De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `S-GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk AV/A&Z/2006/66568
Doorkiesnummer Datum 29 augustus 2006
Onderwerp Verbetering kwaliteit kinderopvang
Met deze brief informeer ik u over de volgende onderwerpen met betrekking tot kwaliteit van
kinderopvang en het toezicht daarop:
1. resultaten onderzoek naar de oorzaken van de in 2005 gemeten kwaliteitsdaling,
2. stand van zaken onderzoek door het NCKO,
3. tranche 2006 Subsidieregeling kinderopvang en subsidieproject kwaliteitsimpuls voor
BOinK, Branchevereniging en MOgroep,
4. bescherming oudercommissieleden / motie-Hamer,
5. onderzoeksresultaten dr. P. Leach.
1. Resultaten onderzoek naar de oorzaken van de in 2005 gemeten kwaliteitsdaling
In mijn brief van 12 september 20051 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van
een landelijke meting naar de proceskwaliteit2 van kinderdagverblijven door het Nederlands
Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO). Het NCKO heeft een daling geconstateerd in
de proceskwaliteit begin 2005 ten opzichte van eerdere metingen in 1995 en 20013. Ik heb
vervolgens drie acties ondernomen om deze trend om te buigen: het aanspreken van de sector
op hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hun aanbod, het versterken van het toezicht
en de handhaving en het uitvoeren van nader onderzoek naar de oorzaken van de gemeten
kwaliteitsdaling en naar mogelijkheden voor verbetering. Hierbij bied ik u het resultaat van dit
onderzoek aan4.
De onderzoekers hebben de meningen en ervaringen van een groot aantal sleutelfiguren in
kaart gebracht: vertegenwoordigers van landelijke organisaties, leidsters en directeuren,
stagebegeleiders en GGD-inspecteurs en leden van oudercommissies. Daarnaast is door de
1 Kamerstukken II, 2004-2005, 28 447, nr. 108.
2 Bij "proceskwaliteit" gaat het om de kwaliteit in de dagelijkse praktijk voor het kind, bijvoorbeeld de kwaliteit
van de ruimte en de inrichting, de individuele zorg, taalgebruik, activiteiten en de interacties.
3 NCKO; Kwaliteit van Nederlandse kinderdagverblijven: Trends in de jaren 1995-2005; augustus 2005.
4 Bureau Bartels BV; Mogelijkheden voor verbetering van de (proces)kwaliteit in kinderdagverblijven;
Amersfoort, 19 juli 2006. Conform de motie-Bakker (Kamerstukken II, 2004-2005, 30 105, nr.16) meld ik hierbij
dat dit onderzoek voor 105.374 is aanbesteed
Ons kenmerk AV/A&Z/2006/66568
onderzoekers gekeken naar de door het NCKO gehanteerde onderzoeksmethodiek. (Zie voor
het NCKO-onderzoek ook §2).
Ondanks de sterke groei en grote veranderingen in de sector van de afgelopen jaren en de
daarmee samenhangende druk op de kwaliteit, komt uit het onderzoek naar voren dat de
verdere professionalisering van de kinderopvangsector positieve ontwikkelingen laat zien. Dit
betreft verbeteringen in de accommodatie, veiligheid, arbeidsomstandigheden en versterking
van de rol van de ouders.
Voor de geconstateerde knelpunten bevat het rapport aanbevelingen voor de toekomst.
Deze aanbevelingen zijn unaniem onderschreven door de klankbordgroep die het onderzoek
begeleidde, waarin vertegenwoordigd waren ABVAKABO FNV, BOinK, de Branchevereniging
Ondernemers in de Kinderopvang, GGD Nederland, Maatschappelijk Ondernemers Groep,
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Inspectie Werk en Inkomen.
De aanbevelingen zijn geformuleerd voor kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar, maar
zijn ook toe te passen op buitenschoolse opvang voor kinderen van 4 tot 12 jaar.
De aanbevelingen zijn onderverdeeld in drie clusters. Per cluster geef ik een beknopte reactie.
a) verbeteren van de pedagogische kwaliteit
Aanbevolen wordt onder meer dat de sector kinderopvang een visie ontwikkelt op de
ontwikkeling van kinderen en op de pedagogische omgeving die de kinderopvang daarvoor
moet bieden.
Deze aanbeveling past wat mij betreft prima binnen de vier uitgangspunten voor pedagogisch
beleid zoals die zijn geformuleerd in de Memorie van toelichting bij de Wet kinderopvang:
voldoende mogelijkheden voor de sociale ontwikkeling van de kinderen, voldoende
mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling van de kinderen, voldoende (sociaal-
emotionele) veiligheid en overdracht van normen en waarden. Deze uitgangspunten zijn
door de sector overgenomen in het Convenant kwaliteit kinderopvang. Kinderopvang levert
een belangrijke bijdrage aan de opvoeding en ontwikkeling van kinderen en is dus meer dan
alleen "opvang". Een heldere visie kan de organisaties helpen daaraan invulling te geven en
duidelijkheid bieden aan de ouders over doel en werkwijze van de kinderopvang.
Ook wordt aanbevolen dat de sector in samenwerking met de toegepaste wetenschap
instrumenten ontwikkelt voor het meten van de pedagogische kwaliteit.
In dit kader wil ik opmerken dat aan een dergelijk instrument wordt gewerkt: het onlangs door
mij toegekende vervolgtraject van het NCKO (zie §2) voorziet in de ontwikkeling van een
aangepast meetinstrument dat de kinderopvangorganisaties zelf kunnen hanteren voor het
meten van de eigen kwaliteit. Vanzelfsprekend wordt het kinderopvangveld daarbij betrokken.
b) verbeteren van de afstemming tussen de opleidingen en de praktijk
Op dit terrein zijn een viertal aanbevelingen geformuleerd aan de opleidingen en de sociale
partners in de kinderopvang.
---
Ons kenmerk AV/A&Z/2006/66568
Ik constateer dat sociale partners en opleidingen landelijk al veel doen aan onderlinge
afstemming. Een goed voorbeeld daarvan is het nieuwe kwalificatieprofiel pedagogisch werker
kinderopvang. Regionaal moet echter de invulling plaatsvinden tussen regionale ROC's en
kinderopvangorganisaties. Dit kan vaak nog veel beter.
Een prima voorbeeld - dat navolging verdient - is het convenant dat afgelopen voorjaar
daarover in de Haagse regio is afgesloten tussen het Mondriaan-college en acht
kinderopvangorganisaties. Dit convenant voorziet in gastcolleges door mensen uit de praktijk,
stages van docenten in kindercentra en betere begeleiding voor stagiaires in de kinderopvang.
Belangrijk is om als opleidingen en sector samen de sector kinderopvang als een
aantrekkelijke en professionele werkomgeving te profileren waarin minder de nadruk op de
verzorging en meer op de bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen wordt gelegd. De sector
kinderopvang heeft er naar de toekomst toe alle belang bij om gezamenlijk op te trekken met
de opleidingen. Zo kan ook worden ingespeeld op mogelijke toekomstige discrepanties op de
arbeidsmarkt.
c) overige aanbevelingen
De laatste aanbeveling roept de overheid (SZW, VNG en GGD Nederland) op het toezicht op
de kinderopvang door de GGD meer op basis van risicoanalyse te laten plaatsvinden.
Ik constateer dat het huidige toezichtstelsel de mogelijkheid biedt extra aandacht te besteden
aan kinderopvangorganisaties die slecht presteren. De GGD heeft echter in het huidige
wettelijke kader weinig mogelijkheden om organisaties die het goed doen (op onderdelen)
minder of minder vaak te inspecteren. Aangepast toezicht bij gecertificeerde
kinderopvangorganisaties zou zo'n mogelijkheid kunnen zijn. Al eerder5 heb ik uw Kamer
laten weten daarvan een voorstander te zijn. Inmiddels loopt onderzoek om de mogelijkheden
daarvoor in kaart te brengen; begin 2007 kan dat gereed zijn.
De sector heeft alle aanbevelingen unaniem onderschreven en voor een deel al omgezet in
concrete projecten. Ik heb er alle vertrouwen in dat deze aanbevelingen ook verder in de
praktijk worden opgevolgd en zal de verantwoordelijke partijen daarop blijven aanspreken.
2. Stand van zaken onderzoek door het NCKO
Het NCKO heeft, eerst met subsidie van VWS en later met subsidie van SZW, vanaf
november 2002 onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de Nederlandse kinderdagverblijven.
Daartoe werd eerst een inventarisatie uitgevoerd van afgesloten en lopend onderzoek.
Vervolgens is gewerkt aan de ontwikkeling van een standaardinstrument voor het meten van
de proceskwaliteit. Daarnaast heeft het NCKO in 2005 een landelijke meting naar de
proceskwaliteit van dagopvang uitgevoerd.
5 Kamerstukken II, 2005-2006, 28447, nr. 115.
---
Ons kenmerk AV/A&Z/2006/66568
In het thans lopende project van het NCKO was voor voorjaar 2006 opnieuw een landelijke
kwaliteitsmeting voorzien. In overleg met het NCKO heb ik echter besloten deze tweede
kwaliteitsmeting te verplaatsen naar de tweede helft van 2007, te beginnen in het voorjaar en
doorlopend tot het eerste kwartaal van 2008. Zo zit er voldoende tijd tussen de meting van
2005 en de nieuwe meting om het effect van de ingezette verbeteracties voor kwaliteit van
kinderopvang te kunnen meten. Tot aan de start van de nieuwe meting werkt het NCKO verder
aan de ontwikkeling en validatie van een zowel theoretisch als empirisch goed onderbouwd
Nederlands standaardinstrument voor de meting van de pedagogische kwaliteit van de
kinderopvang.
Bij de komende landelijke kwaliteitsmeting zal tevens rekening worden gehouden met de
aanbevelingen uit het onderzoek van Bureau Bartels. De steekproef voor de landelijke
kwaliteitsmeting wordt uitgebreid (van 50 groepen naar 210) en er wordt extra aandacht
besteed aan het aantal observatoren en aan de presentatie van de uitkomsten.
Vanzelfsprekend doe ik uw Kamer de resultaten van de tweede meting in de loop van 2008
toekomen.
3. Tranche 2006 van de Subsidieregeling kinderopvang en subsidieproject
kwaliteitsimpuls voor BOinK, Branchevereniging en MOgroep
Naast het onderzoek naar de oorzaken van de gemeten daling in proceskwaliteit kinderopvang
heeft het kabinet structureel 5 miljoen vrijgemaakt voor de verbetering van de kwaliteit van
kinderopvang en het toezicht daarop. Hiermee zijn de tweejarige projecten van GGD
Nederland en VNG gefinancierd en is het budget voor de Subsidieregeling kinderopvang 2006
opgehoogd naar 6 miljoen. Ik verwijs u hiervoor verder naar mijn brief van 31 oktober
20056.
In tranche 2006 van de Subsidieregeling kinderopvang zijn in totaal 32 projecten
gesubsidieerd, waarvan elf projecten direct gericht zijn op de bevordering van de kwaliteit van
kinderopvang. Voor deze elf projecten is in totaal 2 miljoen beschikbaar. Als voorbeeld
noem ik het project van Kinderopvang DAK, dat in samenwerking met het Landelijk
Pedagogenplatform Kinderopvang werkt aan de ontwikkeling van een landelijk pedagogisch
curriculum. En het project van Stichting HKZ, waarin het vergroten van het
kwaliteitsbewustzijn onder ouders en kinderopvangorganisaties centraal staat. Dit laatste
project wordt begeleid door de brancheorganisaties kinderopvang, BOinK, VNG en het NIZW.
Daarnaast heb ik subsidie gegeven aan BOinK, de Branchevereniging en de MOgroep voor
drie samenhangende, elkaar aanvullende projecten ter verbetering van de kwaliteit van
kinderopvang. Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg van 26 januari jl.
informeer ik u hierbij over deze projecten. De projecten starten per september a.s.
6 Kamerstukken II, 2005-2006, 28 447, nr. 115.
---
Ons kenmerk AV/A&Z/2006/66568
(Branchevereniging en MOgroep) en oktober a.s. (BOinK) en duren 18 maanden. Bij alle drie
projecten spelen de mogelijkheden voor verbetering van de (proces)kwaliteit in
kinderdagverblijven, zoals geformuleerd door Bureau Bartels (zie § 1), een belangrijke rol. De
doelstelling van het project van BOinK is het vergroten van de invloed van oudercommissies
op de verdere verbetering van de proceskwaliteit kinderopvang. De Branchevereniging gaat de
aansluiting tussen pedagogisch beleid, de daarin beschreven pedagogische doelen en het
handelen daarnaar versterken. Doelstelling van de MOgroep is o.a. het versterken van de
aansluiting tussen opleiding en de praktijk, en het implementeren van de aanbevelingen uit het
Bartels-onderzoek naar de oorzaken van de kwaliteitsdaling voor zover de kinderopvangsector
daarbij aan zet is. De drie partijen zullen bij de uitvoering van de projecten onderling
samenwerken en afstemmen.
4. Bescherming oudercommissieleden / motie-Hamer
Wat betreft de uitvoering van de motie-Hamer7, waarbij de regering wordt verzocht te
onderzoeken op welke wijze bescherming van oudercommissies het beste geregeld kan
worden, zoals bijvoorbeeld door een landelijke klachtenkamer speciaal gericht op
oudercommissies dan wel via vormen van zelfregulering, bericht ik u als volgt.
BOinK, de Branchevereniging en de MOgroep hebben mij tijdens een bestuurlijk overleg d.d.
22 maart jl. medegedeeld gezamenlijk een standpunt in te willen nemen over de uitvoering van
motie-Hamer. Ik heb dit initiatief toegejuicht, partijen dienen zelf de regie te nemen waar dit
mogelijk is. Daarnaast ben ik van mening dat een juridische oplossing voor dit onderwerp niet
de juiste is. Ik heb inmiddels begrepen dat partijen hierover in bespreking zijn, maar nog geen
gezamenlijk standpunt over deze motie hebben ingenomen. Ik heb partijen recent schriftelijk
verzocht uiterlijk half september mij over de uitkomst van de besprekingen te berichten.
5. Onderzoeksresultaten dr. P. Leach
De heer Van der Vlies heeft tijdens het algemeen overleg van 11 oktober 2005 gevraagd naar
het onderzoek van dr. P. Leach over de effecten van kinderopvang. Dr. P. Leach werkt samen
met Professor K. Sylva en Professor A. Stein aan het onderzoeksproject "Families, Children
and Childcare". Het gaat hier om een longitudinaal onderzoek waarvan niet duidelijk is welke
datum er wordt aangehouden ten aanzien van een eindrapportage. In de verantwoording
benadrukken de onderzoekers dat het hier een onderzoek betreft naar de Engelse situatie en dat
de resultaten niet één op één kunnen worden toegepast op andere (Europese) landen. De
onderzoeksvraag luidt: "to examine the short and longer-term effects of childcare on
children's development in the first five years. The research outcomes considered include health
and growth; social and emotional development and cognitive and educational development"
7 Kamerstukken II, 2005-2006, 28 447, nr. 124.
---
Ons kenmerk AV/A&Z/2006/66568
Het project `Families, Children and Childcare' is een paraplu voor een aantal
deelonderzoeken die door verschillende onderzoekers worden uitgevoerd. Onduidelijk is of er
op een zeker moment nog een bundeling zal plaats vinden. In mei van dit jaar zijn de eerste
resultaten bekend gemaakt. Dit betrof de volgende deelonderzoeken:
1. Een onderzoek naar 57 werkende moeders met kinderen van jonger dan 7 maanden. In dat
onderzoek werd hen gevraagd naar de redenen om weer te gaan werken en hun gevoelens
bij de opvang van hun kinderen.
2. Een kwalitatief onderzoek naar de mate van vertrouwen in de opvang van kinderen jonger
dan 6 maanden door anderen dan de moeders.
3. Een onderzoek naar de factoren die een rol kunnen spelen bij het negatief uiten van
emoties. 179 moeders van kinderen van 3 maanden oud werden hier geïnterviewd.
Op de site www.familieschildrenchildcare.org is de meest recente informatie te vinden.
Mijn conclusie is dat de informatie die nu beschikbaar is geen antwoord geeft op de vraag naar
effecten van kinderopvang op kinderen in Nederland. De onderzoekers geven ook zelf aan dat
het een onderzoek naar de Engelse situatie betreft. Het is dan ook zeer de vraag of dit
onderzoek in de toekomst een dergelijk antwoord zal geven.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid