Sociaal-Economische Raad

SER brengt concept MLT-advies uit

Persbericht 30 Augustus 2006

SER ZET IN OP EEN PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ

De SER roept het komende kabinet op om serieus werk te maken van een activerende participatiemaatschappij waarin iedereen naar vermogen meedoet. Dit vereist stevige investeringen in mensen en ruimte voor ondernemerschap. Hierdoor kunnen economische kansen worden benut en kan de sociale cohesie worden verbeterd. De partijen in de SER willen zich ook zelf vastleggen op concrete participatiedoelstellingen die substantieel hoger liggen dan de arbeidsdeelname die ontstaat bij ongewijzigd beleid. Dit ambitieuze participatiebeleid is volgens de raad een heel belangrijke manier om de inkomensbescherming van kwetsbare groepen zeker te stellen en de kosten van de vergrijzing op te vangen. Verhoging van de AOW-leeftijd is de komende kabinetsperiode volgens de SER niet nodig. Dat geldt ook voor veranderingen van de hypotheekrenteaftrek. Wel pleit de raad voor een compensatie voor de oplopende zorgkosten voor werkgevers en huishoudens.

Dat staat in een ontwerpadvies van de SER over het sociaal-economisch beleid op de middellange termijn, waarover een SER-commissie het vanavond eens is geworden. Het ontwerpadvies zal de komende weken worden besproken in de achterbannen van de vakcentrales en de ondernemersorganisaties. Na de achterbanraadpleging wordt het advies vastgesteld in de raadsvergadering van 20 oktober. Dit ontwerpadvies is het eerste deel van het middellange termijnadvies; het tweede deel dat over scholing, ontslagrecht en WW zal gaan, zal eind dit jaar verschijnen.

Activerende participatiemaatschappij
De arbeidsparticipatie moet volgens het ontwerpadvies fors omhoog gebracht worden door onze verzorgingsstaat om te buigen naar een activerende participatiemaatschappij waarin iedereen naar vermogen meedoet. Mensen moeten dan wel volop mogelijkheden krijgen en benutten om voluit aan het arbeidsproces deel te nemen. De SER denkt hierbij aan maatregelen op het gebied van onderwijs, scholing (individuele scholingsfaciliteit), kinderopvang, arbeidsparticipatie, preventie en reïntegratie, en belastingen.

Om de arbeidsdeelname te bevorderen, wil de SER de bestaande arbeidskorting vervangen door een arbeidskorting gericht op de lagere inkomens. Dit is uitsluitend verantwoord als dit gepaard gaat met een verlaging van de marginale tarieven en schaalverlenging voor de midden- en hogere inkomens. Dit moet leiden tot een evenwichtige inkomensontwikkeling.
Om kleine deeltijders te stimuleren meer uren te gaan werken, moet dit financieel aantrekkelijker worden. De SER stelt daarom voor de algemene heffingskorting op termijn geleidelijk te individualiseren(1). Alleenverdienersgezinnen met kinderen en oudere generaties die vaak aanzienlijke zorgtaken op zich hebben genomen, moeten hierbij tegemoet gekomen worden.

Niet alleen de arbeidsparticipatie moet omhoog, er moet ook meer ruimte komen voor ondernemerschap. Onnodige bureaucratische belemmeringen moeten worden weggenomen zonder dat de doelen van beleid geweld wordt aangedaan. Verder moet het innovatievermogen van het bedrijfsleven worden versterkt, vooral ook bij het midden- en kleinbedrijf en startende ondernemingen. Tot slot moeten de investeringen van de overheid en van het bedrijfsleven in het (hoger) onderwijs, onderzoek en innovatie omhoog.
Om al die investeringen ook in een hogere arbeidsproductiviteit te laten uitmonden, moeten arbeidsorganisaties de kwaliteiten van hun medewerkers volop ontwikkelen en benutten (sociale innovatie). Een open bedrijfscultuur en goede interne arbeidsverhoudingen (waaronder een goede werknemersvertegenwoordiging) zijn hiervoor belangrijke voorwaarden.

Opvang van de vergrijzingskosten
Het ontwerpadvies bepleit een mix van maatregelen om de vergrijzingskosten op te vangen, omdat hierdoor een evenwichtige lastenverdeling tussen jong en oud ontstaat. Bovendien zal een mix meer kans van slagen hebben en zorgt deze voor een spreiding van risico's.

Een ambitieus participatiebeleid moet volgens de SER de belangrijkste route zijn om de kosten van de vergrijzing op te vangen. De helft van de vergrijzingskosten moet hiermee worden opgevangen. De raad wil zich vastleggen op concrete participatieopgaven die substantieel hoger liggen dan bij ongewijzigd beleid volgens de CPB-berekeningen het geval zou zijn. Hij roept het komende kabinet op deze aanpak te steunen en de SER via een adviesaanvraag de gelegenheid te bieden zich over de operationalisering hiervan uit te spreken.

Omdat verhoging van de arbeidsparticipatie alleen niet voldoende zal zijn, moeten ook de kosten die direct met de vergrijzing te maken hebben, beheersbaar worden gemaakt. Zo herhaalt de raad zijn voorstel uit het advies Van alle leeftijden van begin 2005 om de AOW geleidelijk verder te fiscaliseren(2). Dit zal zorgvuldig moeten gebeuren. Mensen met alleen AOW of AOW met een klein aanvullend pensioen moeten hiervan uitgezonderd worden. Daarnaast is in dit verband ook de eerder genoemde individualisering van de heffingskorting van groot belang. Verder moet via het begrotingssaldo een deel van de vergrijzingskosten worden opgevangen.

Financiële onderbouwing
Voor de realisatie van het door de raad voorgestelde beleid stelt hij een driesporenaanpak voor. In de eerste plaats gaat de raad uit van een structureel EMU-overschot van 0,5% van het bbp. Daarnaast zet de raad in op een structuurversterkende lastenverlichting van per saldo 4 miljard euro. Deze is nodig om de lastenverzwaring voor huishoudens en werkgevers uit hoofde van de oplopende zorgkosten te compenseren. Vervolgens gaat het om structuurversterkende investeringen, hetgeen ook om circa 4 miljard euro zal vragen.
De raad signaleert dat het kabinet per saldo voor 12 miljard euro aan budgettaire ruimte zal moeten vinden. De eerste financieringsbron is de budgettaire ruimte bij ongewijzigd beleid van 6,5 miljard euro. Daarnaast vertrouwt de raad erop dat als gevolg van het (mede op basis van dit advies) voorgenomen beleid de daarin opgenomen groeiraming naar boven kan worden bijgesteld. Op deze manier komt dan additionele ruimte beschikbaar voor de door de raad wenselijke geachte beleidsintensiveringen. De resterende benodigde middelen moeten worden vrijgespeeld door oud beleid in te ruilen voor nieuwe prioriteiten.

AOW-leeftijd en hypotheekrenteaftrek
De SER spreekt zich in dit ontwerpadvies ook uit over de AOW-leeftijd en de hypotheekrenteaftrek. De raad stelt hierbij voorop dat een transparant en voorspelbaar overheidsbeleid noodzakelijk is om vertrouwensverlies en maatschappelijke onrust te voorkomen.

De SER adviseert om de AOW-leeftijd in de komende kabinetsperiode niet te verhogen. Een geleidelijk verdere fiscalisering van de AOW zal al een belangrijk deel van de vergrijzingskosten kunnen opvangen. Bovendien blijven ouderen door allerlei maatregelen al langer aan het werk. Wel stelt de raad het komende kabinet voor een evenwichtig beleid te ontwikkelen om de knelpunten aan te pakken die samenhangen met de vergrijzing, op het gebied van zorg, welzijn en inkomen.
De SER wil aan de hand van een brede adviesaanvraag een bijdrage leveren aan het maatschappelijke debat over de beheersbaarheid, financiering en verdeling van de zorgkosten.

Ook adviseert de SER de aftrek van de hypotheekrente de komende kabinetsperiode ongemoeid te laten. De raad vindt dat dit onderwerp in de context van het gehele woondossier moet worden bezien. Wel stelt de raad het komende kabinet voor een evenwichtig beleid te ontwikkelen om knelpunten aan te pakken als de lange wachttijden voor huurwoningen, het gebrek aan doorstroming en aansluiting op de koopmarkt en betaalbaarheid van koopwoningen voor starters.