De vooruitzichten 2006-2012 voor de wereldeconomie Evenwichtige groei in Europa, maar aanhoudend grote onevenwichten in de VerenigdeStaten en Japan. Het Belgische Federaal Planbureau stelt zijn nieuwe mondiale macro-economische projectie 2006-2012 voor in de publicatie 'The Nime Outlook for the World Economy' van augustus 2006.

Voor de periode 2006-2012 zou, volgens de projectie, de mondiale economische groei stabiel blijven en zou de inflatie over het algemeen goed onder controle gehouden worden. De groei wordt hoofdzakelijk geschraagd door een regelmatige productiviteitsstijging en door matige nominale intrestvoeten; de prijzen kunnen op een stabiel peil gehouden worden dankzij de verankering van de inflatieverwachtingen en de afwezigheid van tweederangseffecten die voortvloeien uit de hogere olieprijzen. Tocht toont de projectie aan dat demografische evoluties zullen doorwegen op de groeivooruitzichten van Japan tijdens de projectieperiode. De gevolgen van de vergrijzing zouden daarentegen slechts vanaf 2012 voelbaar zijn in de economie van de eurozone. De mondiale groeivooruitzichten lijken momenteel onderhevig te zijn aan twee grote onzekerheden. Ten eerste lijken de Amerikaanse handels- en begrotingsonevenwichten niet weggewerkt te worden, wat een toenemende bedreiging vormt voor de mondiale economische stabiliteit. Ten tweede zouden de groeivooruitzichten in deze projectie overgeëvalueerd kunnen lijken als de mondiale energieprijzen hun huidige stijgende trend doorzetten in het bijzonder tegenover een nakende mondiale oliepiek.

De groei blijft in evenwicht in de eurozone, maar demografische evoluties wegen op de middellange economische vooruitzichten.

In de loop van 2006-2012 zou het bbp van de eurozone gemiddeld met
1,8 % per jaar groeien. De groei zou hoofdzakelijk door een degelijke binnenlandse vraag getrokken worden. De stijging van de particuliere consumptieprijzen bedraagt gemiddeld 1,8 % over dezelfde periode, maar de inflatie versnelt en bereikt 1,9 % op het einde van de projectieperiode. De nominale korte rente stijgt geleidelijk van gemiddeld 3,1 % in 2006 naar 4,2 % in 2012 waardoor de toename van de inflatoire spanningen beperkt blijft. De nominale lange rente stijgt van 3,9 % in 2006 naar 4,5 % op middellange termijn. Na een depreciatie van 2 % in 2005 zou de nominale effectieve wisselkoers van de eurozone nog eens met 0,2 % depreciëren in 2006. Vervolgens zou de nominale effectieve wisselkoers van de zone gemiddeld met 2,4 % per jaar appreciëren over de volledige periode 2006-2012, hoofdzakelijk als gevolg van de hogere inflatievoet wereldwijd. Er zou slechts lichte vooruitgang geboekt worden op het vlak van begrotingsconsolidatie. Getuige hiervan is het begrotingstekort van de overheden van de eurozone dat daalt van 2,4 % van het bbp in 2006 naar 1,7 % van het bbp in 2012. De economische fundamentals van de eurozone lijken over het algemeen gunstig en vertonen een evenwichtig groeiperspectief op middellange termijn dat enkel bedreigd wordt door
de impact van de vergrijzing van de bevolking op de groei op middellange en lange termijn.

De Amerikaanse economische groei verzwakt als gevolg van de geleidelijke uitdoving van de belastingverlaging in de loop van de projectieperiode.

In de Verenigde Staten zou de reële groei van het bbp gemiddeld 2,7 % per jaar bedragen over de periode 2006-2012. Toch zou het groeitempo van het bbp een algemeen dalende trend volgen op middellange termijn in de mate dat:
het sterkere Amerikaanse monetaire beleid in de loop van 2005 en 2006 de economische activiteit tempert en tot een houdbaardere economische groeivoet leidt op middellange termijn; de belastingverlagingen uitdoven en verdwijnen zoals voorzien in het huidige tijdsschema;
de demografische evoluties hun beperkende impact op de economische groei verscherpen.
Vanwege de recente stijging van de rentevoeten, zou in 2006 de stijging van de particuliere consumptieprijzen afzwakken en in de loop van de projectieperiode onder controle blijven met een gemiddeld jaarlijks tempo van 2 % in de periode 2006-2012. De netto-uitvoer zou slechts negatieve bijdragen tot de groei van het bbp leveren in de projectieperiode waardoor de betalingsbalans in deficit komt te staan met 7,6 % van het bbp in 2012. De nominale korte rente zou een gemiddeld niveau van 5,2 % bereiken in 2006 en 5,3 % bedragen in 2007. De korte rente zou vervolgens continu dalen en 4,2 % bedragen in 2012. De nominale lange rente zou relatief stabiel blijven rond haar gemiddelde van 4,8 % over de periode 2006-2012. Over dezelfde periode zou de effectieve nominale wisselkoers van de dollar appreciëren met gemiddeld 2,2 % per jaar. Hoewel belangrijke belastingverlagingen tijdens de projectieperiode verdwijnen, zou het Amerikaanse begrotingsdeficit slechts langzaam verbeteren van 4,1 % van het bbp in 2006 naar 3 %van het bbp in 2012.

De vergrijzing van de bevolking weegt hoe langer hoe meer op de economische groei in Japan.

De groei van het bbp in Japan zou gemiddeld met 2,1 % per jaar toenemen in de periode 2006-2012. Toch zou de groei gevoelig dalen over de volledige projectieperiode omdat de beroepsbevolking afneemt als gevolg van de vergrijzing. In 2006 zou de deflator van de particuliere consumptie hervatten met een positieve groeivoet en zich dus losmaken van de zeven opeenvolgende jaren van deflatie. De inflatie zou gemiddeld 1,5 % per jaar bedragen over de projectieperiode. Bijgevolg stijgt de nominale korte rente en gaat van een gemiddeld jaarlijks niveau van 0,4 % in 2006 naar 3,5 % in 2012. Verder stijgt de nominale lange rente van een gemiddeld niveau van 1,9 % in 2006 naar 3,3 % in 2012. Bij ongewijzigd beleid zou het Japanse deficit van de overheidsfinanciën 5,8 % van het bbp bedragen in 2006 en zou het dalen tot 5,3 % in 2011 alvorens terug op te klimmen naar 5,7 % van het bbp in 2012. Dat stijgende deficit voor 2012 benadrukt de noodzaak om op lange termijn een begrotingsconsolidatie na te streven, hoewel een dergelijk herstel van het begrotingsevenwicht op zijn beurt op de groeivooruitzichten op middellange termijn zou wegen die al beperkt is door de vergrijzing van de Japanse bevolking.

Evolutie in de overige zones en belangrijkste onzekerheden.

De groei van het bbp van de westerse lidstaten van de Europese Unie die niet behoren tot de eurozone (Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) zou gemiddeld 2,8 % bedragen in de periode 2006-2012 zonder dat de buitenlandse handel op een significante manier bijdraagt tot die groei. De stijging van de particuliere consumptieprijzen zou een gemiddelde jaarlijkse groeivoet van 1,6 % behalen tijdens de projectieperiode. Demografische factoren zouden de belangrijkste reden zijn van de geleidelijke daling van de relatief robuuste groei van de binnenlandse vraag.
De groei van het bbp van de Oost-Europese lidstaten van de Unie die niet tot de eurozone behoren (de tien nieuwe lidstaten van de Europese Unie, Bulgarije en Roemenië) zou gemiddeld per jaar 4,4 % bedragen over de periode 2006-2012. De deflator van de particuliere consumptie zou jaarlijks gemiddeld met 2,4 % stijgen over de zelfde periode.
De economische groei in de zone waarin de rest van de wereld zit, zou per jaar een gemiddeld tempo van 5,3 % behalen over de periode 2006-2012, terwijl de inflatie in een tempo van 5 % per jaar zou evolueren.
Tot slot, gelet op hun potentieel om de mondiale economie te beïnvloeden, zijn een mogelijke plotse en sterke depreciatie van de Amerikaanse dollar en een mogelijke blijvende stijging van de olieprijs, de belangrijkste onzekerheden die deze vooruitzichten omgeven.

Thematische focus op de betrouwbaarheidsintervallen die de resultaten van de projectie omgeven.

De projecties in de mondiale macro-economische vooruitzichten die tot nu toe door het Federaal Planbureau werden gepubliceerd, worden in de vorm van gerichte evaluaties voorgesteld: één enkel cijfer synthetiseert de projectie die opgesteld werd voor een economische variabele voor een bepaald jaar, los van de risico's die deze projectie omgeven. De stochastische evaluatie die voorgesteld wordt in de thematische focus van deze publicatie, biedt de lezer nu een duidelijke analyse van de risico's die de resultaten van de projectie omgeven. Die risico's worden voorgesteld in de vorm van betrouwbaarheidsintervallen rond de resultaten voor de belangrijkste economische variabelen van de eurozone, van de westerse lidstaten van de Europese Unie die niet tot de eurozone behoren, van de Verenigde Staten en van Japan. De betrouwbaarheidsintervallen zijn afgeleid van de eigenschappen van het NIME-model en van historische schommelingen op het niveau van de economische variabelen.

Patrick Van Brusselen
nime@plan.be

+32 (0)2/507.74.55

Vincent Geortay
vg@plan.be

02/507.73.39
0478/283.487

De volledige publicatie kan worden besteld, geraadpleegd en gedownload op www.plan.be.