Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : DP. 2006/153
datum : 30-08-2006
onderwerp : Kabinetsreactie op het RLG-advies 'Kies Positie in Transitie'
bijlagen :

Geachte Voorzitter,

In het landelijk gebied in Nederland vinden verschillende fundamentele veranderingen plaats. De agrarische sector, een van de belangrijkste (culturele) dragers van het landelijk gebied, staat voor belangrijke uitdagingen, zelfs al is de economie in het buitengebied steeds meer afhankelijk van niet-agrarische bedrijven. Verder tekenen zich ook andere veranderingen in het buitengebied af zoals een andere ruimtelijke spreiding van wonen en werken.

Het kabinet ziet in de Agenda voor een Vitaal Platteland als belangrijkste opgave voor het platteland 'het op samenhangende wijze combineren van een duurzame en concurrerende landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een duurzaam beheer en gebruik van water met de wensen van de burger op het gebied van wonen, werken en vrije tijd'.

Uw Kamer vroeg op 7 april 2005 advies aan de Raad voor het Landelijk Gebied (RLG) in samenspraak met de Raad voor de Financiële Verhoudingen of door een andere wijze van financieren de transitie in het landelijk gebied kan worden versneld. De raad heeft het proces van verandering als geheel geanalyseerd en daarbinnen het functioneren van de wijze waarop financiering plaatsvindt: herkomst van middelen en toegepaste instrumenten zoals subsidiëring, fiscale maatregelen en Publiek-Private Samenwerking (PPS).

Op 5 oktober 2005 heeft de RLG het advies 'Kies Positie in Transitie' aan uw Kamer aangeboden. De RLG heeft in dit advies een helder overzicht gegeven van de geldstromen die van belang zijn voor de transitie en welke factoren de transitie kunnen belemmeren of bevorderen. De raad heeft vier cases (Veenkoloniën, Salland, Veenweidegebied/Groene Hart, Reconstructiegebied in Limburg) onderzocht waarin transities plaatsvinden en de rol van financieringsinstrumenten in dit transitieproces bezien. Daarnaast geeft de raad in het advies aan welke rol uw Kamer in het transitievraagstuk kan spelen. In het vervolg op deze reactie zal het kabinet ingaan op de bevindingen van de raad.

Financieringsmodel

De raad meent dat de beperkingen voor transities primair liggen in bestuurlijke en financiële condities. De huidige financieringssystematiek (subsidieregelingen, PPS, fiscale faciliteiten) vormt als zodanig geen obstakel voor transitie in het landelijk gebied. Het introduceren van een ander financieringsmodel biedt daarom geen oplossing voor de knelpunten die bestaan. De bestaande tekortkomingen worden naar verwachting voor een belangrijk deel weggenomen door de introductie van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

Omdat de praktijk op veel andersoortige problemen wijst, is de raad van mening dat er geen noodzaak is voor een verandering van de wijze van financiering, ook al omdat een verandering lang naijlt, met vertraging in het transitieproces tot gevolg.

Het kabinet onderschrijft deze bevindingen van de raad. De financiële middelen voor de verschillende subsidieregelingen die het Rijk heeft voor het landelijk gebied worden bij elkaar gevoegd in één Investeringsbudget Landelijk Gebied. Het gaat bijvoorbeeld om toevoeging aan het ILG van de budgetten van Programma Beheer en van Recreatie om de Stad (ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), de budgetten van de beleidsterreinen Verbetering Milieukwaliteit in het Landelijk Gebied en de Bufferzones (ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) en een beperkte hoeveelheid financiële middelen met betrekking tot de beleidsterreinen Verdroging, Waterbodems en Recreatieroutenetwerken (ministerie van Verkeer en Waterstaat).

Onder regie van de provincies en met belangrijke rollen voor de gemeentes en de waterschappen worden in het ILG de rijksdoelen verbonden aan inspanningen in de regio. Rijk en elke afzonderlijke provincie maken hiertoe in een ILG-overeenkomst voor een zevenjarige periode afrekenbare prestatieafspraken over welk deel van de rijksdoelen in die periode door de provincie wordt verwezenlijkt en welk rijksbudget daarvoor beschikbaar is. Bij het vaststelling en verwezenlijking van de prestaties betrekt de provincie in belangrijke mate partijen als gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties.

Het budget kan gedurende de ILG-periode door de provincie flexibel worden ingezet zonder schotten tussen doelen of tussen begrotingsjaren. De provincie heeft daarmee binnen de ILG-afspraken alle ruimte om de uitvoering te organiseren op maat van de gebieden. Het Rijk volgt jaarlijks de voortgang (verwezenlijking en uitgaven) en aan het einde van de periode leggen de provincies verantwoording af over de geleverde prestatie en het daaraan bestede rijksbudget. Voor het Rijk komt hiermee het accent te liggen op de realisatie van rijksdoelen en niet meer op de wijze waarop deze bewerkstelligd worden. Daarmee is het ILG niet alleen een nieuw financieringssysteem, maar ook een nieuwe werkwijze én een verandering in bestuurlijke verhoudingen. Het ILG verheldert de verantwoordelijkheden van de verschillende overheidslagen.

Het kabinet verwacht - conform de constateringen van de raad - veel van het Investeringsbudget Landelijk Gebied om de transities in het landelijk gebied te bewerkstelligen. Het ILG moet immers leiden tot het eenvoudiger, sneller en zakelijker bereiken van doelen in het landelijk gebied. Met het ILG wordt het mogelijk om enerzijds strategisch te investeren en anderzijds eenvoudig en gebiedsgericht geld beschikbaar te stellen voor overzichtelijke projecten met directe maatschappelijke effecten. Verschillende overheden kunnen zo beter gezamenlijk slagvaardig optreden om het landelijk gebied te vitaliseren.

Het kabinet wil met het ILG een integrale aanpak en regionaal maatwerk bevorderen en realiseert zich dat het tijd en energie kost voor de betrokken partijen om de nieuwe rollen in te nemen en in te vullen. Het Rijk wil daarom ook regelmatig op bestuurlijk niveau met provincies en andere betrokken partijen overleggen over de ontwikkelingen in het landelijk gebied in brede zin, en daarmee het richtinggevend debat gaande houden. Het kabinet deelt de constatering van de RLG dat de participatie van (lokale) maatschappelijke organisaties die zich richten op de kwaliteit van het landelijk gebied gestimuleerd moet worden, iets waar ook provincies rekening mee moeten houden bij het invullen van hun gebiedsontwikkelende rol. Vanuit de verschillende departementen lopen diverse trajecten om te komen tot grotere betrokkenheid van burgers bij het beleid. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het Plattelandsparlement of het Consumentenplatform.

Het credo van de nieuwe sturingsfilosofie voor het landelijk gebied in het ILG is 'doelgericht werken'. Hiervoor is het nodig dat een verband is te leggen tussen het leveren van prestaties (de uitvoering) en de verwezenlijking van geformuleerde rijksdoelen. Tijdens de uitvoering wordt daarom de mate van doelbereik gevolgd en na afloop wordt verantwoording afgelegd over de geleverde prestaties. Monitoring is hiermee een vanzelfsprekend element van de nieuwe sturingsfilosofie. Monitoring gaat niet alleen over verantwoording, maar heeft tevens een belangrijke signalerende werking en geeft de mogelijkheid om (in overleg) bij te sturen en te evalueren.

In de monitoringactiviteiten is grofweg een tweedeling aan te geven. Op uitvoeringsniveau (ILG) gaat het om het volgen van de voortgang in de prestaties, het daaraan bestede budget en de bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de operationele doelen. Zo maken Rijk en provincies in 2010 de tussenbalans op (midterm review) en wordt bezien of wijziging van de bestuursovereenkomst noodzakelijk of wenselijk is. Het zou kunnen leiden tot nadere keuzes om de rijksdoelen, het tempo van uitvoering ervan en de beschikbare middelen met elkaar in overeenstemming te brengen.

Op beleidsniveau (Agenda Vitaal Platteland/ Nota Ruimte) gaat het bij monitoring vooral om de vraag of de gewenste maatschappelijke effecten (de algemene beleidsdoelstellingen) worden verwezenlijkt en of de geformuleerde operationele doelen daar een goede bijdrage aan leveren. Het Rijk wil daarom, naast overleg over de voortgang van de ILG-overeenkomsten, regelmatig op bestuurlijk niveau met provincies en andere betrokken partijen overleggen over het landelijk gebied in brede zin.

Aanvullende instrumenten

Vanuit de praktijk vinden er ontwikkelingen plaats die voor aanvullende instrumenten zullen zorgen om de transitie in gang te houden. Op dit moment is een groot aantal instrumenten op het gebied van grondverwerving in ontwikkeling:

* In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt voor gemeenten de mogelijkheid opgenomen om kostenverhaal en verevening voor publieke functies, bij onder meer woningbouw, dwingend op te leggen. Dit gaat gelden op lokaal en regionaal niveau. Een wetsvoorstel strekkende tot verbreding van deze mogelijkheid tot de provincies is aanhangig bij de Tweede Kamer.
* Het Rijk ontwikkelt nieuwe instrumenten om met name rond de steden inrichtingsopgaven te kunnen bewerkstelligen. Bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van zorglandgoederen en stadslandschappen. Het Rijk neemt samen met provincies het initiatief om te komen tot enkele uitvoeringsexperimenten.

* In navolging op het voorkeursrecht voor gemeenten op basis van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten krijgen de provincies in het kader van de nieuwe Wro eveneens de mogelijkheid om een voorkeursrecht in te stellen.

*

Transities

De raad ziet transities als complexe processen van regionaal maatwerk waarin alle partijen, waaronder Rijk en provincies, hun posities nog moeten kiezen, innemen en invullen. In het landelijk gebied worden volgens de raad twee transities onderscheiden: een snelle transitie die gericht is op economische ontwikkeling in het gebied en een - volgens de raad - te trage transitie die gericht is op kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied. De beperkingen voor de transities liggen primair in de bestuurlijke condities waaronder de transities plaatsvinden. Verbetering daarin is nodig om de effectiviteit te vergroten.

De raad constateert dat de Tweede Kamer een lans moet breken om bedrijfstoeslagen te richten op de kwaliteit van het landelijk gebied, waarbij de provincie het voortouw moet nemen. Daarnaast meent de raad dat de verdeling van collectieve middelen over maatschappelijke doelstellingen (economische ontwikkeling en kwaliteit van onze leefomgeving) onevenwichtig is ten nadele van
kwaliteitsdoelstellingen.

Het kabinet is met de raad van mening dat bedrijfstoeslagen op termijn veel sterker gekoppeld moeten worden aan de maatschappelijke rol van de landbouw. De landbouw zal zich in toenemende mate dienen te conformeren aan de wereldmarktcondities. De mogelijkheden hiertoe worden voor ondernemers soms beperkt vanwege knelpunten in de productiesfeer of vanwege bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, milieu of andere belangen zoals natuur. Deze bedrijven kunnen echter een belangrijke rol (blijven) spelen in het landelijk gebied. Het landbouwbeleid zal in de toekomst naar verwachting in toenemende mate hieraan gerelateerd worden.

In het Europese landbouwbeleid zijn de eerste stappen hiervoor al gezet; immers de prijssteun wordt afgebouwd en deze wordt gedeeltelijk gecompenseerd door inkomensondersteuning voor de producenten, die steeds minder afhankelijk wordt gemaakt van de productie. Op den duur zal zich naar verwachting een verdere verschuiving voordoen van een systeem waarin niet langer het inkomen van de producent voorop staat, maar het voldoen aan maatschappelijke eisen op het gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn, landschapsbeheer en natuur. Dit betekent dat na een overgangsperiode waarbij de premies worden toegekend op basis van de specifieke (historische) bedrijfssituatie, een nog sterker maatschappelijk gefundeerde systematiek zal worden gehanteerd. Daarnaast is binnen het GLB een verdere verschuiving van de zogenaamde eerste pijler, het klassieke markt- en prijsbeleid, naar de tweede pijler, het plattelandsbeleid, op termijn wenselijk, onder de voorwaarde dat dit niet leidt tot een toename van de totale uitgaven. Overigens wordt in het huidige systeem al door de zogenoemde 'cross compliance'-vereisten die zijn verbonden aan de toeslagrechten een verband gelegd met maatschappelijk eisen op het gebied van voedselveiligheid, milieu, natuur en dierenwelzijn.

Beschikbare middelen

De raad constateert voorts een tekort aan financiële middelen voor collectieve belangen. De schattingen die gemaakt worden zijn voor kwaliteitsbeleid een tekort bij natuurbeleid van 115 miljoen euro per jaar, bij Nationale Landschappen een tekort van 225 miljoen euro per jaar; en voor recreatieve ontsluiting van het landelijk gebied als consumptieruimte rond de grote steden naar schatting 25 miljoen euro per jaar. Bovendien blijft de verwachte private financiering voor groene diensten uit.

De private geldstromen zijn groter dan de geldstroom vanuit de overheid. Meer sturing geven aan de private geldstroom kan voor de overheid effectiever zijn dan sturen met eigen middelen. De raad komt ook tot de conclusie dat nieuwe economische dragers in het landelijk gebied nodig zijn om de economische rol van de landbouw aan te vullen.

Het kabinet heeft voldoende budget beschikbaar gesteld (zie Kamerstuk 29 576 nr. 25). Voor wat betreft de rijksdoelen die zijn opgenomen in het ILG zullen de provincies waar nodig moeten zorgen voor cofinanciering. De provincies zijn met de komst van het ILG verantwoordelijk voor het verkrijgen van de benodigde bijdragen van gemeenten, waterschappen, organisaties, private financiers en de Europese Unie. Hoewel de provincies in deze afhankelijk zijn van het daadwerkelijk beschikbaar stellen van middelen door derden, gaan de provincies hiertoe wel een resultaatsverplichting aan en worden zij door het Rijk aangesproken als co-financiers in gebreke blijven. Het is daarom zaak dat de provincies in een vroeg stadium afspraken maken met de beoogde co-financiers om de bijdrage van derden veilig te stellen. Opname hiervan in de provinciale MJP's en in de ILG-overeenkomsten voorzien hierin. Overigens zijn de cijfers die door de raad gebruikt worden niet meer actueel.

De mogelijkheden voor sturing van de kwaliteitsdoelen via de private sectoren worden door het kabinet erkend; de private sector is een serieuze speler. Ondanks dat de mogelijkheden voor meer sturing nog verder uitgediept dienen te worden, heeft het kabinet al een aantal acties lopen aangaande instrumenten die sturing van kwaliteit in het landelijk gebied mogelijk maken zoals bijvoorbeeld de Natuurschoonwet 1928, een fiscaal instrument waarmee op landgoederen bos en natuur verwezenlijkt kan worden.
Daarnaast is er een aantal PPS-constructies door het kabinet ingebracht, waarvan Groningen Meerstad de bekendste is.

Het kabinet stelt in Agenda voor ee n Vitaal Platteland en de Nota Ruimte dat een vitale plattelandseconomie belangrijk is voor de Nederlandse economie en een levensvoorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. De economische bijdrage van onder andere landbouw, recreatie en toerisme is in de eerste plaats de verdienste van ondernemers. Uitgangspunt van de overheid is dat alle betrokken partijen - agrarische en niet-agrarische ondernemers - onder bepaalde randvoorwaarden in staat moeten worden gesteld bij te dragen aan een vitaal platteland. Het kabinet zal hiermee rekening houden bij het vormgeven van de regelgeving en het aanbieden van faciliteiten, ook in de sfeer van kennis en innovatie. Het streven is om de voorwaarden en vergoedingsgrondslagen voor ondernemersgerichte LNV-subsidies zoveel mogelijk in een integrale subsidieregeling samen te brengen: het zogenoemde Modulaire subsidiestelsel. Dit stelsel moet per 2007 in werking treden.

Ter facilitering van de ondernemer is het zogenoemde Ondernemersprogramma voor de plattelandsondernemer ontwikkeld. Bij wijze van 'frontoffice' wordt voor dit Ondernemersprogramma ook een elektronische dienstverlening ontworpen. Dit zal naar verwachting in 2007 operationeel zijn.

Een andere mogelijkheid is financiering van maatschappelijke doelen via giften van particulieren. Deze filantropische sector groeit snel. Bedrijven, vermogende particulieren en ondernemers, fondsen en goede doelen loterijen verbinden zich met maatschappelijke doelen. Ook non-profit instellingen (universiteiten, ziekenhuizen, culturele instellingen) wenden zich tot private financiers en richten fondsen op. Om de omvang van de private geldstromen voor een aantal maatschappelijke doelen in kaart te brengen en de mogelijkheden voor overheidssturing aan te geven, financiert een aantal ministeries het onderzoeksproject 'Geven in Nederland' van de werkgroep Filantropie van de Vrije Universiteit Amsterdam.

Instrumenten voor uitvoering

Volgens de raad ontberen veel kleinere gemeenten voldoende middelen en deskundigheid om tot effectief gebiedsgericht beleid te komen. Daarnaast worden de potenties van het grondbeleid nog niet verwezenlijkt door het ontbreken van het instrumentarium.

Het kabinet erkent dat staatssteunvragen met name door de toegenomen provinciale belangstelling tot een behoorlijke stijging van het aantal (gecompliceerde) dossiers heeft geleid. Het gaat hier in de Nederlandse praktijk met name om de zogenoemde groene diensten. Deze hebben vooral de vorm van milieuverbintenissen. Deze behoeven goedkeuring van de Europese Commissie. Om op voorhand duidelijkheid te geven over het scala van 'groene diensten' dat de EU-toets kan doorstaan, wordt er in samenspraak met de Europese Commissie gewerkt aan een catalogus groene diensten. Deze catalogus wordt ter goedkeuring aan de Europese Commissie voorgelegd. Wanneer vervolgens in de steunregelingen van provincies, gemeenten of waterschappen direct wordt verwezen naar een maatregel die is opgenomen in de goedgekeurde catalogus, kan voor die steunregeling een versneld goedkeuringstraject gelden.

Het kabinet hecht veel waarde aan de benutting en het delen van kennis tussen gebieden en tussen overheden (zoals voor kleine gemeenten). Momenteel wordt de potentie van elektronische kennisuitwisseling onderzocht.
De huidige website www.gebiedsgerichtbeleid.nl komt wellicht in aanmerking als de plaats van kennisuitwisseling tussen provincies, gemeentes en gebieden. Deze website kan vraaggestuurd voor provincie- en gemeenteambtenaren ingericht worden om zo tot een effectiever gebiedsgericht beleid te komen en helemaal toegespitst worden op de nieuwe rol van de lagere overheden.

Daarnaast heeft het Rijk het Ruimteforum ingericht naar aanleiding van de Nota Ruimte (zie www.ruimteforum.vrom.nl). Het Ruimteforum biedt een platform aan overheden om kennis en vaardigheden te delen en uit te wisselen op het gebied van Ruimtelijke Ordening. Aan de hand van actuele thema's worden knelpunten uit de praktijk aan de orde gesteld. Hier wordt een overzicht verkregen van relevante praktijkvoorbeelden, van nieuwe elementen van beleid en van betrouwbare bronnen voor meer informatie.

Een ander hulpmiddel voor beleidsmakers om de transities in het landelijk gebied in Europa en Nederland te begrijpen is het scenarioprogramma EURURALIS. Met deze software kunnen beleidsmakers meer zicht krijgen op de toekomst van rurale gebieden. Gebruikers van EURURALIS kunnen toekomstige gevolgen van beleid voor demografie, ecologie, economie, beleid, technologie en klimaatverandering volgen in vier toekomstscenario's. Daarbij is de wereld ingericht volgens verschillende wereldbeelden respectievelijk een complete wereldwijde vrijhandel, een wereldwijde samenwerking, de uitbreiding van continentale markten en de ontwikkeling van regionale samenlevingen.

Het kabinet erkent de potenties van grondbeleid. Vanuit het gegeven dat het platteland in hoog tempo verandert, met name in gebieden onder stedelijke druk, zijn sommige lokale ontwikkelingen moeilijk te sturen, worden kwaliteiten van gebieden aangetast in plaats van versterkt en vormt de bekostiging van investeringen en duurzaam beheer een probleem. Het kabinet onderzoekt in deze gebieden de haalbaarheid van nieuwe (publiek private) landgoederen in de klassieke betekenis van een groot eigendom met één eigenaar en verschillende pachters.

Tot slot

Het advies 'Kies Positie in Transitie' is inspirerend en een ondersteuning van het kabinetsbeleid. Het kabinet onderschrijft in hoofdlijnen de punten die de RLG constateert. Ook verwacht het kabinet, net als de raad, veel van het ILG om de transities in het landelijk gebied te bewerkstelligen.

De landbouw zal zich in toenemende mate dienen te conformeren aan de wereldmarktcondities. De mogelijkheden hiertoe worden voor ondernemers soms beperkt vanwege knelpunten in onder andere de productiesfeer. De bedrijven die niet aan de wereldmarktcondities kunnen voldoen vanwege deze knelpunten, kunnen echter een belangrijke rol spelen in de verbetering van de kwaliteit van het landelijk gebied. Het landbouwbeleid zal in de toekomst naar verwachting steeds meer hieraan gerelateerd worden.

Verder zal de introductie van de zogenoemde catalogus groene diensten voor lagere overheden de onduidelijkheid rond toelaatbare staatssteunmaatregelen voor een belangrijk deel wegnemen. Tevens worden de potenties van het grondbeleid bezien, te starten met het zoeken naar de mogelijkheden voor de bekostiging van investeringen en duurzaam beheer. Het advies van de RLG geeft voldoende stimulansen om door te gaan met het reeds ingezette kabinetsbeleid.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman