Evaluatie Wet inzake bloedvoorziening
Kamerstuk, 1-9-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
GMT/MVG 2707322
1 september 2006
Artikel 25 van de Wet inzake bloedvoorziening (Wibv) bepaalt dat
binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet en vervolgens telkens
na vier jaar, een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid
aan u aangeboden dient te worden. De eerste evaluatie is eind 2003
afgerond en het evaluatierapport is op 7 november 2003 (GMT/MT
2421778) aan u aangeboden. In februari 2004 stuurde ik u per brief
(GMT/MT 2454551) mijn standpunt op dit rapport. In mijn standpunt heb
ik toegezegd mogelijke beperkte wijzigingen in de Wibv naar aanleiding
van de aanbevelingen uit de evaluatie nader te zullen onderzoeken.
In het standpunt heb ik toegezegd, mede vanwege het arbeidsintensieve
karakter, na te gaan of het ministerieel plan bloedvoorziening niet
meer jaarlijks gepubliceerd hoeft te worden, maar eens in de drie of
vier jaar en dat zonodig de Wibv hierop zou worden aangepast.
Vooruitlopend hierop heeft het ministerieel plan bloedvoorziening 2006
al het karakter van een meerjarenplan gekregen. Het ministerieel plan
bloedvoorziening voor 2007 zal daarom alleen de aanpassingen ten
opzichte van het ministerieel plan bloedvoorziening 2006 bevatten. Op
korte termijn zal ik het ministerieel plan bloedvoorziening 2007 naar
u sturen. Ik heb na overleg met Sanquin vastgesteld dat de huidige
werkwijze past binnen de geldende wettelijke bepalingen en dat
wijziging van de Wibv om deze reden op korte termijn niet nodig is. De
bepaling in de Wibv om partijen die betrokken zijn bij de Nederlandse
bloedvoorziening, jaarlijks in de gelegenheid te stellen om hun
relevante feiten en belangen naar voren te brengen, blijft van kracht.
In het standpunt heb ik tevens toegezegd te bezien wat de
mogelijkheden zouden zijn met betrekking tot het vereenvoudigen van de
procedure van vergunningaanvragen voor het afleveren van
bloed(producten) voor andere doeleinden dan de directe patiëntenzorg.
Deze wettelijke procedure zou in principe kunnen komen te vervallen
omdat niet de minister maar Sanquin feitelijk vaststelt of de
nationale zelfvoorzienendheid in gevaar zou kunnen komen. Echter,
gezien het feit dat het hier een procedurele aanpassing betreft die
geen directe gevolgen heeft voor de kwaliteit van de bloedvoorziening
lijkt het mij niet opportuun om de wet op dit punt nu te wijzigen.
Ik ben namelijk voornemens om op korte termijn een opdracht te
verlenen aan ZonMw voor een tweede evaluatie van de Wibv, die voor
2008 afgerond dient te zijn.
Omdat bovenstaande punten slechts zouden leiden tot beperkte
wijzigingen in de Wibv, wil ik eerst de resultaten van de tweede
evaluatie afwachten. Wellicht dat de tweede evaluatie nog tot een
wetswijziging kan leiden. Mocht dit het geval zijn dan kunnen de
eerstgenoemde punten uit het eerste evaluatierapport, indien nodig
hierin meegenomen worden.
Tijdens de tweede evaluatie wil ik in ieder geval aandacht vragen voor
de organisatievorm van de Nederlandse bloedvoorziening in relatie tot
de Europese richtlijn bloed (2002/98/EG) en de Europese markt.
Daarnaast zal ik aandacht vragen voor onder andere de volgende
thema's: de zelfvoorziening, de hybride organisatiestructuur van
Sanquin, de verhouding tussen Sanquin en de overheid, het kwaliteits-
en veiligheidsbeleid, internationale regels en nieuwe ontwikkelingen.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport