Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : TRCJZ/2006/2662
datum : 06-09-2006
onderwerp : Roofvogelvergiftiging
bijlagen :

Geachte Voorzitter,

Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) van 27 juni 2006 om nadere informatie over roofvogelvergiftiging en het systeem van toezicht en handhaving kan ik u, mede namens de minister van Justitie, het volgende melden.

In uw brief geeft u aan dat er in de media de laatste tijd berichten verschijnen over een toename van vergiftiging van roofvogels. Ook ik constateer een toename van de aandacht in de media voor roofvogelvervolging in het algemeen en vergiftiging in het bijzonder. Uit de mij bekende gegevens blijkt echter niet dat er sprake is van grootschalige roofvogelvervolging. Ik baseer mij hier mede op informatie uit het veld van de Algemene Inspectiedienst (AID), politie en buitengewone opsporingsambtenaren (BOA's). Ook informatie die wordt ontvangen van derden, waaronder de Werkgroep Roofvogels Nederland, is hierbij betrokken.

De grotere media-aandacht leidt overigens wel tot een grotere alertheid bij het publiek en ook tot meer tips. Mede daardoor kan succes geboekt worden bij het opsporen van roofvogelvervolging. Over deze succesvolle opsporingsonderzoeken wordt eveneens bericht in de media. De media-aandacht en de tips uit het publiek zijn juist bij het opsporen van roofvogelvervolging van groot belang. Roofvogelvervolging, bijvoorbeeld door het neerleggen van vergiftigd aas, is immers moeilijk op te sporen, zeker als deze plaatsvindt in voor het publiek toegankelijke gebieden. Een succesvolle aanpak van roofvogelvervolging is derhalve eerder gelegen in bewustwording bij het publiek en tips van het publiek dan in extra capaciteit voor toezicht en handhaving. Om die reden berichtte ik de Tweede Kamer naar aanleiding van vragen van het lid Vos (GroenLinks) op 15 mei jl. 1 dat ik, gelet op de aard en omvang van het probleem, niet voornemens ben om extra capaciteit vrij te maken voor controles op het gebied van roofvogelvervolging.

Toezicht en handhaving vinden plaats door de AID en de politie. De politie zal daarbij vooral optreden als er een daderspoor is. Ook zijn er ruim tweehonderd BOA's van onder meer Staatsbosbeheer, it Fryske Gea en Flora- en fauna controleurs in dienst van diverse organisaties voortdurend in het landelijk gebied aanwezig. Zij zijn uiterst alert en roofvogelvervolging heeft bij hen prioriteit.

Als vergiftigde vogels worden aangetroffen wordt voorts het Centraal Instituut voor DierziekteControle Lelystad (CIDC-Lelystad) ingeschakeld voor nader onderzoek. Gelet op de kosten van onderzoek wordt een dode roofvogel alleen ingezonden als er sprake is van een daderspoor. In dat geval is het in verband met het verdere opsporingsonderzoek en de vervolging door het Openbaar Ministerie noodzakelijk te beschikken over onderzoeksgegevens van het CIDC-Lelystad. Voor de enkele vaststelling van de doodsoorzaak is dat onderzoek veelal niet nodig, omdat aan de dieren (houding en andere uiterlijke kenmerken) goed te zien is als deze zijn vergiftigd.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman


1 Aanhangsel Handelingen II 2005/2006, nr. 1445.