijke functies en klassen.

Hoewel in de regelgeving van het Besluit zorgaanspraken en het Zorgindicatiebesluit er geen formele titel voor overbruggingszorg is, bestaat er - binnen de regelgeving - een goed lopende praktijk van overbruggingszorg. Uit een rapport van het CVZ blijkt dat de mensen met overbruggingszorg daar in de meeste gevallen tevreden over zijn.

Vraag 3.
Is het waar dat er verzekeraars zijn die sinds maart 2006 opleggen geen overbruggingszorg meer te indiceren? Zijn er meer zorgkantoren die een dergelijk overbruggingsprotocol hanteren? Wat is uw reactie daarop?

Antwoord 3.
Verzekeraars beslissen niet over de indicatiestelling. Zij kunnen in dat kader dan ook niets opleggen. Verder bestaat er formeel geen overbruggingsprotocol. Zorgkantoren werken actief mee aan de noodzakelijke overbruggingszorg indien een persoon die voor verblijfszorg is geïndiceerd de benodigde zorg - door wachttijden - nog niet kan krijgen.

Vraag 4.
Hebt u inzicht in hoeveel mensen sinds 2006 door dit overbruggingsprotocol niet de zorg hebben gekregen die zij nodig hebben? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken?

Antwoord 4.
Zie antwoord op vraag 1.

Vraag 5.
Is het waar dat voor de overgang van een PGB naar een indicatie verblijf geen overbruggingsprotocollen zijn? Zo neen, waarom niet? Deelt u de mening dat zij daar wel recht op hebben? Bent u bereid om voor een dergelijke situatie een overbruggingsprotocol op te stellen? 2)

Antwoord 5.
Ik neem aan dat u doelt op de situatie waarbij een persoon die heeft gekozen voor een pgb, bij herindicatie voor verblijf wordt geïndiceerd en dit in natura geleverd wil krijgen. In dergelijke gevallen zullen de zorgkantoren, indien noodzakelijk, voor haar/hem op dezelfde wijze overbruggingszorg regelen als voor iemand die eerst voor extramurale zorg was geïndiceerd en later voor verblijf. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.

Vraag 6.
Is het waar dat de indicatie voor terminale thuiszorg een looptijd heeft van 4 weken met een uitlooptijd van nog eens vier weken? 3)

Antwoord 6.
Nee, de geldigheidsduur van indicaties in het kader van palliatief terminale zorg is in alle gevallen 1 jaar. Omdat de zorgperiode over het algemeen de 3 maanden niet overschrijdt, biedt een geldigheidsduur van een jaar in tijd dus ruim voldoende recht op AWBZ-zorg.

Wel is het zo dat de geldigheidsduur van de toekenningsbeschikking van het zorgkantoor, in het kader van een PGB, losstaat van de duur van de indicatie. Het is dus mogelijk dat het zorgkantoor een budget toekent voor de duur van bijvoorbeeld 4 weken en daarna nogmaals voor 4 weken op basis van een indicatie voor palliatief terminale zorg met een geldigheidsduur van 1 jaar. In de praktijk blijkt dit voor te komen.

Vraag 7.
Is het waar dat indien de patiënt niet binnen die termijn is overleden de terminale thuiszorg vervalt? 3)

Antwoord 7.
Indien de cliënt na een jaar niet is overleden, kan hij een herindicatie aanvragen. Het CIZ beoordeelt dan (opnieuw) of er sprake is van een terminale situatie. Dat is het geval als een arts aangeeft dat de cliënt lijdt aan een letale ziekte en een levensverwachting heeft van korter dan 3 maanden. Als dat (nog of weer) het geval is, zal het CIZ opnieuw een indicatie voor palliatief terminale zorg stellen voor deze cliënt.

Vraag 8.
Wat is de reden dat er een loopduur is vastgesteld voor terminale zorg? 3)

Antwoord 8.
Alle indicaties hebben een bepaalde geldigheidsduur; de maximale geldigheidsduur is 5 jaar. In overleg met VWS is de geldigheidsduur voor palliatief terminale zorg op 1 jaar gesteld, vooral vanwege de intentie om in de laatste levensfase belastende formaliteiten voor de cliënt i.v.m. herindicatie zoveel mogelijk te voorkomen. Deze periode volstaat omdat terminale cliënten in de meeste gevallen binnen 3 maanden overlijden. In uitzonderlijke gevallen komt het voor dat mensen langer dan 1 jaar terminaal zijn, of dat ze (tijdelijk / min of meer) herstellen en niet langer door een arts als terminaal aangemerkt zijn. Uiteraard kan dat later weer wel het geval zijn.

Vraag 9.
Deelt u de mening dat mensen recht hebben op terminale thuiszorg, ongeacht de duur van het proces van overlijden? 3)

Antwoord 9.
Ja. Cliënten met een zorgbehoefte in het kader van de AWBZ hebben recht op zorg thuis. Als zij in de terminale fase van hun leven zijn, kunnen zij een indicatie voor palliatief terminale zorg aanvragen. Een dergelijke indicatie wordt gesteld als een arts heeft aangegeven dat cliënt lijdt aan een letale ziekte en een levensverwachting heeft die korter is dan 3 maanden.
Als de geldigheidsduur na 1 jaar verlopen is en gebleken is dat cliënt nog steeds (of weer) behoefte heeft aan palliatief terminale thuiszorg, dan stelt het CIZ op aanvraag weer een indicatie voor palliatief terminale zorg voor de duur van 1 jaar. Dit gaat door ongeacht de duur van het proces van overlijden.

Vraag 10.
Bent u bereid de loopduur voor de indicatie terminale thuiszorg aan te passen of af te schaffen? 3)

Vraag 10.
Nee. De geldigheidsduur van 1 jaar biedt deze cliënten in tijd immers ruim voldoende recht op AWBZ-zorg. De meeste terminale cliënten overlijden binnen de 3 maanden, gemiddeld zelfs na kortere tijd. Er zijn geen aanwijzingen dat het nodig zou zijn om de geldigheidsduur van 1 jaar aan te passen.

1) de Volkskrant 9 augustus 2006, column Evelien Tonkens 2) Mail aan de SP-fractie, 24 juli 2006
3) Brief aan de SP-fractie, 20 juni 2006