Ingezonden persbericht
Beantwoording vragen van lid Koenders over de betrokkenheid van Riwal bij de bouw van de Israëlische barrière
04-09-2006 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u hierbij, mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Koenders over de betrokkenheid van Riwal bij de bouw van de Israëlische barrière. Deze vragen werden ingezonden op 10 juli 2006 met kenmerk 2050616260.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, mede namens mevrouw Van Gennip, staatssecretaris van Economische Zaken, op vragen van het lid Koenders (PvdA) over de betrokkenheid van Riwal bij de bouw van de Israëlische barrière.
Vraag 1
Bent u op de hoogte van het feit dat het Nederlandse bedrijf Riwal betrokken is bij de bouw van de Israëlische muur aan de Westelijke Jordaanoever? 1)
Antwoord
Voor zover mij bekend is de in de uitzending van Netwerk getoonde kraan met de naam Riwal van het Israëlische bedrijf Lima Holding uit Tel Aviv. Met toestemming van Riwal in Nederland - de merknaam van Schalekamp Beheer te Dordrecht - is Lima Holding in Israël eveneens actief onder de naam Riwal. Volgens opgave van Schalekamp Beheer levert het Nederlandse bedrijf geen machines of personeel voor de bouw van de barrière. Op grond hiervan heb ik geen aanwijzingen dat het Nederlandse bedrijf betrokken is bij de bouw van de barrière.
Vraag 2
Kunt u aangeven hoe de betrokkenheid van Riwal zich verhoudt tot de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof dat de muur in strijd is met het internationaal recht en met de Nederlandse verantwoordelijkheid in het zorg dragen voor naleving van het internationaal recht?
Antwoord
In het advies over de barrière oordeelt het Internationaal Gerechtshof dat staten verplicht zijn af te zien van erkenning van de onrechtmatige situatie die het gevolg is van de barrière. Ook het bijdragen aan het voortbestaan ervan is staten verboden. Het advies is een gezaghebbend rechtsgeleerd oordeel, waarin echter geen uitspraak wordt gedaan over de verantwoordelijkheid van staten voor de naleving van het internationaal recht door private partijen, zoals het bedoelde bedrijf. Daarbij tekent de regering aan dat Riwal/Lima Holding een rechtspersoon naar Israëlisch recht is, en zich als zodanig niet direct binnen de Nederlandse rechtsmacht bevindt.
Vraag 3
Hoe verhoudt de betrokkenheid van Riwal zich tot het naleven van de OESO-richtlijnen, waaraan Nederlandse bedrijven gehouden zijn? Zijn er juridische mogelijkheden op te treden tegen dit bedrijf?
Antwoord
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 is, voorzover mij bekend, geen sprake van betrokkenheid van het Nederlandse bedrijf Riwal in de vorm van leverantie of inzet van materieel of van inzet van personeel. Hoe de afspraken over het gebruik van de naam "Riwal" en de invulling hiervan door beide bedrijven zich verhouden tot de OESO-richtlijnen valt niet afdoende te beoordelen zonder nader onderzoek naar aanleiding van een daarop gerichte vraag, in te dienen bij een Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP). Op grond van de in OESO-kader gemaakte afspraken zou overigens een dergelijke vraag moeten worden ingediend bij het Israëlische NCP, omdat de activiteiten waarover het gaat zich in Israël afspelen. De OESO-richtlijnen vormen gezien hun aard geen basis voor juridische stappen tegen bedrijven.
Vraag 4
Kunt u in het licht van eerdere beantwoording van vragen over de Nederlandse positie ten aanzien van de muur met het bedrijf in kwestie in contact treden en het bedrijf verzoeken geen medewerking te verlenen aan de bouw van de muur?
Antwoord
Ook de regering is van oordeel dat de bouw van de barrière op Palestijns grondgebied in strijd is met het internationaal recht. De regering acht het dan ook ongewenst dat een Nederlands bedrijf, op wat voor wijze dan ook, zou bijdragen aan de bouw van deze barrière. Daarom zal ik, in overleg met de staatssecretaris van Economische Zaken, Riwal/Schalekamp Beheer informeren over het Nederlandse standpunt ter zake.
1) Rapportage Netwerk, 3 juli 2006