Gezondheidsraad

Gr_logo_top fake Nederland_top

Gr_collage Nederland_middle

Advies Nieuwe toepassingen van genetische kennis in de gezondheidszorg: Welke kennis is nodig?

Inleiding

Genomics beslaat binnen de geneeskunde een zeer breed terrein van onderzoek, variërend van het opsporen van genetisch bepaalde risicofactoren voor bepaalde aandoeningen tot het ontwikkelen van geneesmiddelen. De ministers van VWS en OCenW hebben de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) gevraagd welke kennisontwikkeling nodig is om de producten, hulpmiddelen en zorgpraktijken die voortkomen uit het genomics-onderzoek op een verantwoorde wijze maatschappelijk in te bedden. De RGO heeft zich gericht op aandachtsvelden waarbinnen het onderzoek op relatief korte termijn (in de komende vijf jaar) consequenties zou kunnen hebben voor de gezondheidszorg. Deze aandachtsvelden zijn diagnostiek, farmacogenetica en sommige erfelijke ziekten op volwassen leeftijd. Verder wijdt de Raad een korte beschouwing aan het onderwerp genetische screening. De centrale vraag was welk onderzoek nodig is om de huidige genetische kennis en beschikbare technieken efficiënt te kunnen toepassen in de medische praktijk. Op basis van gegevens uit de literatuur, gesprekken met deskundigen en de ontwikkelingen tijdens de voorbereiding van het advies zijn aanbevelingen voor onderzoek geformuleerd.

Diagnostiek op DNA-niveau: Medische Microbiologie en Pathologie

Het onderdeel diagnostiek is toegespitst op de medische microbiologie en de pathologie, terreinen waarin diagnostiek op DNA-niveau al klinische toepassingen kent. Van de vele DNA-technieken die worden gebruikt lijkt de microarray de grootste invloed te krijgen. DNA-microarrays zijn nog te kostbaar om ingezet te worden in routine-diagnostiek, maar zijn onontbeerlijk geworden in genomics. Om de grote aantallen gegevens uit microarrays te kunnen verwerken is stimulering van de bioinformatica essentieel. DNA-technieken kunnen worden ingezet in de (medische) microbiologie voor zeer verschillende doeleinden: typering van moeilijk kweekbare microorganismen, diagnostiek van antibioticaresistentie, kwantificering van het aantal micro-organismen (om het verloop van een infectie en het succes van een therapie te kunnen volgen) en surveillance (o.a. om inzicht te verkrijgen in besmettingen, besmettingsroutes en resistentiepatronen). In de pathologie liggen de toepassingen vooral op het terrein van de oncologie (tumorclassificatie en bepaling van prognose). Conventionele diagnostische technieken ontwikkelen zich eveneens. De Raad acht het daarom noodzakelijk vergelijkend onderzoek te doen naar DNAtechnieken en conventionele technieken. Daarbij moet niet alleen gelet worden op specificiteit, sensitiviteit, snelheid en kosten van de bepaling, maar met name ook op de impact op public health, patiëntveiligheid en kwaliteit van zorg. Dit geldt voor de toepassing van DNA-technieken in zowel de pathologie als de medische microbiologie. Ofschoon de nieuwe mogelijkheden voor diagnostiek met behulp van DNA-bepalingen legio zijn, beveelt de Raad aan het onderzoek in eerste instantie te richten op bepalingen waarvan de uitkomst praktische consequenties zal hebben, zoals bijvoorbeeld het vaststellen van een prognose of het instellen van een bepaalde behandeling.

Farmacogenetica

Onder de noemer farmacogenetica wordt aandacht besteed aan onderzoek naar geneesmiddelenmetabolisme, ongevoeligheid of overgevoeligheid voor bepaalde geneesmiddelen en de ontwikkeling van geneesmiddelen. Men verwacht dat de resultaten van onderzoek op het gebied van geneesmiddelenmetabolisme het dichtst bij toepassing in de praktijk liggen. Dit zou betrouwbare voorspellingen over de optimale dosering voor het individu mogelijk moeten maken. Om dosisaanpassing op grond van genotypering in de praktijk te realiseren is onderzoek nodig bij grotere groepen patiënten dan tot nu toe het geval is. Ook is meer onderzoek nodig om bij individuele patiënten een voorspelling te kunnen doen over het metabolisme van bepaalde geneesmiddelen op grond van hun genotype. Daarbij zal tevens de kosteneffectiviteit van genotypering t.b.v. dosisaanpassing beoordeeld moeten worden. Het voorspellen van ongevoeligheid of overgevoeligheid voor bepaalde farmaca is een toepassing die waarschijnlijk nog ver van de praktijk ligt. Toch zou het nuttig zijn als men door een eenvoudige bepaling responders van non-responders kon onderscheiden, in het bijzonder bij kostbare geneesmiddelen met een aanzienlijk percentage non-responders. Ook de verschillen in effect van bepaalde geneesmiddelen bij diverse etnische groepen dienen onderzocht te worden. De Raad beveelt aan het onderzoek in deze richting toe te spitsen op polymorfismen die voor de praktijk interessant zijn. Voor de ontwikkeling van geneesmiddelen op basis van genomics is de bioinformatica essentieel gebleken. De RGO verwacht dat de reeds ingezette intensivering van het genoomonderzoek (met inbegrip van het eiwitonderzoek) voldoende impuls zal geven om ook in de toekomst nieuwe aangrijpingspunten voor behandeling te identificeren. De Raad signaleert een snelle ontwikkeling in nieuwe mogelijkheden voor therapie. De klinische toepassing van gentherapie met non-virale vectoren lijkt binnen afzienbare tijd mogelijk te worden. Klinisch onderzoek is nodig om de waarde van gentherapie in de praktijk te bepalen. De Raad beveelt aan (financiële) ruimte te scheppen voor onderzoek dat nodig is om de gentherapie uit het laboratorium naar de klinische situatie over te brengen. Tevens dient het aantrekkelijk te worden voor bedrijven om in deze ontwikkeling te investeren. Dit onderzoek zou gefinancierd kunnen worden uit het fundamenteelstrategische Innovatiegericht Onderzoeksprogramma (IOP) Genomics of het ICES-KIS programma, maar ook financiering door middel van een nieuw (deel)programma bij ZonMw behoort tot de mogelijkheden. Naar verwachting zal het genoomonderzoek ook tot innovatie in de ontwikkeling van vaccins leiden. De RGO meent dat onderzoek in deze richting ondersteuning verdient, mogelijk vanuit het Regie-orgaan Genomics, binnen het onderzoeksthema Infectieziekten.

Erfelijke ziekten op volwassen leeftijd

Met .erfelijke ziekten op volwassen leeftijd. richt de RGO zich op aandoeningen met een bekende erfelijke (monogenetische) component waarbij preventieve en/of therapeutische interventies mogelijk zijn. Aandoeningen waarbij zwakke associaties met genen zijn en waarbij omgevingsinvloeden een grote rol spelen, hebben in dit advies niet expliciet aandacht gekregen. De Raad heeft zich voorgenomen een afzonderlijk advies over multifactoriële aandoeningen en gen-omgevingsinteracties uit te brengen. Vier casusbeschrijvingen (primaire hemochromatose, familiaire hypercholesterolemie, familiale mediterrane koorts en Factor V Leiden) illustreren het belang van kennis over de relatie tussen fenotype en genotype van bepaalde chronische aandoeningen. Die kennis is essentieel om verantwoorde beslissingen te kunnen nemen over interventies op populatieniveau, zoals screening. Voor géén van de beschreven voorbeelden lijkt een landelijke screening bij gezonde personen aangewezen; voor het opsporen van zieken en hun familieleden is ofwel duidelijk dat het niet zinvol is, ofwel duidelijk dat nog meer kennis vereist is alvorens hierover een beslissing te nemen. Een algemene aanbeveling is dat het onderzoek zich in eerste instantie moet toespitsen op een grondige beschrijving van de relatie tussen fenotype en genotype bij chronische aandoeningen die zich lenen voor preventieve of therapeutische maatregelen. Behalve de relatie tussen genotype en fenotype illustreren de casusbeschrijvingen elk weer een ander aspect van de toepassing van genetische kennis, de bijkomende problemen en het onderzoek dat kan bijdragen aan een oplossing van die problemen.

Maatschappelijke aspecten van het genoomonderzoen

Naar aanleiding van het voorbeeld van de familiale mediterrane koorts beveelt de Raad aan bij het genoomonderzoek voldoende aandacht te schenken aan de verschillende etnische groepen in de Nederlandse bevolking. Daarbij dient men rekening te houden met culturele aspecten die relevant zijn voor de genetica, zoals consanguiniteit (huwelijk tussen neef en nicht) in bepaalde bevolkingsgroepen. Een voortvloeisel van het grootschalig genoomonderzoek is de mogelijkheid tot screening op genetische predispositie voor bepaalde aandoeningen. De RGO concludeert dat er behoefte bestaat aan onderzoek naar de mogelijkheden tot uitvoering van genetische screening. Onderzoek is nodig naar de maatschappelijke acceptatie van de selectie van beperkte doelgroepen voor genetische screening. Ook vragen rond meer of minder directieve benaderingen van screening verdienen nader onderzoek. Dit past goed in het Programma van NWO Maatschappelijke Component Genomics. Bij de programmering van onderzoek naar bovengenoemde vraagstellingen dient in elk geval de VSOP (Vereniging Samenwerkende Ouder-en Patiëntenorganisaties betrokken bij erfelijke en/of aangeboren aandoeningen) betrokken te worden.
De Raad onderkent dat kennis over iemands genetische constitutie ongewenste bijeffecten kan hebben, voortvloeiend uit het besef dat bijvoorbeeld het risico op een ernstige aandoening verhoogd is. Het is nodig onderzoek te doen naar de psychologische gevolgen van kennis over verhoogde risico.s. Kennis hierover kan tevens een ongunstige invloed hebben op verzekerbaarheid of toegang tot werk. De Raad vindt dat regelgeving (zo nodig in Europees verband) die ongunstige invloed moet tegengaan. In het kader van het Programma Evaluatie Regelgeving Gezondheidszorg van ZonMw wordt bezien in hoeverre de huidige regelgeving voldoet. Het ZonMw-deelprogramma .Toepassing genetica in de gezondheidszorg; juridische aspecten. verdient voortzetting. Gezien de snelle ontwikkelingen op het gebied van genomics dient de evaluatie van de wetgeving op gezette tijden herhaald te worden. Nederland beschikt over unieke mogelijkheden voor onderzoek naar de relatie tussen genotype en fenotype die elders (nog) niet beschikbaar zijn, dankzij gegevensverzamelingen als het landelijke pathologisch-anatomische archief (PALGA) en diverse biobanken. De Raad vindt dan ook dat gezocht moet worden naar mogelijkheden om het in Nederland verzamelde materiaal te gebruiken voor onderzoek dat uiteindelijk de gezondheidszorg ten goede zal komen. De Raad constateert dat er een spanningsveld is tussen de wetgeving (waaronder WGBO en WBP) en het gebruik voor onderzoek van persoonsgegevens zowel als lichaamsmateriaal. Voorop staat dat een hoge mate van privacybescherming nodig is. Een goede afweging is nodig tussen het zelfbeschikkingsrecht en het maatschappelijk belang van wetenschappelijk onderzoek. Het gesignaleerde knelpunt verdient aandacht in de nationale strategie die door het Regie-orgaan Genomics wordt opgesteld. Aan een oplossing kan bijgedragen worden door voortzetting van het bovengenoemde Programma Evaluatie Regelgeving Gezondheidszorg van ZonMw. Een dergelijk (deel)programma dient een antwoord te geven op de vraag hoe men binnen de Europese regelgeving een optimaal en maatschappelijk verantwoord gebruik van patiëntengegevens en lichaamsmateriaal mogelijk kan maken.

28 augustus 2006

---

PDF | Citeertitel