Voorstel van wet tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere
realisering van de met die wet beoogde doelen
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet sociale werkvoorziening
te herzien teneinde deze als voorziening ook op termijn te kunnen handhaven en de daarbij
behorende doelen beter te realiseren;
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I. Wijziging Wet sociale werkvoorziening
De Wet sociale werkvoorziening wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
arbeidshandicap: het vanwege lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen verminderd
vermogen om arbeid te verrichten;
arbeidshandicapcategorie: een groep van tot de doelgroep behorende personen, die in dezelfde
orde arbeidsgehandicapt is;
Centrale organisatie werk en inkomen: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in
hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
college: college van burgemeester en wethouders;
dienstbetrekking: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek;
doelgroep: personen, die nog niet de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en die door lichamelijke,
verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot
regelmatige arbeid in staat zijn;
geïndiceerd: blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11
tot de doelgroep behoren;
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen;
werknemer: degene die een dienstbetrekking heeft als bedoeld in het derde lid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke
regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar
lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet,
met uitzondering van hoofdstuk 4, in de plaats van de betrokken colleges.
3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende;
3. Het college draagt er zorg voor dat aan zoveel mogelijk ingezetenen die geïndiceerd zijn, een
dienstbetrekking wordt aangeboden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste
omstandigheden.
B
Artikel 2 komt te luiden:
Artikel 2
1. Het college kan ter uitvoering van artikel 1, derde lid, aan een ingezetene die geïndiceerd is een
dienstbetrekking aanbieden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden.
2. Het college kan een privaatrechtelijke rechtspersoon aanwijzen ten behoeve van de uitvoering
van dit hoofdstuk. Het college regelt in het aanwijzingsbesluit de inhoud van de rechtsbetrekking
tussen zichzelf en de betrokken rechtspersoon.
3. De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de wijze waarop de ingezetenen die
geïndiceerd zijn of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van deze wet,
waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop:
a. periodiek overleg wordt gevoerd met deze ingezetenen of hun vertegenwoordigers;
b. deze ingezetenen of vertegenwoordigers onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen
aanmelden;
c. zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.
C
Artikel 3, derde lid, vervalt.
D
Artikel 4 komt te luiden:
Artikel 4
Het college bevordert de inschakeling in het arbeidsproces van de werknemers van wie bij
herindicatiebeschikking is vastgesteld dat zij in staat zijn om arbeid te verrichten onder normale
omstandigheden. Het college werkt hierbij samen met het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen en de Centrale organisatie werk en inkomen.
E
---
In artikel 5 wordt "het college van burgemeester en wethouders" vervangen door "het college"en
wordt "de werknemer" vervangen door: zijn werknemer.
F
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Zo nodig in afwijking van de artikelen 670 en 670a van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, zegt het college uit eigen beweging, dan wel onverwijld op een daartoe strekkend
verzoek van het college van de gemeente dat een vergoeding als bedoeld in artikel 10, tweede lid,
betaalt, de dienstbetrekking op, indien:
a. zijn werknemer niet meewerkt aan een herindicatie overeenkomstig de daaromtrent bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels;
b. zijn werknemer blijkens een onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking niet langer tot de
doelgroep behoort, en wel zodra voor hem een alternatieve opvangmogelijkheid feitelijk
beschikbaar is of door zijn toedoen niet beschikbaar komt, dan wel zodra hij een aanbod tot
passende arbeid onder normale omstandigheden heeft geweigerd;
c. zijn werknemer niet voldoet aan het eerste lid.
2. In het derde lid wordt "het college van burgemeester en wethouders" vervangen door: het
college.
G
Artikel 7 komt te luiden:
Artikel 7
1. Indien een werkgever met een ingezetene die geïndiceerd is een dienstbetrekking als bedoeld in
artikel 1, derde lid, aangaat, en de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van
begeleiding op zijn werkplek, adequaat wordt verzorgd kan het college:
a. aan de werkgever een subsidie verstrekken; en
b. aan de begeleidingsorganisatie een vergoeding verstrekken voor de noodzakelijke kosten van
arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding van de geïndiceerde op zijn werkplek.
2. Op verzoek van de ingezetene die geïndiceerd is verstrekt het college in ieder geval een
periodieke subsidie aan de werkgever aan wie op grond van het eerste lid subsidie kan worden
verstrekt alsmede aan de begeleidingsorganisatie een periodieke vergoeding voor de
noodzakelijke kosten van de begeleiding op de werkplek indien:
a. betrokkene een werknemer is of met inachtneming van artikel 12 en de daarop berustende
regels recht heeft op aanbieding van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, door
het college; en
b. het bedrag van de subsidie en de vergoeding omgerekend op jaarbasis niet meer bedraagt dan
(( A / B) x C)) - (D)
waarbij:
A staat voor de uitkering bedoeld in artikel 8, eerste lid;
---
B staat voor het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde aantal bij de uitkering, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, behorende minimumaantal arbeidsjaren;
C staat voor 1 als de ingezetene is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie matig en voor 1,25
als hij is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig;
D staat voor de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden
uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis.
3. Indien op grond van het tweede lid een periodieke subsidie wordt verleend kan het college aan
de werkgever een vergoeding verstrekken voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing
van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht.
4. Het college kan op verzoek van de ingezetene die geïndiceerd is en die het college schriftelijk
heeft meegedeeld in verband met het tweede lid een werkgever te zullen zoeken, een door die
ingezetene aangewezen begeleidingsorganisatie inschakelen ten behoeve van de totstandkoming
van een dienstbetrekking.
5. Een periodieke subsidie op grond van dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4:32 van de
Algemene wet bestuursrecht, verleend zolang de dienstbetrekking duurt en de inpassing in de
arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek, adequaat wordt verzorgd.
6. Zo nodig in afwijking van het vijfde lid worden de periodieke subsidie en de periodieke
vergoeding voor de noodzakelijke kosten van de begeleiding op de werkplek beëindigd:
a. indien de werknemer blijkens een onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking niet langer
tot de doelgroep behoort, zodra voor hem een alternatieve opvangmogelijkheid feitelijk
beschikbaar is of door zijn toedoen niet beschikbaar komt dan wel zodra hij een aanbod tot
passende arbeid onder normale omstandigheden heeft geweigerd;
b. indien de werknemer niet meewerkt aan een herindicatie overeenkomstig de daaromtrent bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels;
c. indien de werknemer niet voldoet aan artikel 6, eerste lid .
7. Zo nodig in afwijking van de artikelen 670 en 670a van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek kan de werkgever de dienstbetrekking opzeggen indien de periodieke subsidie op grond
van het zesde lid niet langer wordt verleend.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de toepassing van het eerste tot en met vierde lid.
9. De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur
wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal
is overgelegd.
10. De gemeenteraad stelt bij verordening nadere regels met betrekking tot de toepassing van het
tweede tot en met het vierde lid door het college. De regels, bedoeld in de eerste zin, hebben in
ieder geval betrekking op:
a. de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden
vastgesteld;
b. de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden
uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis;
c. de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de
eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid
wordt verricht; en
d. de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de
Wsw-geïndiceerde zelf is aangewezen.
H
Hoofdstuk 4 komt te luiden:
---
HOOFDSTUK 4. FINANCIERING
Artikel 8
1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan het college een uitkering voor de
uitvoering van de hoofdstukken 2 en 3. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaand
aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.
2. Het bedrag van de uitkering wordt, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur te stellen regels, berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale
bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Daarbij wordt,
overeenkomstig bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur te stellen regels, het
bijbehorende minimumaantal arbeidsjaren vastgesteld.
3. Onze Minister kan de hoogte van de uitkering wijzigen voor zover dat verband houdt met een
na de datum van de vaststelling van de uitkering getroffen maatregel op het terrein van de
arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid of belastingen, die voor alle gemeenten gelijk werkt.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van betaling van de
uitkering.
Artikel 9
1. Indien uit de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel
8, eerste lid, niet volledig of onrechtmatig is besteed, wordt de uitkering ter hoogte van het niet of
onrechtmatig bestede deel teruggevorderd.
2. Indien uit de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, blijkt dat in het kalenderjaar waarop de
uitkering betrekking heeft het, op basis van een volledige werkweek berekende, aantal in dat jaar
gerealiseerde arbeidsjaren uit dienstbetrekkingen als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 minder
bedraagt dan het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde minimumaantal arbeidsjaren,
wordt van de uitkering teruggevorderd:
( A B ) x C
A
waarbij:
A staat voor het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde aantal bij de uitkering, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, behorende minimumaantal arbeidsjaren;
B staat voor het, op basis van een volledige werkweek berekende, aantal gerealiseerde
arbeidsjaren uit dienstbetrekkingen als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3;
C staat voor de uitkering bedoeld in artikel 8, eerste lid.
3. Verlies van ingezetenschap van de gemeente heeft geen invloed op de toepassing van het
tweede lid, zolang de dienstbetrekking voortduurt tot en met het kalenderjaar na het jaar waarin
het ingezetenschap is verloren. Indien de werknemer buiten Nederland gaat wonen heeft het
verlies van ingezetenschap geen invloed op de toepassing van het tweede lid zolang de
dienstbetrekking voortduurt tot en met het kalenderjaar na het jaar waarin hij wederom in
Nederland gaat wonen.
4. Indien zowel het eerste als het tweede lid van toepassing is wordt niet meer teruggevorderd dan
het hoogste van de twee op grond van die leden berekende bedragen.
5. Onze Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde
lid, mededeling van terugvordering op grond van het eerste of tweede lid aan het college.
---
6. Indien de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, niet volledig aan de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gezonden op de uiterste datum waarop de
jaarrekening aan hem moet worden gezonden of in het verslag van bevindingen van de accountant
niet wordt gerapporteerd met betrekking tot deze wet, wordt een bij algemene maatregel van
bestuur bepaald percentage van de uitkering teruggevorderd. Onze Minister doet binnen drie
maanden na de in de eerste zin bedoelde datum mededeling van terugvordering aan het college.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de
terugvordering, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, waarbij kan worden bepaald dat in
bepaalde gevallen een percentage van het niet bestede deel van de uitkering niet wordt
teruggevorderd.
8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van
bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-
Generaal is overgelegd.
Artikel 10
1. Bij overgang van ingezetenschap van de ene naar de andere gemeente treedt het college van de
gemeente waarvan de betrokkene, bedoeld in artikel 7, ingezetene wordt per 1 januari van het
tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van die overgang bij de toepassing van dat
artikel in de plaats van het college van de gemeente waarvan de betrokkene, bedoeld in artikel 7,
niet langer ingezetene is.
2. Bij overgang van ingezetenschap van de ene naar de andere gemeente betaalt het college van de
gemeente waarvan de betrokkene ingezetene wordt vanaf het tweede kalenderjaar volgend op het
kalenderjaar van die overgang aan het college van de gemeente waarvan de betrokkene niet langer
ingezetene is een vergoeding voorzover zijn dienstbetrekking met dat college voortduurt.
3. De vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:
(A / B) x C
waarbij:
A staat voor de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid aan de gemeente waarvan de betrokkene
ingezetene is;
B staat voor het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde aantal bij de uitkering, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, behorende minimumaantal arbeidsjaren voor de gemeente waarvan de
betrokkene ingezetene is;
C staat voor 1 als de ingezetene is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie matig en voor 1,25
als hij is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt het ingezetenschap van de werknemer die van buiten
Nederland in Nederland gaat wonen geacht over te zijn gegaan van de gemeente waarin hij
laatstelijk in Nederland woonde naar de gemeente in Nederland waarin hij gaat wonen.
I
Hoofdstuk 5 komt te luiden:
HOOFDSTUK 5. DE INDICATIE EN HET AANBOD
Artikel 11
---
1. De Centrale organisatie werk en inkomen stelt van personen, die daartoe een aanvraag hebben
ingediend, bij beschikking vast:
a. of deze behoren tot de doelgroep;
b. nadat is vastgesteld dat een persoon tot de doelgroep behoort:
1°. de geldigheidsduur van de indicatie;
2°. de indeling van de persoon in één van de arbeidshandicapcategorieën, die bepaald worden
door de zwaarte van de aanpassing van de omstandigheden en de productiviteit.
2. De Centrale organisatie werk en inkomen verricht periodiek herindicatie van personen die tot
de doelgroep behoren overeenkomstig de krachtens artikel 6, tweede lid, onderdeel a, gestelde
regels. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3. Op aanvraag van het college verricht de Centrale organisatie werk en inkomen, overeenkomstig
de krachtens artikel 6, tweede lid, onderdeel a, gestelde regels, herindicatie van de werknemer die
de bedongen arbeid gedurende een ononderbroken periode van ten minste 13 weken niet heeft
verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was
en die naar het inzicht van het college duurzaam niet in staat zal zijn tot het verrichten van arbeid
onder aangepaste omstandigheden. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Indicatie vindt slechts plaats met betrekking tot
a. personen:
1o. die als werkzoekende staan ingeschreven bij de Centrale organisatie werk en inkomen,
2o. die voor een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid, in aanmerking wensen te
komen, en
3o. van wie niet in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag de
indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking is ingetrokken op grond van artikel 12, derde lid;
b. werknemers die voor herindicatie in aanmerking komen.
5. Een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking wordt gegeven binnen zestien weken na
ontvangst van de aanvraag.
6. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de Centrale
organisatie werk en inkomen binnen zestien weken na ontvangst van het bezwaarschrift tegen een
indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking
tot de bij of krachtens dit artikel aan de Centrale organisatie werk en inkomen opgedragen taak en
de wijze van uitoefening daarvan.
8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van
bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-
Generaal is overgelegd.
Artikel 12
1. Het college beheert een lijst van ingezetenen die geïndiceerd zijn.
2. Voorzover de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, daartoe voldoende is wordt een
dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aangeboden binnen 12 maanden na de datum
per wanneer betrokkene tot de doelgroep behoort.
3. Het college kan de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking van een betrokkene
intrekken als:
a. betrokkene passende arbeid in dienstbetrekking onder aangepaste omstandigheden weigert;
b. de dienstbetrekking van betrokkene door het college is opgezegd op grond van artikel 6, tweede
lid, onderdeel a of c, of door de werkgever, bedoeld in artikel 7, in verband met de toepassing van
artikel 7, zesde lid, onderdeel b of c, vanaf het moment dat de opzegging rechtens onaantastbaar
is;
---
c. de dienstbetrekking van betrokkene door het college of de werkgever, bedoeld in artikel 7, is
opgezegd om een dringende reden in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt, vanaf het moment dat de
opzegging rechtens onaantastbaar is; of
d. de dienstbetrekking op verzoek van betrokkene is geëindigd.
4. De indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking vervalt:
a. per de dag dat betrokkene arbeid in een dienstbetrekking anders dan een dienstbetrekking als
bedoeld in artikel 1, derde lid, aanvaardt, tenzij deze arbeid ook bijkomend zou worden verricht,
indien de geïndiceerde een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid, zou zijn aangegaan;
b. per de dag dat betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt; of
c. indien betrokkene overlijdt.
5. Het college trekt de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking van een betrokkene in op
schriftelijk verzoek van de betrokkene aan het college per de datum van dat verzoek.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking
tot de bij het eerste lid aan het college opgedragen taak en de wijze van uitoefening daarvan
alsmede met betrekking tot de omstandigheden waaronder de termijn van 12 maanden, bedoeld in
het tweede lid, mag worden overschreden.
7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur
wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal
is overgelegd.
8. Bij ministeriële regeling kunnen, met het oog op een goede verdeling van de beschikbare
dienstbetrekkingen over de ingezetenen die tot de doelgroep behoren, nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de volgorde van aanbieding van een dienstbetrekking.
J
Artikel 13 komt te luiden:
Artikel 13
1. Onze Minister houdt toezicht op:
a. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door het college;
b. de doeltreffendheid van deze wetsuitvoering.
2. Dit toezicht wordt onder gezag van Onze Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en
Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
onder leiding van het hoofd van die inspectie. De artikelen 37, 38, 42 en 44 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet
ernstige tekortkomingen constateert, aan het college, nadat het gedurende acht weken in de
gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt
daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen. In een aanwijzing wordt een termijn
opgenomen waarbinnen het college de uitvoering in overeenstemming heeft gebracht met deze
aanwijzing.
4. Ten behoeve van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, bevat een bijlage bij de jaarrekening,
bedoeld in artikel 186 van de Gemeentewet, de verantwoordingsinformatie over de uitvoering van
deze wet.
---
5. Het college, de Centrale organisatie werk en inkomen en de krachtens artikel 2, tweede lid,
aangewezen rechtspersoon verstrekken ten behoeve van het toezicht desgevraagd aan Onze
Minister kosteloos nadere of andere informatie en verlenen hem inzage in de administratie.
6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake de verantwoordingsinformatie, bedoeld
in het vierde lid.
K
In de artikelen 14 en 15 wordt "het college van burgemeester en wethouders" telkens vervangen
door "het college" en wordt "krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon" telkens
vervangen door: krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen rechtspersoon.
L
Van artikel 16 vervallen het tweede tot en met vijfde lid alsmede de aanduiding "1." voor het
eerste lid.
M
De artikelen 17 en 18 vervallen.
N
Artikel 19 komt te luiden:
Artikel 19
Tenzij hij daartoe verzoekt behoeft de persoon, die op 31 december 1997 een dienstbetrekking
heeft krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze luidde op die datum, zolang de
dienstbetrekking voortduurt, niet overeenkomstig artikel 11, tweede lid, te worden geherindiceerd.
O
Artikel 20 komt te luiden:
Artikel 20
1. Indien op de datum van inwerkingtreding van artikel 10, eerste lid, de werknemer ingezetene is
van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college ten behoeve van hem subsidie als
bedoeld in artikel 7 verstrekt, treedt het college van de gemeente waarvan de werknemer
ingezetene is per die datum bij de toepassing van dat artikel in de plaats van het andere college.
2. Indien op de datum van inwerkingtreding van artikel 10, tweede lid, de werknemer in een
dienstbetrekking staat tot het college van een andere gemeente dan de gemeente waarvan hij
ingezetene is betaalt het college van de gemeente waarvan de betrokkene ingezetene is vanaf die
datum aan het andere college een overeenkomstig artikel 10, derde lid, berekende vergoeding
voorzover zijn dienstbetrekking met dat college voortduurt.
P
---
Artikel 21 komt te luiden:
Artikel 21
Hoofdstuk 4, en de daarop berustende bepalingen, en artikel 13, vierde lid, zoals die luidden op de
dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet van pm tot
wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met
die wet beoogde doelen (Stb. Pm) blijven van toepassing met betrekking tot de kalenderjaren
gelegen voor die datum.
Artikel II. Werkloosheidswet
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 24, derde lid, tweede zin, komt te luiden: Niet als passende arbeid wordt beschouwd
arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale
werkvoorziening.
B
Aan artikel 26 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen e en f, en de hoofdstukken VI en XA wordt
niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of
3 van de Wet sociale werkvoorziening.
C
Na artikel 26 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 26a
De artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, 26, eerste lid, onderdelen d tot en met g en k tot en met m,
en 72 tot en met 73 zijn niet van toepassing op de werknemer die blijkens een
indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale
werkvoorziening
Artikel III. Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 43 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
B
10
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding "1." geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
3. Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing op de verzekerde die blijkens een
indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale
werkvoorziening.
C
Artikel 67d wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding "1." geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeidsinschakeling beschouwd
inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de
Wet sociale werkvoorziening.
D
In artikel 67e wordt onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot het derde tot
en met zevende lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
Artikel IV. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 35 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
B
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding "1." geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
---
3. Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing op de verzekerde die blijkens een
indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale
werkvoorziening.
C
Aan artikel 50a wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
D
Artikel 59d wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding "1." geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeidsinschakeling beschouwd
inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de
Wet sociale werkvoorziening.
E
In artikel 59h wordt onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot het derde tot
en met zevende lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
Artikel V. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
wordt als volgt gewijzigd;
A
Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding "1." geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd
arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale
werkvoorziening.
B
Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
12
7. Voor de toepassing van het vierde lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
C
Aan artikel 37a wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De verplichtingen, bedoeld in artikel 37, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een
indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale
werkvoorziening.
Artikel VI. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
wordt als volgt gewijzigd;
A
Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding "1." geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd
arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale
werkvoorziening.
B
Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Voor de toepassing van het vierde lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
C
Aan artikel 37a wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De verplichtingen, bedoeld in artikel 37, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een
indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale
werkvoorziening.
Artikel VII. Wet werk en bijstand
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding "1." geplaatst.
13
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd
arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale
werkvoorziening.
B
Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens
een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale
werkvoorziening.
C
Na hoofdstuk 7 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK VIIA. OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 78a. Overgangsbepaling modernisering Wsw
Op de persoon aan wie op de dag voor de toevoeging van het tweede lid aan artikel 6 een
voorziening werd verleend gericht op inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking
als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening blijft, met betrekking tot die
voorziening, artikel 6, tweede lid, buiten toepassing.
Artikel VIII. Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
De Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt aan de definitie van re-integratie en van re-integratiebedrijf telkens toegevoegd:
met dien verstande dat onder arbeid niet wordt verstaan arbeid op grond van een dienstbetrekking
als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
B
Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op de persoon
die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de
Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt niet als
inschakeling in de arbeid beschouwd inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als
bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.
C
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
14
1. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Niet als passende arbeid wordt
beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet
sociale werkvoorziening.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op de
verzekerde die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep
behoort van de Wet sociale werkvoorziening.
D
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid vervalt: of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van de Wet
sociale werkvoorziening.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeidsinschakeling beschouwd
inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de
Wet sociale werkvoorziening.
E
In artikel 35, eerste lid, vervalt: of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7, van die
wet.
F
In artikel 36, eerste lid, vervalt: of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van de Wet
sociale werkvoorziening.
G
In artikel 37 wordt, onder vernummering van het zesde tot het zevende lid een lid ingevoegd,
luidende:
6. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als inschakeling in de arbeid beschouwd
inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de
Wet sociale werkvoorziening.
Artikel IX. Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de
verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
15
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand
zullen houden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
16
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel vormt het sluitstuk van de modernisering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). De
doelgroep en het doel van de Wsw worden met dit wetsvoorstel niet veranderd. De Wsw blijft een vrijwillige
voorziening voor een aparte groep van arbeidsgehandicapten die vanwege de ernst van hun lichamelijke,
verstandelijke en/of psychische handicap aangewezen zijn op aangepaste arbeid in het kader van de Wsw,
omdat zij duurzaam geen reguliere arbeid kunnen verrichten, ook niet met inzet van
re-integratievoorzieningen. Doel van de Wsw is om aan zoveel mogelijk arbeidsgehandicapten die zijn
geïndiceerd voor de Wsw aangepaste arbeid te bieden welke aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van
de Wsw-geïndiceerde.
De aanleiding voor de modernisering van de Wsw is in de kabinetsreactie op het RWI-advies over de Wsw van
september 20031 geschetst en vervolgens in de hoofdlijnennotitie "Vervolg modernisering Wsw" van september
20042 verder uitgewerkt. Deze brieven zijn uitgemond in een eerste wetsvoorstel, waarmee de Wsw-
indicatiestelling werd overgedragen van gemeenten naar de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI)3. In de
brief van september 2004 en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel werd aangegeven dat de
regering de modernisering van de Wsw vorm zou geven in twee fasen. Doel van de overdracht van de Wsw-
indicatiestelling in de eerste fase was om te komen tot een meer onafhankelijke en uniforme uitvoering van de
indicatiestelling, om aldus te kunnen waarborgen dat de toelating tot de Wsw voorbehouden blijft aan personen
die als het gaat om arbeidsinschakeling vanwege hun handicap exclusief op de Wsw zijn aangewezen. De
overdracht van de Wsw-indicatiestelling is per 1 januari 2005 gerealiseerd.
Met dit wetsvoorstel zijn de voorstellen die zijn gedaan in de tweede fase van de modernisering van de Wsw
geformaliseerd. Het gaat er om binnen het kader van de Wsw het aangepast werken in een zo regulier mogelijke
omgeving daar waar de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde dit toelaten te bevorderen. In
de brief aan de Tweede Kamer van juni 20054 zijn deze voorstellen en het daaraan ten grondslag liggende doel
beschreven. De voorstellen zijn een concretisering van de hoofdlijnennotitie uit september 2004 en zijn tot stand
gekomen op basis van een uitgebreide consultatie van alle bij de uitvoering van de Wsw betrokken partijen;
gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), sw-bedrijven en de brancheorganisatie van
sw-bedrijven Cedris, individuele cliënten en cliëntenorganisaties, te weten de Landelijke Cliëntenraad (LCR), de
Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) en de Federatie van Ouderverenigingen (FvO).
In diverse landelijke bijeenkomsten zijn de uitgangspunten en voorstellen uit de hoofdlijnennotitie van
september 2004 besproken en knelpunten bij de uitvoering van de huidige Wsw en mogelijke
oplossingsrichtingen geïnventariseerd. Daarbij zijn de verschillende, soms uiteenlopende, invalshoeken die
betrokken partijen hebben als het gaat om de uitvoering van de Wsw in kaart gebracht. De resultaten van deze
consultaties zijn vervolgens met VNG, Cedris en de cliëntenorganisaties verder uitgewerkt in de vorm van
1 Kamerstukken II 2003/04, 26 448, nr. 87.
2 Kamerstukken II 2004/05, 29 817, nr. 1.
3 Kamerstukken II 2003/04, 29 225.
4 Kamerstukken II 2004/05, 29 817, nr. 7.
17
concrete voorstellen. Ondersteunend aan dit proces is samen met deze partijen een aantal onderzoeken
uitgevoerd die ook met de hoofdlijnennotitie van juni 2005 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden5.
Gedurende het totstandkomingsproces van de voorstellen is gebleken dat de aan de modernisering ten grondslag
liggende uitgangspunten door alle betrokken partijen worden onderschreven en dat overeenstemming bestaat
over de hoofdrichting van de voorstellen. Een aantal maatregelen dat op grond van de hoofdrichting door het
kabinet in de hoofdlijnennotitie van juni 2005 is voorgesteld, bleek bij een meerderheid van de bij de uitvoering
betrokken partijen niet op instemming te kunnen rekenen. Bij de behandeling van de moderniseringsvoorstellen
in de Tweede Kamer werd duidelijk dat voor deze maatregelen ook onvoldoende draagvlak bestond bij de
Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft daarop bij motie Van Hijum en Bussemaker6 verzocht de
moderniseringsvoorstellen op deze onderdelen aan te passen. In concreto ging het om het voorstel een deel van
de Wsw-werknemers die vóór 1998 in de Wsw zijn ingestroomd te herindiceren, het voorstel om wettelijk te
regelen dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten pas een Wsw-indicatie kunnen aanvragen nadat is gebleken dat
re-integratie naar de reguliere arbeidsmarkt niet mogelijk is en het voorstel om in het kader van de
vereenvoudiging van de financieringssystematiek het onderscheid in de subsidiecategorieën voor matig en
ernstig gehandicapten te laten vervallen. Met het door de Tweede Kamer aangenomen amendement Verburg
van 13 december 20057 ten slotte, is bepaald dat de middelen die in de oorspronkelijke
moderniseringsvoorstellen bestemd waren voor de introductie van een bonusregeling begeleid werken worden
toegevoegd aan het Wsw-macrobudget. Daarmee is het voornemen om een bonusregeling te introduceren,
vervallen. In dit wetsvoorstel en de verdere uitwerking daarvan in lagere regelgeving, zijn bovengenoemde
maatregelen derhalve niet meer aan de orde. De overige voorstellen uit de brief van juni 2005 worden met dit
wetsvoorstel en daaropvolgende aanpassing van de lagere regelgeving gerealiseerd.
2. Noodzaak tot modernisering
De noodzaak om de Wsw te herzien, is gelegen in twee factoren. Enerzijds gaat het om de in de praktijk
gevoelde behoefte de uitvoering van de Wsw te verbeteren en een aantal elementen in de Wsw dusdanig te
wijzigen, dat de doelstelling die met de wet wordt beoogd beter kan worden gerealiseerd (zie paragraaf 2.2).
Anderzijds noopt de veranderde context van wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsmarkt- en
re-integratiebeleid en, in het verlengde daarvan, de gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en
gemeenten, tot herziening van de Wsw (zie paragraaf 2.1).
2.1 Context van wet- en regelgeving
De veranderde context heeft onder meer geleid tot een verdergaande decentralisering van
verantwoordelijkheden op het terrein van arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid in de vorm van de introductie
van de Wet werk en bijstand (WWB). Met de WWB hebben gemeenten meer beleidsvrijheid en -
verantwoordelijkheid gekregen om op lokaal niveau arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid vorm te geven en is
ook de financiële verantwoordelijkheid voor dit beleid verschoven in de richting van gemeenten. Gemeenten
financieren met behulp van een lumpsumbudget zelf de re-integratie van gemeentelijke werkzoekenden en
bekostigen zelf de uitkeringslasten voor bijstandsgerechtigde werkzoekenden die er nog niet in zijn geslaagd
te re-integreren op de arbeidsmarkt. De Wsw is daardoor als rijksgefinancierde voorziening in financieel
opzicht aantrekkelijk geworden voor gemeenten om moeilijk te re-integreren bijstandsgerechtigde cliënten te
plaatsen. Dat gegeven draagt het risico in zich dat daarmee een oneigenlijke druk op de instroom in de Wsw
5 Kosten per sw-plaats (SEOR, 2005); Goede praktijkvoorbeelden modernisering Wsw (Berenschot 2004); De ontwikkeling van de
Wsw-cao (SEOR 2005, ministerie van SZW en Arbeidsinspectie 2005).
6 Kamerstukken II 2005/06, 29 817, nr. 14.
7 Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XV, nr. 41.
18
ontstaat. Een toenemende nadruk op re-integratie naar werk in het kader van de
arbeidsongeschiktheidsregelingen die met de introductie van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) zal worden gerealiseerd kan er ook toe leiden dat nadrukkelijker naar de Wsw gekeken wordt als
alternatief voor een reguliere arbeidsplaats. In combinatie met de stijging van de wachtlijsten in de Wsw die
zich sinds eind 2002 voordoet kan dit ertoe leiden dat personen die uitsluitend op de Wsw zijn aangewezen
worden verdrongen, hetgeen contrair is aan de bedoeling van de Wsw. Mede om die reden is in de eerste fase
van de modernisering de verantwoordelijkheid voor de Wsw-indicatiestelling, waarmee wordt bepaald of
personen die zich vrijwillig aanmelden voor de Wsw ook daadwerkelijk op de Wsw zijn aangewezen,
overgedragen van gemeenten aan CWI. Daarmee wordt een onafhankelijke en uniforme toelating tot de Wsw
gewaarborgd.
2.2. Het beter realiseren van het met de wet beoogde doel
Met de overdracht van de Wsw-indicatiestelling per 1 januari 2005 werd de uitvoering van de Wsw zelf niet
gewijzigd. Daarom werd bij de start van de modernisering van de Wsw al aangegeven dat in een tweede fase
de uitvoeringssystematiek verder zou worden herzien om het bieden van aangepaste arbeid, welke aansluit
bij de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde, te bevorderen. Het realiseren van dit doel
van de wet is na inwerkingtreding van de wet uit 1998 nog onvoldoende van de grond gekomen en derhalve
voor verbetering vatbaar.
Belangrijke aanleiding voor deze constatering is dat het aandeel Wsw-geïndiceerden dat bij (her)indicatie een
positief advies begeleid werken krijgt niet in overeenstemming is met het aandeel daadwerkelijk gerealiseerde
begeleid werkenplaatsen en evenmin met het aandeel Wsw-geïndiceerden dat anderszins, via detachering vanuit
het sw-bedrijf, onder aangepaste omstandigheden bij reguliere werkgevers werkzaam is. Het verkrijgen van een
positief advies begeleid werken wijst erop dat het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden in
een reguliere omgeving gezien de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde mogelijk is. Eind
2005 heeft 39 procent van de Wsw-geïndiceerden op de Wsw-wachtlijst en 34 procent van de mensen met een
Wsw-arbeidsplaats van na 1998 een positief advies begeleid werken. Van de mensen met een Wsw-
arbeidsplaats van voor 1998 is niet bekend welk aandeel van hen in staat zou zijn tot begeleid werken, aangezien
het begrip begeleid werken met de wetswijziging van 1998 is geïntroduceerd en deze mensen zijn vrijgesteld
van herindicatie. Ervan uitgegaan kan echter worden dat het minstens een vergelijkbaar percentage zal zijn,
gelet op het feit dat met de wetswijziging van 1998 de toelatingscriteria voor de Wsw zijn aangescherpt en er
zich onder de doelgroep van vóór 1998 dus Wsw-werknemers bevinden die tot de Wsw zijn toegelaten op grond
van in de persoon gelegen factoren die volgens de huidige criteria niet worden gezien als dermate ernstig dat zij
tot toelating tot de Wsw zouden leiden. Ondanks dit relatief hoge aandeel Wsw-geïndiceerden dat op grond van
de aard en ernst van de arbeidshandicap in staat kan worden geacht tot het verrichten van aangepaste arbeid
onder meer reguliere omstandigheden, werkt eind 2005 slechts 2 procent van het totale aantal Wsw-werknemers
begeleid bij een reguliere werkgever en is 16 procent gedetacheerd bij een reguliere werkgever. Het merendeel,
83 procent, is werkzaam in de beschutte omgeving van het sw-bedrijf. Geconstateerd kan dus worden dat Wsw-
geïndiceerden gezien hun capaciteiten en mogelijkheden nog te vaak werken op een beschutte arbeidsplaats in
het sw-bedrijf. De mogelijkheden voor detachering bij een reguliere werkgever of voor begeleid werken in
dienst van een reguliere werkgever met behulp van de Wsw-subsidie worden nog onvoldoende benut.
De wijzigingen in het wetsvoorstel en de daarop volgende wijzigingen in de lagere regelgeving zijn er op gericht
om te stimuleren dat meer ingezet wordt op het realiseren van aangepaste Wsw-arbeidsplaatsen die passen bij de
capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde. Het vergroten van het aantal begeleid werkenplaatsen
is derhalve geen doelstelling op zichzelf. Het gaat erom dat Wsw-geïndiceerden de kans krijgen zich te
ontplooien in een arbeidsomgeving die het beste recht doet aan hetgeen de Wsw-geïndiceerde kan. Om dit te
realiseren beoogt de modernisering van de Wsw de uitvoeringsstructuur weer terug te brengen bij de doelstelling
van de wet.
19
Uit onder meer overleg met alle bij de uitvoering van de Wsw betrokken partijen is gebleken dat
belemmeringen bij het realiseren van deze doelstelling te maken hebben met de door gemeenten ervaren
verantwoordelijkheid voor de Wsw (zie paragraaf 2.2.1), de mogelijkheden die Wsw-geïndiceerden zelf
hebben om sturing te geven aan het realiseren van een passende Wsw-arbeidsplaats (zie paragraaf 2.2.2) en
de bereidheid van werkgevers om arbeidsplaatsen voor Wsw-geïndiceerden beschikbaar te stellen (zie
paragraaf 2.2.3).
2.2.1 Versterken van de gemeentelijke verantwoordelijkheid
De noodzaak tot het verder versterken van de gemeentelijke verantwoordelijkheid is ingegeven door de
uitvoeringspraktijk die in de afgelopen jaren mede door de gehanteerde financieringssystematiek is
ontstaan. In de meeste gevallen heeft het gemeentebestuur op grond van de Wet gemeenschappelijke
regelingen (Wgr) de uitvoering overgedragen aan een openbaar lichaam en zijn alle verantwoordelijkheden
voor de uitvoering van de Wsw overgeheveld naar het Wgr-verband. In het geval gemeenten samenwerken
in een Wgr-verband wordt ook het rijksbudget hiernaartoe overgemaakt. Daarnaast biedt de huidige Wsw de
mogelijkheid aan gemeenten en Wgr-verbanden om een sw-bedrijf als privaatrechtelijk rechtpersoon aan te
wijzen als verantwoordelijke voor de uitvoering van de Wsw. Door de verantwoordelijkheid voor de
uitvoering van de Wsw in handen te leggen van een Wgr-verband of een privaatrechtelijk sw-bedrijf kunnen
individuele gemeenten een belemmering ervaren bij het aansturen van de uitvoering naar eigen inzicht.
Gemeenten komen hierdoor op een relatief grote afstand te staan van de eigen Wsw-geïndiceerde
ingezetenen èn het aanbod dat aan hen in het kader van de Wsw wordt gedaan. In de praktijk gebeurt het
lang niet altijd dat een arbeidsplaats op maat gesneden wordt voor een instromende Wsw-werknemer. Vooral
in de situatie waarin het sw-bedrijf een centrale positie inneemt bij de inzet van de Wsw-subsidie en het
plaatsen van Wsw-geïndiceerden van de wachtlijst, is bij plaatsing van Wsw-geïndiceerden vaak de
beschikbare `vacature' in het sw-bedrijf het uitgangspunt, en niet de vraag of deze arbeidsplaats ook de best
passende plaats is. Vanuit bedrijfseconomisch belang van het sw-bedrijf is het vaak aantrekkelijker en
eenvoudiger om een Wsw-geïndiceerde zeker de meer productieve Wsw-geïndiceerden in het sw-bedrijf
te plaatsen dan om op zoek te gaan naar een werkgever buiten het sw-bedrijf waar een aangepaste
arbeidsplaats met inzet van het Wsw-budget gerealiseerd zou kunnen worden. Zelfs als die arbeidsplaats
beter past bij de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde zelf.
In de overleggen met gemeenten bij de voorbereiding van de moderniseringsvoorstellen is ook duidelijk
gebleken dat gemeenten zelf de noodzaak inzien om de Wsw-geïndiceerde meer centraal te stellen bij de
uitvoering van de Wsw. Los daarvan zijn gemeenten ook vanuit financieel oogpunt overtuigd van de noodzaak
een omslag in het sw-bedrijf te bewerkstelligen. Vanuit gemeenten en sw-bedrijven komen signalen dat het
moeilijker wordt om werkzaamheden voor Wsw-werknemers aan te bieden die voldoende opbrengsten
genereren om de Wsw kostendekkend te kunnen uitvoeren. De wijze waarop grootschalige sw-bedrijven zijn
ingericht, in combinatie met veranderende marktverhoudingen en een afnemende vraag naar bepaalde
soorten van laaggeschoolde arbeid, blijkt in een toenemend aantal gemeenten te leiden tot een verminderde
rendabiliteit van de bedrijfsvoering binnen sw-bedrijven. Samen met de sector is dan ook geconstateerd dat
een omslag moet plaatsvinden van de gerichtheid op deze kapitaalintensieve werkvormen naar werkvormen
waarmee de verhouding tussen de kosten en opbrengsten van een Wsw-plaats beter in balans zijn en de
risico's lager zijn. Dit past in de gewenste ontwikkeling die door de sector zelf wordt aangeduid als de
beweging van het sw-bedrijf als productiebedrijf naar het sw-bedrijf als mensontwikkelbedrijf, waarin arbeid
op maat en expertise ten aanzien van passende begeleiding zorgen voor een werkomgeving waarin aan Wsw-
geïndiceerden een arbeidsplaats wordt geboden die optimaal aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden
van de Wsw-geïndiceerde zelf. De binnen de Wsw beschikbare middelen dienen daarvoor te worden
aangewend en niet te worden geïnvesteerd in het op peil houden van productielijnen en productie-
omgevingen die gezien de huidige marktontwikkelingen steeds minder rendabel worden en dus de inzet van
20
een steeds groter deel van de Wsw-middelen vergen. Daar komt nog bij dat aangepaste arbeidsplaatsen buiten
het sw-bedrijf over het algemeen goedkoper te realiseren zijn dan arbeidsplaatsen in het sw-bedrijf.
Een toelichting op de concrete maatregelen die ten aanzien van het versterken van de gemeentelijke
verantwoordelijkheid zijn getroffen en de gevolgen daarvan voor het sw-bedrijf is opgenomen in paragraaf 3.2.
2.2.2 Het creëren van meer rechten voor de Wsw-geïndiceerde
De doelstelling om het werken in een zo regulier mogelijke omgeving te bevorderen is ingegeven vanuit het
uitgangspunt dat de Wsw als vrijwillige voorziening voor een specifieke groep arbeidsgehandicapten zo
goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerden. Bij het
centraal stellen van de Wsw-geïndiceerde past ook het zorgdragen voor voldoende rechten voor de Wsw-
geïndiceerde. Wanneer de Wsw-geïndiceerde de mogelijkheid heeft om mede te bepalen op welke plek en op
welke manier zijn arbeidsplaats wordt gerealiseerd komt dit het maatwerk ten goede. Binnen de kaders van
meer beleidsvrijheid en verantwoordelijkheid voor gemeenten is het daarom van belang dat de Wsw-
geïndiceerde zijn stem kan laten gelden bij het vormgeven van het aanbod dat in het kader van de Wsw aan
hem wordt gedaan.
Ook de voorgenomen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gaat uit van meer sturing en regie door
gemeenten en meer eigen verantwoordelijkheid voor de cliënt. Meer eigen verantwoordelijkheid van de
cliënt voor re-integratie komt tevens terug in de Wet WIA. De aanpassingen van de Wsw in het kader van de
tweede fase van de modernisering sluiten hierbij aan. Daarmee kan de Wsw, als aparte voorziening voor een
specifieke doelgroep, worden ingezet op een manier die past bij de lokale situatie én aansluit bij de
capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde.
In paragraaf 3.3 worden de maatregelen ter vergroting van de rechten van de Wsw-geïndiceerden
beschreven.
2.2.3. Het betrekken van reguliere werkgevers
Medewerking van reguliere werkgevers is onontbeerlijk om het aangepaste werken in een zo regulier
mogelijke omgeving te kunnen bevorderen. Voor het realiseren van Wsw-arbeidsplaatsen buiten het sw-bedrijf
in de vorm van begeleid werken kunnen gemeenten afspraken maken met reguliere werkgevers over de inzet
van de Wsw-subsidie ten behoeve van een loonkostensubsidie, de aanpassingen die noodzakelijk zijn om arbeid
te kunnen verrichten en de inkoop van begeleiding op de werkvloer. Dit blijkt in de praktijk niet genoeg om
werkgevers te overtuigen Wsw geïndiceerden in dienst te nemen. Werkgevers zijn onbekend met de doelgroep
van de Wsw en de mogelijkheden die de Wsw-subsidie biedt. Daarnaast geven werkgevers aan huiverachtig te
zijn voor het in dienst nemen van een Wsw-geïndiceerde in verband met de risico's in geval van ziekte en
arbeidsongeschiktheid en het wegvallen van de Wsw-subsidie als betrokkene bij herindicatie niet meer tot de
doelgroep blijkt te behoren.
In paragraaf 3.4. wordt nader ingegaan op de weg waarlangs de betrokkenheid van reguliere werkgevers kan
worden vergroot.
3. Nieuwe situatie
3.1. Context van wet- en regelgeving
In de hoofdlijnennotitie vervolg modernisering Wsw van september 2004 en de brief van juni 2005 is uitgebreid
ingegaan op de positionering van de Wsw en de noodzaak om deze ten opzichte van omliggende wet- en
regelgeving beter af te bakenen om daarmee de Wsw voor de doelgroep te kunnen behouden. Met de
21
wijzigingen in het kader van de modernisering van de Wsw is in deze afbakening van de Wsw ten opzichte van
het arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid enerzijds en het zorgbeleid anderzijds voorzien.
Het arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid dat op lokaal niveau gevoerd wordt door gemeenten en het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is er op gericht om werkzoekenden toe te leiden naar
een plek op de reguliere arbeidsmarkt. Voor groepen voor wie een reguliere arbeidsplaats niet direct tot de
mogelijkheden behoort, kunnen voorzieningen in het kader van re-integratie worden ingezet, waaronder tijdelijk
gesubsidieerde arbeidsplaatsen. De Wsw is niet bedoeld voor deze groepen. De Wsw is uitsluitend bedoeld voor
personen met een lichamelijke, verstandelijke en/of psychische arbeidshandicap die vanwege die handicap
duurzaam niet in staat zijn om arbeid onder reguliere omstandigheden te verrichten. Voor zover deze personen
op vrijwillige basis in het kader van de Wsw op een aangepaste arbeidsplaats willen participeren, komen deze
personen in aanmerking voor een Wsw-indicatie. Toeleiding van moeilijk te re-integreren doelgroepen naar de
Wsw door gemeenten en UWV is dan ook niet aan de orde. Voor gehandicapten die vanwege de ernst van de
handicap niet kunnen werken, ook niet in het kader van de Wsw, bestaat de mogelijkheid van een
zorgaanbod in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), ook wel dagbesteding
genoemd, dat is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en het voorkomen van sociaal isolement.
De bovenstaande positionering van de Wsw als vrijwillige aparte voorziening voor een specifieke,
afgebakende groep arbeidsgehandicapten die op de Wsw is aangewezen dient ook gewaarborgd te zijn in
omliggende wet- en regelgeving (WWB, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Werkloosheidswet (WW), Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (WAJONG), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet WIA, AWBZ).
In paragraaf 3.5. worden de maatregelen toegelicht die zijn getroffen om te waarborgen dat er sprake is van
sluitendheid in het aanbod dat vanuit deze wetten wordt gedaan aan personen die daarvoor in aanmerking
komen en dat de voor de Wsw-doelgroep uit de Wsw voortvloeiende rechten en plichten gestroomlijnd
worden met de omliggende wet- en regelgeving.
3.2 Het versterken van de gemeentelijke verantwoordelijkheid
Subsidie naar individuele gemeenten
Individuele gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw voor de Wsw-geïndiceerden die
woonachtig zijn in de eigen gemeente. Om de verantwoordelijkheid van individuele gemeenten te benadrukken
en hen meer mogelijkheden te bieden om regie te voeren op de uitvoering van de Wsw zullen de rijksmiddelen
voor de Wsw jaarlijks aan individuele gemeenten worden verstrekt. De wijziging in de financieringsrelatie laat
onverlet dat samenwerking van gemeenten in Wgr-verband mogelijk blijft. Gemeenten maken zelf bewust de
afweging of en in hoeverre zij taken die gemoeid zijn met de uitvoering van de Wsw en het bijbehorende
budget overdragen aan het samenwerkingsverband. Dit betekent dat gemeenten ervoor kunnen kiezen om het
wachtlijstbeheer, mits uitgesplitst naar individuele gemeenten (zie paragraaf 3.3, recht op tijdige plaatsing),
het verzorgen van de aanvraag voor herindicatie bij CWI en/of het realiseren van passende Wsw-
arbeidsplaatsen voor de eigen Wsw-geïndiceerde ingezetenen over te laten aan het Wgr-verband. Indien
gemeenten op dit moment in Wgr-verband samenwerken dienen zij bij de vraag of en onder welke
voorwaarden zij in Wgr-verband willen blijven samenwerken uiteraard wel rekening te houden met
bestaande afspraken en verplichtingen die met de andere gemeenten zijn aangegaan.
Scheiding tussen het publieke en private domein
Om de gemeentelijke regiefunctie te versterken is vastgelegd dat een aantal met de uitvoering van de Wsw
gemoeide taken, te weten het wachtlijstbeheer, het verzorgen van de aanvraag voor herindicatie bij CWI en het
---
bekostigen van begeleid werkenplaatsen, tot de verantwoordelijkheid behoort van het publieke domein, te weten
de gemeente of het Wgr-verband als verlengd lokaal bestuur. De verantwoordelijkheid voor bovengenoemde
taken kan door de gemeente of het Wgr-verband niet meer worden gedelegeerd aan een privaatrechtelijke
rechtspersoon. In de oude situatie kon dat wel. De wijziging om het sw-bedrijf als aparte rechtspersoon niet
langer verantwoordelijk te laten zijn voor het wachtlijstbeheer, het verzorgen van de aanvraag voor herindicatie
bij CWI en het bekostigen van begeleid werkenplaatsen past in de doelstelling om de Wsw-geïndiceerde
centraal te stellen bij de uitvoering van de Wsw. Daar waar het gaat om het tijdig bieden van Wsw-plaatsen en
het beoordelen van de passendheid daarvan moet het belang van de individuele Wsw-geïndiceerde altijd leidend
zijn. Het is aan de gemeente of het Wgr-verband om dit te bewaken. Het bedrijfseconomisch belang in het sw-
bedrijf kan immers soms tegengesteld zijn aan de doelstelling van de Wsw en de uitwerking daarvan voor
individuele Wsw-geïndiceerden. Zo kan het voor een sw-bedrijf aantrekkelijk zijn om de relatief productieve
Wsw-geïndiceerden snel te plaatsen vanaf de wachtlijst, ten koste van relatief minder productieve Wsw-
geïndiceerden. Ook het actief bevorderen van uitstroom van relatief productieve Wsw-geïndiceerden uit het
sw-bedrijf naar begeleid werken is in bedrijfseconomisch opzicht niet in het belang van het sw-bedrijf. Door
de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de taken op dit gebied bij de gemeente of het Wgr-verband te
houden, wordt voorkomen dat dergelijke tegengestelde belangen van doorslaggevende invloed zijn op het beleid
dat ten aanzien van individuele Wsw-geïndiceerden wordt gevoerd. Wel kan de gemeente of het Wgr-verband
bovengenoemde taken mandateren aan een privaatrechtelijke sw-bedrijf. Het sw-bedrijf handelt dan echter
uitsluitend in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de gemeente of het Wgr-verband.
Voor het overige is de taak van het sw-bedrijf in het kader van de uitvoering van de Wsw gelegen in het bieden
van beschutte arbeidsplaatsen, voorzover de gemeente of het Wgr-verband het sw-bedrijf daar door middel van
een aanwijzingsbesluit toe heeft aangewezen, en het in opdracht van de gemeente of het Wgr-verband zoeken
naar begeleid werkenplaatsen en het verzorgen van de begeleiding op de werkvloer.
Met deze wijzigingen neemt de hoeveelheid taken die met de uitvoering van de Wsw is gemoeid niet toe. Door
vereenvoudiging van de financieringssystematiek (zie volgende onderdeel) is juist sprake van een aanzienlijke
vermindering van administratieve- en verantwoordingslasten voor de gemeenten. De met de uitvoering van de
Wsw gemoeide kosten nemen door de maatregelen in het wetsvoorstel per saldo dan ook niet toe. Wel kan in de
gemeentelijke uitvoering sprake zijn van een verschuiving van taken, doordat de gemeente een aantal taken
overneemt die op dit moment worden uitgevoerd door het privaatrechtelijke sw-bedrijf. Daar de gemeenten alle
taken die gemoeid zijn met de uitvoering van de Wsw bekostigen vanuit het Wsw-budget, ligt het in die
gevallen voor de hand om dat deel van de Wsw-middelen waarmee de uitvoering van die taken door het
privaatrechtelijke sw-bedrijf thans wordt bekostigd, niet langer aan het sw-bedrijf beschikbaar te stellen maar
binnen de gemeente zelf in te zetten, zodat geen sprake is van een netto kostenstijging voor de gemeente.
Door voornoemde maatregelen is de regie op de uitvoering van de Wsw nadrukkelijker in handen gelegd van
individuele gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd vooraf na te denken op welke wijze zij het
doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid welke aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden
van de Wsw-geïndiceerde, het beste kunnen realiseren. Gemeenten zullen voor het realiseren van meer
Wsw-arbeid buiten het sw-bedrijf, door in te zetten op directe plaatsing vanaf de wachtlijst bij een reguliere
werkgever middels detachering of begeleid werken en door in te zetten op doorstroom vanuit het sw-bedrijf,
tijd nodig hebben. Voor zover dat leidt tot een vermindering van de inkomsten van het sw-bedrijf, waarmee de
gemeente vervolgens zelf geconfronteerd wordt, is de gedachte dat de focus van de gemeente desalniettemin
minder eenzijdig bij het bedrijfseconomische belang van het sw-bedrijf ligt en dat de gemeenten in staat zullen
zijn goede afwegingen te maken tussen het belang van het sw-bedrijf enerzijds en het belang van de Wsw-
geïndiceerde anderzijds. Gemeenten zullen samen met sw-bedrijven een toekomstvisie moeten ontwikkelen.
Daarbij zal gekeken moeten worden in hoeverre de werkzaamheden die nu aangeboden worden door sw-
bedrijven passen bij de doelgroep van de Wsw die is aangewezen op beschutte arbeid en ook in financieel
23
opzicht rendabel kunnen zijn. Met de verhoogde beleidsvrijheid die gemeenten geboden wordt en de
vereenvoudiging van de uitvoering van de Wsw krijgen gemeenten de ruimte om aan een eventueel
noodzakelijke afbouw, hervorming en/of het anderszins benutten van de infrastructuur van het sw-bedrijf op
eigen wijze en in eigen tempo vorm te geven.
Vereenvoudiging van de financieringssystematiek
Om gemeenten optimaal de ruimte te geven om op lokaal niveau vorm te geven aan de uitvoering van de
Wsw en hierbij eigen, op de lokale situatie toegespitste keuzes te maken ten aanzien van de
uitvoeringsstructuur, is de Wsw-financieringssystematiek vereenvoudigd. Gemeenten zullen te maken
krijgen met een sterke vermindering van de verantwoordingslasten en minder beperkende voorwaarden bij
de inzet van het Wsw-budget. Tegelijkertijd wordt met de nieuwe verdeelsystematiek de
verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de eigen Wsw-geïndiceerden, dat wil zeggen de Wsw-
geïndiceerden die in de eigen gemeente woonachtig zijn, benadrukt.
Het beschikbare Wsw-macrobudget van circa 2,2 miljard euro zal jaarlijks over gemeenten worden verdeeld
op basis van het aantal Wsw-geïndiceerden dat in elke gemeente woonachtig is. Het aandeel van het
landelijk beschikbare Wsw-budget dat een individuele gemeente zal ontvangen is gelijk aan het aandeel
Wsw-geïndiceerden dat woonachtig is in die gemeente ten opzichte van het totale aantal Wsw-geïndiceerden
in Nederland. Het Wsw-budget dat gemeenten ontvangen, dient in beginsel volledig te worden aangewend
voor de uitvoering van de Wsw. Het beschikbare Wsw-macrobudget is in de huidige systematiek gebaseerd
op de structurele financiering van circa 90.000 voltijds Wsw-arbeidsplaatsen. Dit aantal blijft in de nieuwe
systematiek gehandhaafd. Ontvangt een gemeente een x-percentage van het totale Wsw-budget, dan zal deze
gemeente ten minste hetzelfde percentage van de circa 90.000 Wsw-arbeidsplaatsen moeten realiseren.
Gemeenten zijn verplicht om Wsw-arbeidsplaatsen waarop hun eigen Wsw-geïndiceerden werkzaam zijn te
financieren. Dat betekent, dat wanneer Wsw-werknemers die woonachtig zijn of gaan wonen in een andere
gemeente dan de gemeente die de Wsw-plaats heeft gerealiseerd, de eerstgenoemde gemeente de kosten voor
de Wsw-plaats, zolang deze voortduurt, dient te betalen.
Gemeenten dienen overschotten op het Wsw-budget die er zijn na realisatie van het minimale aantal Wsw-
arbeidsplaatsen altijd in te zetten voor de uitvoering van de Wsw. Daarmee worden gemeenten gestimuleerd
om met het verstrekte Wsw-budget méér Wsw-arbeidsplaatsen te realiseren dan het minimale aantal. Alleen
indien het minimale aantal Wsw-arbeidsplaatsen is gerealiseerd en er geen Wsw-geïndiceerden op de
wachtlijst staan in de desbetreffende gemeente, mag de gemeente een eventueel overschot op het Wsw-
budget voor andere doeleinden inzetten.
De andere wijze van verdelen van het Wsw-budget over gemeenten kan tot herverdeeleffecten leiden. Onder
herverdeeleffecten wordt verstaan de mate waarin een gemeente in enig jaar meer of minder Wsw-budget
ontvangt dan in het voorgaande jaar ten koste of ten gunste van de verstrekking van Wsw-budget aan andere
gemeenten. Ook in de huidige systematiek is jaarlijks sprake van herverdeeleffecten. Om deze effecten te
beperken en gemeenten niet met te grote wisselingen in de budgetverstrekking van jaar op jaar te
confronteren wordt thans de zogenaamde 95-procentgarantie gehanteerd. Ook in de nieuwe
verdeelsystematiek zal sprake zijn van een 95-procentgarantie.
De rijksfinanciering van Wsw-arbeidsplaatsen is gericht op personen met een Wsw-indicatie, die voor hun
arbeidsinschakeling uitsluitend op de Wsw aangewezen zijn. Dat betekent ook dat voor personen die blijkens
een herindicatiebeschikking niet meer behoren tot de Wsw-doelgroep, arbeidsplaatsen niet blijvend met het
rijks-Wsw-budget kunnen worden gefinancierd. De rijkssubsidie voor arbeidsplaatsen van personen die geen
Wsw-indicatie meer hebben, loopt om die reden in een periode van vijf jaar tijd af. Deze periode dient door
gemeenten te worden benut om een alternatief aanbod voor de betrokken werknemer te realiseren. Gemeenten
24
kunnen Wsw-geïndiceerden niet uit hun Wsw-arbeidsplaats ontslaan zonder hen een dergelijk alternatief aanbod
te hebben gedaan. Lukt dit niet binnen vijf jaar dan zijn de gemeenten zelf volledig verantwoordelijk voor de
doorfinanciering van de arbeidsplaats tot het moment waarop alsnog een alternatief aanbod beschikbaar is.
Gemeenten kunnen hiervoor naast andere middelen ook het werkdeel van het WWB-budget inzetten. In de
oude situatie werd de financiering vanuit het Wsw-budget na verlies van de Wsw-indicatie pas stopgezet op het
moment dat de gemeente een passend ander aanbod had gedaan aan de voormalige Wsw-geïndiceerde. In de
praktijk komt het voor dat een dergelijk aanbod van de gemeente bewust achterwege blijft, waardoor de
betrokkene zonder Wsw-indicatie in beginsel tot de pensioengerechtigde leeftijd op een Wsw-arbeidsplaats met
Wsw-subsidie werkzaam kan blijven. Aan die praktijk wordt met deze maatregel een einde gemaakt door de
termijn van doorfinanciering met Wsw-middelen voor deze arbeidsplaatsen tot maximaal vijf jaar te beperken.
Op die manier komt ook ruimte vrij voor personen die wél tot de Wsw-doelgroep behoren en nog op de
wachtlijst staan in afwachting van plaatsing op een Wsw-arbeidsplaats.
Individuele gemeenten zullen zelf verantwoording over de besteding van de rijksmiddelen moeten afleggen.
Hiermee wordt gewaarborgd dat de gemeenteraden in alle gevallen nauw betrokken zijn bij en op de hoogte zijn
van de prestaties die worden geleverd voor de Wsw-geïndiceerden die ingezetenen zijn van de eigen gemeente.
Gemeenten hoeven daarvoor niet langer een apart verantwoordingsverslag in te dienen, maar kunnen de
benodigde gegevens opnemen in de gemeentelijke jaarrekening. De jaarrekening met daarin de benodigde
gegevens is voldoende voor het Rijk om het Wsw-budget per gemeente te kunnen vaststellen. De
verantwoording over de Wsw wordt hierdoor voor gemeenten vereenvoudigd, hetgeen gepaard gaat met een
aanzienlijk vermindering van administratieve- en verantwoordingslasten. Dit past in het algemene beleid van
het kabinet om ernaar te streven de administratieve- en verantwoordingslasten waar mogelijk terug te
dringen en spoort tevens met de aanbevelingen die zijn gedaan door de commissie Brinkman in het rapport
"Anders gestuurd beter bestuurd: de specifieke uitkeringen doorgelicht" en het daarop geformuleerde
kabinetsstandpunt8. Conform het in het kabinetsstandpunt geformuleerde voornemen wordt met deze
wijziging van de Wsw ook het principe van single audit en single information voor de Wsw ingevoerd. Het
Rijk vraagt bij single information en single audit naar informatie die zo veel mogelijk aansluit bij de
informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van de gemeenten en provincies zelf. Dat betekent voor de
Wsw dat het Rijk voldoende heeft aan het jaarverslag inclusief de jaarrekening van een gemeente. Deze
jaarstukken moeten ieder jaar volgend op het jaar waarover verantwoording wordt afgelegd, uiterlijk 15 juli
aan het rijk worden aangeleverd. Inherent aan invoering van single information en single audit is dat er geen
aparte verantwoording- en accountantverklaring per specifieke uitkering meer wordt gevraagd. Daarvoor in
de plaats wordt een bijlage bij de jaarrekening van iedere mede-overheid meegenomen. In deze bijlage wordt
alleen de noodzakelijke verantwoordingsinformatie per specifieke uitkering opgenomen, zodat het Rijk zijn
verantwoordelijkheid voor het beheer van specifieke uitkeringen beter kan waarmaken.
Gezien de beoogde inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2008 zal de subsidieverstrekking voor het
uitvoeringsjaar 2008, die plaatsvindt in 2007, conform de in dit wetsvoorstel en in het voorstel tot wijziging van
het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken opgenomen systematiek plaatsvinden.
Gemeenten zullen voor 1 oktober 2007 een subsidietoekenning ontvangen volgens de nieuwe systematiek,
onder het voorbehoud van inwerkingtreding van deze wet op 1 januari 2008.
Neveneffecten
In veel gevallen zullen de in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen voor gemeenten aanleiding zijn om de
uitvoeringsstructuur te herzien. De gemoderniseerde Wsw biedt gemeenten echter ook de mogelijkheid om,
ten opzichte van de huidige gemeentelijke uitvoering, andere beleidskeuzes te maken, maar daarbij de
huidige uitvoeringsstructuur goeddeels onaangepast te laten. Als gemeenten ervoor kiezen om het als
8 Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 B, nr. 16
25
zelfstandige gemeente te ontvangen Wsw-budget integraal over te dragen aan het Wgr-verband of de taken
die voortvloeien uit de Wsw te mandateren aan het privaatrechtelijke sw-bedrijf dan kan dat. Het enige waar
gemeenten dan rekening mee moeten houden is dat een deel van het ontvangen budget mogelijk ingezet
moet worden voor Wsw-geïndiceerden uit de eigen gemeente die in een andere gemeente werkzaam zijn en
dus door de woongemeente gefinancieerd moeten worden. Voor het overige hoeft de wijziging van de
financierings- en uitvoeringssystematiek voor gemeenten geen consequenties te hebben. Desalniettemin is de
op grond van signalen van gemeenten gestaafde verwachting dat veel gemeenten in de wijzigingen
aanleiding zullen zien om de uitvoering van de Wsw mede uit eerder genoemde overwegingen ten aanzien
van de financiële houdbaarheid van de sw-bedrijven, te heroverwegen.
Voor de sw-bedrijven kan een toenemende gerichtheid op aangepaste Wsw-arbeidsplaatsen buiten het sw-
bedrijf op termijn een krimp betekenen. Daarvoor geldt ten eerste dat het instandhouden van een sw-bedrijf
niet het doel van de Wsw kan zijn en in die zin geen overweging mag vormen voor het blijven plaatsen van
Wsw-geïndiceerden in het sw-bedrijf. Het Wsw-budget moet worden ingezet ten behoeve van de Wsw-
geïndiceerde en niet ten behoeve van het instandhouden van een infrastructuur als dat laatste ten koste zou
gaan van de mogelijkheden die de Wsw-geïndiceerden kan worden geboden. Ten tweede geldt dat het
gemeenten en UWV in het kader van het voeren van integraal arbeidsmarktbeleid vrij staat om de infrastructuur
van het sw-bedrijf desgewenst ook voor andere, niet-Wsw-geïndiceerde, personen in te zetten. Trajecten en
gesubsidieerde arbeidsplaatsen in een sw-bedrijf voor niet-Wsw-geïndiceerde personen vallen echter buiten het
kader van de Wsw en kunnen onder geen enkele voorwaarde met Wsw-middelen worden gefinancierd. Voor
zover sw-bedrijven naast Wsw-plaatsen voor Wsw-geïndiceerde personen ook andere, al of niet
overheidsgefinancierde, arbeidsplaatsen aanbieden, dient sprake te zijn van een transparante boekhouding.
Een neveneffect voor sw-bedrijven kan tevens zijn dat de meer productieve Wsw-geïndiceerden waarvoor een
aangepaste Wsw-arbeidsplaats relatief minder duur is, steeds meer buiten het sw-bedrijf gepositioneerd zullen
gaan worden, waardoor de Wsw-arbeidsplaatsen in het sw-bedrijf, voor de minst productieve en meest ernstig
gehandicapte werknemers, relatief duurder worden. Doordat gemeenten de ruimte hebben om te differentiëren
in de per Wsw-plaats in te zetten middelen, kan dit verschil worden opgevangen: door buiten het sw-bedrijf
arbeidsplaatsen te realiseren waarvoor minder dan de per Wsw-plaats beschikbare subsidie hoeft te worden
ingezet, is meer subsidie per Wsw-plaats beschikbaar voor Wsw-plaatsen in het sw-bedrijf. Daardoor kan ook
meer maatwerk geleverd worden voor de Wsw-werknemers die aangewezen zijn op een beschutte Wsw-
arbeidsplaats in het sw-bedrijf.
Om gemeenten te ondersteunen bij het maken van strategische keuzes ten aanzien van de
uitvoeringsstructuur, de samenwerking in Wgr-verband en de positionering van het sw-bedrijf is door het
ministerie van SZW aan Ecorys de opdracht gegeven een onderzoek te verrichten naar de verschillen tussen
gemeenten, Wgr-verbanden en sw-bedrijven als het gaat om de met de uitvoering van de Wsw en het bieden
van Wsw-plaatsen gemoeide kosten. Er zijn sw-bedrijven waar de rijkssubsidie en de met de Wsw-arbeid
gegenereerde opbrengsten structureel in gunstige verhouding staan tot deze kosten en waar dus, ook zonder
een gemeentelijke bijdrage, altijd winst gemaakt wordt. Andere sw-bedrijven zijn van oudsher afhankelijk
van een gemeentelijke bijdrage om exploitatietekorten te kunnen dekken. Daarnaast zijn er sw-bedrijven
waar het exploitatieresultaat van jaar op jaar varieert, zij het dat in de afgelopen jaren een toenemend aantal
sw-bedrijven geconfronteerd is met het oplopen van tekorten. Door op basis van onderzoek inzicht te bieden
in de oorzaken en de factoren die ten grondslag liggen aan de uiteenlopende financiële resultaten van de
uitvoering van de Wsw door gemeenten, kan gemeenten een handvat worden geboden om de eigen
uitvoeringssituatie te bezien, te vergelijken met anderen en zo nodig te herzien.
26
3.3 Het creëren van meer rechten voor de Wsw-geïndiceerde
Recht op tijdige plaatsing
Wsw-geïndiceerden krijgen recht op tijdige plaatsing op een passende Wsw-arbeidsplaats. In concreto betekent
dit dat de Wsw-geïndiceerde bij de gemeente een klacht kan indienen indien na 12 maanden wachttijd voor het
realiseren van een Wsw-arbeidsplaats nog voldoende Wsw-budget beschikbaar is, omdat het minimumaantal
plaatsen nog niet is gerealiseerd, of een Wsw-geïndiceerde die later op de Wsw-wachtlijst is ingestroomd eerder
is geplaatst. De gemeente is dan verplicht om betrokkene onverwijld in dienst te nemen. Voldoet de gemeente
hier niet aan dan kan de Wsw-geïndiceerde bij de civiele rechter een vordering tegen het college van
burgemeester en wethouders instellen wegens onrechtmatige daad (het niet uitvoeren van de wet). Om dit recht
te kunnen effectueren wordt geregeld dat gemeenten aan Wsw-geïndiceerden die langer dan twaalf maanden
tot de doelgroep behoren en op de wachtlijst staan zodanig inzage dienen te geven in de plaatsingen die door
de gemeente zijn gerealiseerd, dat de Wsw-geïndiceerde kan beoordelen of er sprake is geweest van
plaatsing van andere Wsw-geïndiceerden in afwijking van de geldende volgorde (zie artikel 8, achtste lid van
het voorstel tot wijziging van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken). Er zijn geen
aanvullende wettelijke voorschriften opgenomen over de wijze waarop de gemeente dit exact moet doen, om
gemeenten de ruimte te geven hieraan op een op de lokale situatie toegespitste wijze vorm te geven. In een
gemeente met 5 Wsw-geïndiceerden op de wachtlijst is mogelijk een andere systematiek passend dan in een
gemeente met 500 Wsw-geïndiceerden op de wachtlijst. De wijze waarop de gemeente vormgeeft aan zijn
verantwoordelijkheid ten aanzien van het inzichtelijk maken van de positie op de wachtlijst aan zijn Wsw-
geïndiceerden, is een passend onderwerp van overleg tussen de gemeente en de Wsw-geïndicerden in het kader
van de cliëntenparticipatie (zie onderstaand).
Met het vastleggen van het recht van de Wsw-geïndiceerde op tijdige plaatsing komt de huidige verplichting
voor gemeenten om verantwoording aan het Rijk af te leggen over het wachtlijstbeheer te vervallen.
Recht op keuze begeleidingsorganisatie
Als de gemeente een begeleidingsorganisatie inschakelt voor het zoeken naar een passende begeleid
werkenplaats en het verzorgen van de begeleiding op de werkvloer, heeft de Wsw-geïndiceerde het recht een
keuze te maken tussen ten minste twee begeleidingsorganisaties (zie artikel 11, tweede lid, van het voorstel tot
wijziging van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken). Tevens wordt geregeld dat
indien de inspanningen van gemeenten om een begeleid werkenplaats te realiseren na zes maanden nog niet
hebben geleid tot een Wsw-arbeidsplaats, de Wsw-geïndiceerde het recht heeft om zelf een
begeleidingsorganisatie aan te dragen (zie artikel 11, vierde lid, van het voorstel tot wijziging van het Besluit
uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken).
Recht op een persoonsgebonden budget begeleid werken
In het verlengde hiervan is de rol van de Wsw-geïndiceerde zelf ook vergroot door het introduceren van de
mogelijkheid gebruik te maken van een persoonsgebonden budget voor begeleid werken. De gemeente is
gehouden het beschikbare Wsw-budget conform de wens van de Wsw-geïndiceerde in te zetten voor begeleid
werken als:
1. de door de Wsw-geïndiceerde of de door hem aangedragen begeleidingsorganisatie voorgestelde werkplek
en de begeleiding op de werkplek aan de door de gemeente gestelde kwaliteitseisen voldoen;
2. de betrokkene werknemer is of recht heeft op plaatsing; en
3. de door de gemeente aan de werkgever te verstrekken periodieke subsidie en de aan de
begeleidingsorganisatie te verstrekken vergoeding, na aftrek van de door de gemeente rechtstreeks aan de
subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten, binnen het voor een Wsw-plaats beschikbare budget passen.
De gemeenteraad dient bij verordening nadere regels te stellen over de wijze waarop het college vorm geeft
aan het persoonsgebonden budget. Die regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op:
27
1. de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld;
2. de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten
omgerekend op jaarbasis;
3. de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige
noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht; en
4. de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-
geïndiceerde zelf is aangewezen.
Door de Wsw-geïndiceerde het recht te geven op een persoonsgebonden budget, wordt een impuls gegeven
aan het zoeken naar begeleid werkenplaatsen. Temeer daar de gemeente het aanspreekpunt is voor de Wsw-
geïndiceerde, en niet het sw-bedrijf. Ook in gevallen waarin vanuit het sw-bedrijf geen initiatief wordt
genomen om een passende arbeidsplaats buiten het sw-bedrijf te zoeken of het sw-bedrijf de Wsw-
geïndiceerde daartoe geen mogelijkheid biedt, kan de Wsw-geïndiceerde bij de gemeente verzoeken om een
persoonsgebonden budget, waarmee de geïndiceerde zelf op zoek kan gaan naar een begeleid werkenplek of
daarvoor een organisatie in kan schakelen.
Met deze nieuwe stimulerende maatregel zal de huidige taakstelling begeleid werken, die aan de gemeenten
jaarlijks wordt opgelegd en waarover gemeenten verantwoording aan het Rijk moeten afleggen, komen te
vervallen. Een vooraf opgelegde taakstelling past ook niet bij het doel van de wet om de capaciteiten en
mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde leidend te laten zijn bij het realiseren van een passende Wsw-
arbeidsplaats.
Recht op cliëntenparticipatie
Om Wsw-geïndiceerden en hun vertegenwoordigers nadrukkelijker te betrekken bij de wijze waarop de
gemeente uitvoering geeft aan de Wsw, is ten slotte opgenomen dat elke gemeente de participatie van Wsw-
geïndiceerden en de wijze waarop de gemeente aan deze cliëntenparticipatie vormgeeft in een gemeentelijke
verordening verankert. Daarbij kan de gemeente zelf bepalen hoe de cliëntenparticipatie zich verhoudt tot de
wettelijk georganiseerde inspraak en medezeggenschap van Wsw-werknemers op grond van de Wet op de
ondernemingsraden (Wor).
3.4 Het betrekken van reguliere werkgevers
Permanente no-riskpolis bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
Om begeleid werken voor werkgevers aantrekkelijker te maken is per 1 januari 2006 reeds voorzien in een
permanente no-riskpolis bij ziekte en arbeidsongeschiktheid voor Wsw'ers die begeleid gaan werken.
Doorlopen subsidie bij verlies Wsw-indicatie
Tevens wordt geregeld dat gemeenten de verplichting hebben om de subsidie aan de werkgever door te betalen
in geval de Wsw-werknemer bij herindicatie blijkt niet meer tot de doelgroep te behoren tot het moment dat de
gemeente een passend alternatief aanbod heeft gedaan.
Werkgeversaanpak
Het wegnemen van financiële risico's is echter niet voldoende om werkgevers over de streep te trekken. Ook
goede voorlichting maar vooral een aanpak op lokaal niveau, waarbij met name de gemeente als
verantwoordelijke voor de uitvoering van de Wsw de werkgevers actief betrekt zijn nodig om het aangepast
werken in een zo regulier mogelijke omgeving daadwerkelijk naar een hoger plan te brengen. De RWI is om
advies gevraagd over de vraag hoe gemeenten meer werkplekken voor Wsw'ers bij reguliere werkgevers
kunnen realiseren zowel via detachering als via begeleid werken. De RWI is gevraagd de aanpak voor de
doelgroep van de Wsw niet geïsoleerd te benaderen, maar tevens te kijken naar activiteiten die gemeenten
28
reeds ondernemen voor andere doelgroepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. In het najaar van 2006
brengt de RWI haar advies uit. Daarna zal samen met de bij de modernisering betrokken partijen in het kader
van de implementatie een werkgeversaanpak worden ontwikkeld.
3.5 Stroomlijning
De positionering van de Wsw als vrijwillige voorziening voor arbeidsgehandicapten die vanwege de aard en
ernst van hun handicap exclusief op de Wsw zijn aangewezen, dient ook gewaarborgd te zijn in omliggende
wet- en regelgeving. Derhalve is het volgende geregeld.
Vanwege het vrijwillige karakter van de Wsw kan niemand uit hoofde van zijn uitkering verplicht worden
om een aanvraag voor een Wsw-indicatie te doen of een Wsw-arbeidsplaats te aanvaarden. Dat betekent dat
dus ook geen sanctie op de uitkering kan worden opgelegd als iemand geen aanvraag voor een Wsw-
indicatie wil doen. Evenmin kan op grond van het feit dat een Wsw-geïndiceerde op de wachtlijst een
passend aanbod voor Wsw-arbeid weigert, een sanctie op de uitkering worden opgelegd. Wel kan de
gemeente de Wsw-indicatie om die reden intrekken. Gaat het om een Wsw-werknemer die een ander
passend aanbod voor Wsw-arbeid weigert, bijvoorbeeld in het geval een passende begeleid werkenplek
wordt aangeboden aan iemand die gedetacheerd is of werkzaam is in het sw-bedrijf, dan kan de gemeente de
Wsw-indicatie intrekken alsook de dienstbetrekking opzeggen.
Heeft een Wsw-geïndiceerde eenmaal een dienstbetrekking in de zin van hoofdstuk 2 of 3 van de Wsw dan
is dat niet vrijblijvend. Bij het verwijtbaar verlies van een dergelijke dienstbetrekking is het normale
maatregelenregime van de WW, Wet WIA en WWB van toepassing. In geval van beëindiging van een
dienstbetrekking in de zin van hoofdstuk 2 of 3 van de Wsw zal het UWV in het kader van de WW
bijvoorbeeld beoordelen of sprake is van verwijtbare werkloosheid. Daarbij zullen alle omstandigheden van
het geval worden gewogen. Als daaruit bijvoorbeeld volgt dat er sprake is van ontslagname zonder dat aan
de voortzetting van de dienstbetrekking zodanige bezwaren zijn verbonden dat de voortzetting ervan
redelijkerwijs niet van de Wsw-geïndiceerde kan worden gevergd, is inderdaad sprake van verwijtbare
werkloosheid. In beginsel dient het UWV de WW-uitkering dan blijvend geheel te weigeren. Kan een en
ander de Wsw-werknemer niet in overwegende mate worden verweten, dan dient het UWV het
uitkeringsperecentage te verlagen naar 35 over een periode van 26 weken.
Daarnaast geldt dat iemand pas voor een Wsw-indicatie in aanmerking komt als hij duurzaam niet in staat is
om reguliere arbeid te verrichten, ook niet met inzet van re-integratievoorzieningen. Dat betekent dat
personen die in het bezit zijn van een Wsw-indicatie vrijgesteld worden van re-integratie- en/of
sollicitatieverplichtingen die voortvloeien uit een eventuele uitkering.
Omdat Wsw-arbeid niet als reguliere arbeid kan worden aangemerkt, is de inzet van gemeentelijke en UWV-
re-integratiemiddelen voor personen op de Wsw-wachtlijst, ter toeleiding naar een Wsw-dienstbetrekking
ook niet toegestaan. De re-integratiemiddelen zijn immers bedoeld voor toeleiding naar reguliere arbeid.
Inzet van het overschot op het I-deel van de WWB of van middelen uit het gemeentefonds hiervoor is wel
mogelijk. Vrijwillig werken met behoud van uitkering in het sw-bedrijf of elders in afwachting van een
Wsw-plaats behoort ook tot de mogelijkheden (met uitzondering van WW'ers).
Zodra een Wsw-geïndiceerde zijn Wsw-indicatie verliest, omdat hij in staat kan worden geacht om reguliere
arbeid te verrichten, is het aan gemeenten om zorg te dragen voor toeleiding naar een passend alternatief op
de reguliere arbeidsmarkt. Hiervoor mogen gemeenten - voor zover het WWB'ers, IOAW'ers, IOAZ'ers ,
ANW'ers en niet-uitkeringsgerechtigden betreft - en UWV voor zover het WW'ers, WAZ'ers,
WAJONG'ers, WAO'ers en WIA'ers betreft - wel re-integratiemiddelen inzetten.
29
Wsw-arbeidsplaatsen dienen uitsluitend beschikbaar te zijn voor personen die tot de doelgroep behoren. Daarom
was in artikel 6, tweede lid, van de Wsw een aantal omstandigheden opgenomen waaronder het college van
burgemeester en wethouders (het college) de dienstbetrekking moet opzeggen. Zo dient ontslag bijvoorbeeld
plaats te vinden als er sprake is van een onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking waaruit blijkt dat de
werknemer niet langer tot de doelgroep behoort en wel op het moment, ingeval iemand `te slecht' is geworden
voor de Wsw, dat dagbesteding in het kader van de AWBZ feitelijk beschikbaar is dan wel als de persoon niet
wil deelnemen aan dagbesteding of, ingeval iemand `te goed' is geworden voor de Wsw, zodra hij een aanbod
tot passende arbeid onder normale omstandigheden heeft geweigerd. Deed zich echter de situatie voor dat de
arbeidshandicap van een Wsw-werknemer dusdanig is verslechterd dat hij duurzaam geen Wsw-arbeid meer
kan verrichten en hij derhalve bij herindicatie niet meer tot de Wsw-doelgroep wordt gerekend, dan kon die
persoon op grond van het huidige artikel 6 niet ontslagen worden. Dit kwam doordat in artikel 6 niet expliciet
was opgenomen dat afgeweken kan worden van de opzegverboden van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek (BW), waaronder het opzegverbod van het dienstverband gedurende de eerste 104 weken van
ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid als gevolg van ziekte of gebrek. Met het wetsvoorstel
is artikel 6 derhalve aangepast.
Daarnaast heeft de gemeente op grond van artikel 11 de mogelijkheid om na 13 weken van ongeschiktheid tot
het verrichten van de bedongen arbeid als gevolg van ziekte of gebrek een vervroegde aanvraag voor
herindicatie te doen bij CWI. Dit is alleen bedoeld voor die beperkte gevallen waarin het evident is dat de Wsw-
werknemer vanwege verslechtering van zijn arbeidshandicap duurzaam niet meer in staat is om Wsw-arbeid te
verrichten. De gemeente dient dit aannemelijk te maken middels indiening van een re-integratieverslag. Het
college kan in geval een negatieve herindicatiebeschikking wordt afgegeven door CWI de dienstbetrekking van
de Wsw-werknemer opzeggen zodra dagbesteding in het kader van de AWBZ feitelijk beschikbaar is dan wel
als de persoon niet wil deelnemen aan dagbesteding.
Met voornoemde maatregelen wordt voorkomen dat Wsw-werknemers die eigenlijk niet meer tot de doelgroep
behoren, en voor wie inspanningen gericht op re-integratie naar Wsw-arbeid geen kans van slagen hebben,
gedurende de volledige duur van het opzegverbod een Wsw-arbeidsplaats bezet houden, waardoor instroom
vanaf de Wsw-wachtlijst van een andere Wsw-geïndiceerde op die plek niet kan plaatsvinden. Anderzijds
krijgen deze werknemers de mogelijkheid om eerder door te stromen naar dagbesteding in het kader van de
AWBZ, waarmee hun maatschappelijke participatie wordt gewaarborgd.
Gewaarborgd wordt dat in het inkomen van de Wsw-werknemer voorzien blijft worden als na afgifte van een
onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking de dienstbetrekking door het college wordt opgezegd zodra
dagbesteding in het kader van de AWBZ feitelijk beschikbaar is dan wel als de persoon niet wil deelnemen aan
dagbesteding. In die gevallen is geen sprake meer van de loondoorbetaling bij ziekte of gebrek, maar zal in het
inkomen van de Wsw-werknemer tot 104 weken na aanvang van de ziekte of het gebrek worden voorzien door
ziekengeld op grond van de Ziektewet. Na afloop van de 104 weken ontstaat eventueel het recht op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering voor betrokkene of komt een tijdens de Wsw-dienstbetrekking niet of niet
geheel uitbetaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering weer geheel tot uitbetaling.
Ook met betrekking tot de overige situaties waarin het college de Wsw-dienstbetrekking dient op te zeggen is nu
geregeld dat de opzegverboden in het BW daaraan niet in de weg staan. Dat is dus de situatie dat de werknemer
blijkens een onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking niet langer tot de doelgroep behoort zodra voor
hem een alternatieve opvangmogelijkheid feitelijk beschikbaar is of door zijn toedoen niet beschikbaar komt
dan wel zodra hij een passend aanbod tot arbeid onder normale omstandigheden heeft geweigerd, de situatie dat
de werknemer niet meewerkt aan een herindicatie (dat wil zeggen een periodieke herindicatie of een herindicatie
op verzoek van de gemeente zoals hierboven beschreven), en de situatie dat hij niet meewerkt aan het behoud
dan wel het bevorderen van zijn arbeidsbekwaamheid en aan het verkrijgen van arbeid onder normale
omstandigheden, voor zover hij daartoe in staat wordt geacht.
30
Ten aanzien van het opzeggen van een Wsw-dienstbetrekking geldt, dat alleen het college waarmee de
dienstbetrekking is aangegaan deze dienstbetrekking kan opzeggen. Het kan echter voorkomen dat de betrokken
Wsw-werknemer woonachtig is in een andere gemeente en dat het college van die gemeente verantwoordelijk is
voor de financiering van de Wsw-dienstbetrekking. In die gevallen kan het college dat verantwoordelijk is voor
de financiering van de Wsw-dienstbetrekking het college waarmee de dienstbetrekking is aangegaan verzoeken
de dienstbetrekking op te zeggen in situaties waarin dat aan de orde is. Het laatstgenoemde college is er in die
gevallen aan gehouden dit verzoek onverwijld in te willigen.
4. Reactie van de uitvoerende partijen
De moderniseringsvoorstellen zijn in samenspraak met de bij de uitvoering van de Wsw betrokken partijen -
VNG, Cedris, CG-Raad, LCR en FvO - tot stand gekomen. De nadere uitwerking van de voorstellen in dit
wetsvoorstel heeft eveneens plaatsgevonden in afstemming met deze partijen. Zo heeft de uitwerking van het
bepaalde ten aanzien van bijvoorbeeld het persoonsgebonden budget samen met deze partijen plaatsgevonden.
In aanvulling op het gezamenlijk overleg dat over het wetsvoorstel heeft plaatsgevonden, is aan elk van de
partijen afzonderlijk gevraagd op de inhoud van het wetsvoorstel te reageren. Daarnaast is het wetsvoorstel
voorgelegd aan een uitvoeringspanel van gemeenten, aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), aan UWV en
aan CWI. Dit heeft geleid tot een aantal technische en inhoudelijke opmerkingen en aanvullingen die waar
mogelijk in dit wetsvoorstel zijn verwerkt. De opmerkingen en aanvullingen van inhoudelijke aard zijn alleen
verwerkt voorzover deze een uitwerking waren van de voorstellen zoals aan de Tweede Kamer voorgelegd en
waarmee de Tweede Kamer heeft ingestemd. Voor zover opmerkingen en aanvullingen in strijd waren met de
door de Tweede Kamer aangegeven richting zijn deze niet verwerkt.
Naar aanleiding van de reactie van IWI is een aantal technische formuleringen in het wetsvoorstel gewijzigd en
zijn enkele passages in de memorie van toelichting verduidelijkt. Voorts is naar aanleiding van de reactie van
IWI en VNG een overgangsbepaling opgenomen ten aanzien van personen die op het moment van
inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 10 van de Wsw werkzaam zijn in een andere gemeente of
werkvoorzieningschap dan waar zij woonachtig zijn.
Op verzoek van CWI is in artikel 11, zesde lid, van de Wsw bepaald dat CWI 16 weken de tijd heeft om een
bezwaar tegen een indicatiebeschikking of herindicatietbeschikking af te handelen. Daarvoor stond een periode
van 6 weken. De praktijk leert echter dat CWI in geval van bezwaar vaak de gehele indicatieprocedure, inclusief
inschakeling van medisch deskundige derden, moet overdoen, waarvoor een periode van maximaal 16 weken
staat.
Daarnaast heeft de reactie van CWI ertoe geleid dat in artikel 11, vijfde lid, wordt opgenomen dat indicatie-
aanvragen van personen waarvan de indicatie of herindicatie in de voorliggende periode van 12 maanden is
ingetrokken, niet in behandeling hoeven te worden genomen. Daarmee is geregeld dat personen van wie de
indicatie is ingetrokken, bijvoorbeeld omdat zij weigerden een passend Wsw-aanbod te aanvaarden, zich niet
direct weer voor een nieuwe Wsw-indicatie kunnen aanmelden.
Op verzoek van de VNG is in de memorie van toelichting een aantal verduidelijkingen aangebracht. Zo is
duidelijker aangegeven welke taken die zijn gemoeid met de uitvoering van de Wsw tot de verantwoordelijkheid
van het publieke domein behoren en dus niet mogen worden gedelegeerd aan een privaatrechtelijk sw-bedrijf.
De VNG heeft tevens gewezen op het belang van een overgangsbepaling voor mensen op de Wsw-wachtlijst
met een dienstbetrekking die op grond van artikel 14 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand geldt als
voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB. Omdat met dit wetsvoorstel expliciet
geregeld wordt dat re-integratiemiddelen niet mogen worden ingezet voor mensen op de wachtlijst in
afwachting van een Wsw-arbeidsplaats, moet voor personen op de wachtlijst waarvoor dit thans wel het geval is
een uitzondering worden gemaakt. Artikel VII, onderdeel C, voorziet hierin.
31
Op aangeven van de cliëntenorganisaties is de gemeentelijke verantwoordelijkheid om vorm te geven aan
cliëntenparticipatie in de wet verankerd door in artikel 2, derde lid, van de Wsw vast te leggen dat de
gemeenteraad bij verordening regels dient te stellen over de wijze waarop de Wsw-geïndiceerden of hun
vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van deze wet. Voor de formulering van dit artikel is
aangesloten bij de manier waarop in de WWB de cliëntenparticipatie is vormgegeven. In de memorie van
toelichting is daarbij op verzoek van de cliëntenorganisaties nog gewezen op het onderscheid tussen Wsw-
werknemers en Wsw-geïndiceerden op de wachtlijst en de mogelijke verschillen in de specifieke belangen en
behoeften van beide groepen. In tegenstelling tot de Wsw-geïndiceerden op de wachtlijst is de participatie van
Wsw-werknemers immers ook al vormgegeven in de vorm van ondernemingsraden en door middel van de
vakbonden. Met dit verschil zal de gemeente bij het uitwerken van de cliëntenparticipatie rekening moeten
houden.
Mede op aanraden van de cliëntenorganisaties wordt met het bepaalde onder artikel 12, derde lid, geregeld dat in
geval van ontslag door verwijtbaar gedrag van een Wsw-werknemer de Wsw-indicatie door het college pas kan
worden ingetrokken vanaf het moment dat de opzegging van de dienstbetrekking rechtens onaantastbaar is
geworden. Daarmee wordt voorkomen dat Wsw-geïndiceerden die worden ontslagen en waarvan de Wsw-
indicatie wordt ingetrokken indien ze het daarmee niet eens zijn - gelijktijdig tegen beide beslissingen in
bezwaar en, eventueel, beroep dienen te gaan.
Ten slotte is in de memorie van toelichting op verzoek van de cliëntenorganisaties verduidelijkt dat met de
Wsw-subsidie aan werkgevers alle met een begeleid werkenplek samenhangende kosten kunnen worden
vergoed.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I. Wijziging Wet sociale werkvoorziening
Onderdeel A, onder 1
Met dit onderdeel is de definitie van het begrip dienstbetrekking en het begrip werknemer gewijzigd. In
combinatie met het opnemen van de zorgplicht van de gemeenten in hoofdstuk1 (het voorgestelde artikel 1,
derde lid) van de Wsw en niet langer in hoofdstuk 2 alsmede het feit dat anders dan in het huidige artikel 2,
eerste lid, niet langer wordt gesproken van het college dat er zorg voor draagt dat hij een dienstbetrekking
aanbiedt - is aldus verhelderd dat bij de uitvoering van de Wsw beschut werken niet het primaire uitgangspunt is
doch dat begeleid werken, mits de Wsw-geïndiceerde daartoe in staat wordt geacht, ten minste een
gelijkwaardig alternatief is. Voorst zijn de begrippen college en geïndiceerd gedefinieerd.
Onderdeel A, onder 2
Met dit onderdeel is geregeld dat ook in de situatie waarin sprake is van een openbaar lichaam op grond van de
Wgr waaraan de uitvoering van de Wsw volledig is overgedragen het Wsw-budget niet meer wordt verstrekt aan
dat openbaar lichaam maar aan de individuele gemeenten. Het is aan de individuele gemeente om te bepalen op
welke manier het Wsw-budget wordt ingezet en in hoeverre hierbij een openbaar lichaam op grond van de Wgr
wordt benut (zie ook paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting).
Onderdeel A, onder 3
Met dit onderdeel is een nieuw derde lid aan artikel 1 toegevoegd. Met dit lid wordt verhelderd dat er geen
onderscheid meer wordt gemaakt tussen de verschillende dienstbetrekkingen die in het kader van de Wsw
kunnen worden gerealiseerd (beschut werken en detachering enerzijds en begeleid werken anderzijds).
Onderdeel B
Artikel 2, eerste lid, is aangepast in verband met het nieuwe derde lid van artikel 1. Artikel 2, tweede lid,
zoals dat luidde, is vervallen in verband met de aanpassing van de definitie van het begrip dienstbetrekking.
32
Het derde lid is vervangen door het nieuwe tweede lid. Met dit lid wordt bewerkstelligd dat ingeval het
college een privaatrechtelijke rechtspersoon aanwijst voor de uitvoering van de Wsw dit slechts kan
voorzover het hoofdstuk 2 betreft. Deze rechtspersoon kan derhalve niet de verantwoordelijkheid dragen
voor het wachtlijstbeheer, het verzorgen van de aanvraag voor herindicatie bij CWI en het bekostigen van
begeleid werkenplaatsen, noch degene zijn aan wie door het rijk het budget wordt verstrekt of die de
verantwoordingsinformatie aan het rijk verstrekt. Deze taken behoren uitdrukkelijk tot de
verantwoordelijkheid van het publieke domein, oftewel de gemeente of het openbaar lichaam indien de
uitvoering van de Wsw volledig is overgedragen op grond van de Wgr (zie ook paragraaf 3.2. van het algemeen
deel van de memorie van toelichting).
Het vierde lid van artikel 2 van de Wsw is in dit wetsvoorstel overgeheveld naar artikel 12, derde lid (zie
onderdeel I).
Het derde lid regelt de cliëntenparticipatie (zie hiervoor paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de memorie
van toelichting). De gemeenten hebben inmiddels de nodige ervaring opgedaan met cliëntenparticipatie in
het kader van de WWB. Het derde lid komt nagenoeg overeen met artikel 47 van de WWB en biedt
flexibiliteit in keuzemogelijkheden om organisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie in te vullen.
Daarbij kan de gemeenteraad zelf bepalen hoe de cliëntenparticipatie zich verhoudt tot de wettelijk
georganiseerde inspraak en medezeggenschap van Wsw-werknemers op grond van de Wor.
Onderdeel C
Van de mogelijkheid tot het stellen van regels inzake de aanpassing van de omstandigheden waaronder de
Wsw-arbeid wordt verricht op grond van artikel 3, derde lid, van de Wsw is tot op heden geen gebruik
gemaakt. Hiertoe bestaat ook thans geen voornemen. Gelet hierop is dit lid vervallen.
Onderdeel D
Van de mogelijkheid tot het stellen van regels inzake de samenwerking tussen de gemeenten, UWV en CWI
met betrekking tot de uitstroom naar normale arbeid van de Wsw-werknemer en met betrekking tot het
begeleid werken op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wsw is tot op heden geen gebruik gemaakt.
Hiertoe bestaat ook geen voornemen. Gelet hierop is dit lid vervallen. Voorts is de tekst van het huidige
eerste lid aangepast. In de eerste plaats omdat het eerste lid een dode letter was:
re-integratietrajecten worden niet eerder ingezet dan nadat bij herindicatiebeschikking is vastgesteld dat de
werknemer te goed is geworden voor de Wsw. Ten tweede om te verduidelijken dat het de taak van het
college is om inschakeling in het arbeidsproces te bevorderen van de werknemers die na herindicatie te goed
zijn bevonden voor de Wsw. Het college kan daarbij, voorzover het gaat om degenen die recht hebben op
een (aanvullende) uitkering op grond van de WWB of een uitkering op grond van de Algemene
nabestaandenwet (Anw) alsmede de niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6 van de WWB, op
grond van artikel 7 van de WWB een voorziening aanbieden gericht op arbeidsinschakeling. De Wsw-
werknemer van wie bij de herindicatie is vastgesteld dat hij te goed is bevonden voor de Wsw en die geen
recht heeft op een WWB of Anw-uitkering dient zich wel als werkloze werkzoekende te registreren bij de
CWI alvorens hij in aanmerking kan komen voor een dergelijke voorziening. Voor personen van wie bij
herindicatiebeschikking is vastgesteld dat zij te goed zijn voor de Wsw en die recht hebben op een uitkering
op grond van de WW, de WAO, de WAJONG, de WAZ, en de Wet WIA kan het UWV
re-integratiemiddelen inzetten.
Onderdelen E en F
De artikelen 5 en 6, tweede lid, zijn ter verduidelijking redactioneel aangepast. De artikelen 5 en 6 zien op de
situatie dat de betrokkene een Wsw-dienstbetrekking heeft met het college.
Voorts is artikel 6, tweede lid, aangepast. Voor een toelichting hierop verwijs ik naar paragraaf 3.5 van het
algemeen deel van deze memorie van toelichting.
---
Onderdeel G
In artikel 7 van de Wsw was de mogelijkheid voor het college opgenomen om subsidie aan de werkgever te
verstrekken in het kader van het begeleid werken alsmede een vergoeding aan de begeleidingsorganisatie voor
de noodzakelijke kosten van arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding van de betrokkene op de
werkplek. De subsidie aan de werkgever kan zowel een loonkostensubsidie betreffen als een subsidie voor de
kosten voor de noodzakelijke aanpassingen waaronder arbeid kan worden verricht. Onder dit laatste worden
bijvoorbeeld verstaan kosten die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek of
intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een
voorleeshulp of een doventolk).
Door aanpassing van artikel 7, eerste lid, geldt nu voor de toepassing daarvan niet langer de voorwaarde dat
de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking aangeeft dat betrokkene in aanmerking komt voor
begeleid werken. Hiermee is een onnodige drempel voor het realiseren van begeleid werkenplekken
weggenomen. De subsidie en de vergoeding op grond van het eerste lid kunnen zowel een eenmalige als een
periodieke subsidie en vergoeding betreffen. Een combinatie van beiden is ook mogelijk. Voorts is het
tweede lid van artikel 7 vervallen omdat het nieuwe artikel 12, derde lid, onderdelen a, b of c, van de Wsw
ook met betrekking tot de situatie van het weigeren van een begeleid werkenplek als betrokkene daarvoor
geïndiceerd is respectievelijk het verwijtbaar ontslag daaruit onverkort van toepassing is. Met het tweede
lid van artikel 7 is de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget voor begeleid werken geïntroduceerd
in de Wsw (zie ook paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting). Indien een
werkgever een dienstbetrekking met de betrokkene aangaat voor het verrichten van arbeid onder aangepaste
omstandigheden (begeleid werken) is het college op verzoek van de betrokken Wsw-geïndiceerde gehouden
aan de werkgever een periodieke subsidie en aan de begeleidingsorganisatie een periodieke vergoeding te
verstrekken indien:
1. de inpassing in de arbeid, met inbegrip van begeleiding op de werkplek, adequaat wordt verzorgd;
2. betrokkene reeds een dienstbetrekking in de zin van de Wsw heeft of recht heeft op aanbieding van een
Wsw-dienstbetrekking; en
3. het bedrag van de periodieke subsidie aan de werkgever en de periodieke vergoeding aan de
begeleidingsorganisatie voor begeleiding op de werkplek omgerekend op jaarbasis niet meer bedragen
dan het voor de gemeente beschikbare Wsw-budget gedeeld door het bijbehorende minimumaantal
arbeidsjaren waarop de jaarlijks aan de subsidieverlening voor de gemeente klevende uitvoeringskosten
in mindering zijn gebracht. Indien betrokkene is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig wordt
de uitkomst van de deling vermenigvuldigd met 1,25 alvorens de uitvoeringskosten daarop in mindering
worden gebracht.
Komt het bedrag van de periodieke subsidie en de periodieke vergoeding van begeleiding boven het hiervoor
bedoelde bedrag en/of heeft betrokkene nog geen recht op aanbieding van Wsw-dienstbetrekking dan is het
college niet verplicht om subsidie te verstrekken maar mag het dat, op grond van het eerste lid, wel.
Indien een periodieke subsidie wordt verleend op grond van het tweede lid kan het college ook een
vergoeding verlenen voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden
waaronder de arbeid wordt verricht. Dit is niet als verplichting voor het college opgenomen om te
voorkomen dat het college gebonden zou kunnen worden aanpassingen voor zijn rekening te nemen waarvan
de kosten niet in een redelijke verhouding staan tot het resultaat. Voor periodieke kosten van dergelijke
aanpassingen alsmede kosten van vervoer van en naar de werkplek, scholing e.d. wordt geen aparte subsidie
verleend. De periodieke subsidie wordt geacht daarvoor een adequate compensatie te vormen.
Het college kan zelf zorg dragen voor de totstandkoming van een dienstbetrekking in het kader van het
begeleid werken, maar kan daar ook een begeleidingsorganisatie voor inschakelen. Indien een geïndiceerde
gebruik wil maken van het persoonsgebonden budget is het in principe aan die geïndiceerde om zelf een
werkgever te zoeken. Op grond van het vierde lid van artikel 7 kan hij evenwel het college verzoeken om
hiervoor een door hem aangewezen begeleidingsorganisatie in te schakelen.
34
Een periodieke subsidie op grond van het eerste of tweede lid en de periodieke vergoeding voor begeleiding
worden slechts beëindigd bij beëindiging van de dienstbetrekking, indien niet langer sprake is van adequate
verzorging van de inpassing in de arbeid dan wel indien de betrokkene blijkens een onaantastbaar geworden
herindicatiebeschikking niet langer Wsw-geïndiceerd is. In dat laatste geval wordt de loonkostensubsidie pas
beëindigd op het moment dat voor betrokkene een alternatieve opvangmogelijkheid feitelijk beschikbaar is
of door zijn toedoen niet beschikbaar komt dan wel zodra hij een aanbod tot passende arbeid onder normale
omstandigheden heeft geweigerd. Indien de loonkostensubsidie wordt beëindigd omdat betrokkene niet
langer Wsw-geïndiceerd is of in verband met het feit dat de werknemer niet meewerkt aan een herindicatie of
aan de toepassing van artikel 6, eerste lid, mag de werkgever om die reden de dienstbetrekking van de
werknemer opzeggen.
Het achtste en negende lid komen overeen met de oorspronkelijke leden drie en vier van artikel 7 van de
Wsw met dien verstande dat het bereik ervan is uitgebreid in verband met de invoering van een
persoonsgebonden budget.
Op grond van het tiende lid van artikel 7 dient de gemeenteraad bij verordening nadere regels te stellen over
de wijze waarop het college vorm geeft aan het persoonsgebonden budget. Die regels dienen in ieder geval
betrekking te hebben op:
1. de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld;
2. de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten
omgerekend op jaarbasis;
3. de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige
noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht; en
4. de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-
geïndiceerde zelf is aangewezen.
Onderdeel H
Met dit onderdeel is hoofdstuk 4 van de Wsw in zijn geheel vervangen. De artikelen 8 en 9 treden in de plaats
van de oorspronkelijke artikelen 8 en 9. In het voorstel tot wijziging van het Besluit uitvoering sociale
werkvoorziening en begeleid werken is de nieuwe financierings- en verdeelsystematiek opgenomen (zie ook
paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting).
Artikel 8 bevat niet meer de bepaling die in artikel 8, derde lid, was opgenomen dat het budget na overleg
met een representatieve vertegenwoordiging van gemeenten wordt vastgesteld. Een dergelijk overleg is voor
de budgetvaststelling niet meer nodig omdat de systematiek die aan de budgetvaststelling ten grondslag ligt
is vereenvoudigd. In de nieuwe systematiek wordt het Wsw-budget over gemeenten verdeeld op grond van
het aantal Wsw-geïndiceerden per gemeente. Bij de verdeling van het Wsw-budget werden tot nu toe
correctiefactoren gehanteerd die in overleg met de VNG jaarlijks werden vastgesteld. Van deze factoren is
geen sprake meer. Daarnaast is het jaarlijks in overleg met de VNG vast te stellen minimumpercentage
begeleid werken vervallen, waardoor ook hiervoor geen apart overleg ter uitvoering van de wet meer nodig
is. Dit laat onverlet dat in het periodieke bestuurlijke overleg dat plaatsvindt met de VNG de uitvoering van
de Wsw geagendeerd kan worden als daar aanleiding toe bestaat.
Indien het toegekende budget niet volledig of onrechtmatig is besteed wordt op grond van artikel 9, eerste lid, de
uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel teruggevorderd. Op grond van artikel 9, zevende
lid, is in het voorstel tot wijziging van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken
evenwel geregeld dat indien het minimale aantal Wsw-arbeidsplaatsen is gerealiseerd en er geen Wsw-
geïndiceerden op de wachtlijst staan in de desbetreffende gemeente, de gemeente een eventueel overschot op
het Wsw-budget voor andere doeleinden mag inzetten.
35
Indien het aantal gerealiseerde arbeidsjaren minder bedraagt dan het op grond van het budget te realiseren aantal
arbeidsjaren wordt op grond van artikel 9, tweede lid, een evenredig deel van het toegekende budget
teruggevorderd.
Indien zowel het eerste als het tweede lid van toepassing is wordt niet meer teruggevorderd dan het hoogste van
beide terug te vorderen bedragen.
Omdat het toegekende budget is gebaseerd op het aantal Wsw-geïndiceerden op 31 december t-2 wordt het
volgende geregeld met betrekking tot een verhuizing van de gemeente A naar de gemeente B. Zolang de Wsw-
dienstbetrekking met de gemeente A blijft bestaan, dan wel de door de gemeente A gesubsidieerde
dienstbetrekking in het kader van begeleid werken, blijft deze in het kalenderjaar van de verhuizing en het
daaropvolgende kalenderjaar meetellen bij de berekening van de door de gemeente A gerealiseerde arbeidsjaren.
Dit wordt geregeld in artikel 9, derde lid, eerste zin. Als de dienstbetrekking met de gemeente A daarna nog
steeds voortduurt verstrekt de gemeente B een overeenkomstig artikel 10, derde lid, te berekenen -
vergoeding aan de gemeente A vanaf het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van de verhuizing.
Immers vanaf dat moment wordt betrokkene meegeteld in het Wsw-budget van de gemeente B en niet langer
in het budget van de gemeente A. De vergoeding wordt alleen betaald voorzover de Wsw-dienstbetrekking
met de gemeente A voortduurt. Eindigt deze bijvoorbeeld per 1 juli van het tweede kalenderjaar volgend op
het kalenderjaar van de verhuizing dan bedraagt de vergoeding de helft van het overeenkomstig het derde lid
berekende bedrag.
Met betrekking tot een dienstbetrekking in het kader van begeleid werken is in het eerste lid van artikel 10
bepaald dat het college van de gemeente B voor de toepassing van artikel 7 van de Wsw in de plaats treedt
van het college van de gemeente A. Dat geschiedt per 1 januari van het tweede kalenderjaar volgend op het
kalenderjaar van die verhuizing.
De in het voorgestelde artikel 10 opgenomen regeling is niet van toepassing indien de werknemer zijn
ingezetenschap verliest door verhuizing uit de gemeente A naar het buitenland. In dat geval zal hij voor de
vaststelling van het budget mee blijven tellen bij de gemeente A zolang de dienstbetrekking voortduurt. Dit
zal geregeld worden in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. In artikel 9, derde
lid, tweede zin, wordt geregeld dat zolang de Wsw-dienstbetrekking met de gemeente A blijft bestaan, dan wel
de door de gemeente A gesubsidieerde dienstbetrekking in het kader van begeleid werken, deze blijft meetellen
bij de berekening van de door de gemeente A gerealiseerde arbeidsjaren. Verhuist betrokkene daarna weer naar
Nederland (gemeente B) dan blijft betrokkene, op grond van artikel 9, derde lid, tweede zin, in het
kalenderjaar van de verhuizing en het daaropvolgende kalenderjaar meetellen bij de berekening van de door de
gemeente A gerealiseerde arbeidsjaren. In het budget voor de gemeente A zal hij ook in die jaren nog meetellen.
Daarna zal hij meetellen in het budget van de gemeente B en zal die gemeente op grond van artikel 10 een
vergoeding moeten betalen aan de gemeente A, dan wel bij begeleid werken - in de plaats treden van de
gemeente A.
Het oorspronkelijke artikel 10, tweede lid, is overgebracht naar artikel 12. Het eerste lid van het
oorspronkelijke artikel 10 is vervallen. Van de mogelijkheid tot het stellen van regels op grond daarvan was
tot op heden geen gebruik gemaakt. Hiertoe bestaat ook geen voornemen.
Onderdeel I
Het opschrift van hoofdstuk 5 is aangepast in verband met het nieuwe artikel 12.
Met het eerste lid van artikel 11 is verduidelijkt dat de CWI pas tot het afgeven van een indicatiebeschikking
verplicht is als deze wordt aangevraagd.
36
Met het derde lid is herindicatie mogelijk op verzoek van het college in de situatie dat de werknemer ten
minste 13 weken ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid als gevolg van ziekte of gebrek (zie
ook paragraaf 3.5. van het algemeen deel van deze memorie van toelichting).
Met het vierde lid is buiten kijf gesteld dat alleen diegenen worden geïndiceerd die zelf in aanmerking willen
komen voor een dienstbetrekking op grond van de Wsw. Voorts is hiermee de tekst van het derde lid
aangepast aan de aanpassingen in de artikelen 1 en 2. Ten slotte is in dit lid geregeld dat als van een Wsw-
geïndiceerde de (her)indicatiebeschikking op grond van artikel 12, derde lid, is ingetrokken, hij niet binnen
12 maanden opnieuw geïndiceerd kan worden.
Het oorspronkelijke vierde lid van artikel 11 is overgeheveld naar artikel 12. Het zevende en achtste lid (de
oorspronkelijke leden vijf en zes) zijn aangepast aan die overgang.
In het vijfde lid is geregeld dat de indicatiebeschikking en herindicatiebeschikking door de CWI binnen
zestien weken na ontvangst van de aanvraag moeten worden afgegeven. Dit was geregeld in de artikelen 4,
eerste lid, en 6, vierde lid, van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Deze
bepalingen zijn overgebracht naar wetsniveau gelet op de samenhang met het nieuwe zesde lid. In dat lid is
geregeld dat de CWI een beslistermijn heeft van zestien weken voor beslissingen op bezwaar tegen een
indictiebeschikking of herindicatiebeschikking. Daarvoor gold de termijn voor de beslissing op bezwaar van
artikel 7:10 Awb. Die termijn is zes weken (of als ten behoeve van de beslissing op bezwaar een
adviescommissie is ingesteld 10 weken). Die termijn kan met vier weken worden verlengd. Verder uitstel is
mogelijk als de indiener van het bezwaar daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun
belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen. De termijn van zes weken is voor de CWI nauwelijks
haalbaar. De bezwaarzaken houden een volledige heroverweging in. Indien de gronden van het bezwaar zijn
gericht tegen de medische beoordeling moet een nieuwe medische beoordeling plaatsvinden. Die geschiedt door
een andere arts/psycholoog dan de beoordeling in primo. Dit geldt mutatis mutandis voor het arbeidsdeskundige
advies. Ook kan het noodzakelijk zijn om (wederom) het multidisciplinair overleg in te schakelen. Tevens levert
het horen van bezwaarden, gezien de doelgroep, nog al eens vertraging op.
Een mededeling van verlenging van de beslistermijn is bovendien emotioneel nogal belastend voor de
betrokkenen evenals een verzoek om in te stemmen met verlenging van de termijn.
Om deze redenen is in de wet een termijn opgenomen van zestien weken voor de beslissing op bezwaar tegen
een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking.
In artikel 12 zijn de taken en bevoegdheden van het college opgenomen die verband houden met intrekking van
de (her)indicatiebeschikking en het wachtlijstbeheer. Artikel 12, eerste lid, bevat het oorspronkelijke artikel 11,
vierde lid. In het tweede lid is geregeld dat de Wsw-geïndiceerde in beginsel recht heeft op plaatsing binnen 12
maanden na de datum per wanneer hij volgens de indicatiebeschikking tot de doelgroep behoort (zie ook
paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting). Dit betekent dat zolang betrokkene nog
geen 12 maanden na die datum op de wachtlijst staat het college er voor kan kiezen om iemand die korter op de
wachtlijst staat eerder te plaatsen dan betrokkene. Betrokkene heeft dan nog geen (afdwingbaar) recht op aanbod
van een Wsw-dienstbetrekking. Na 12 maanden is dat recht er in beginsel wel. Uitzondering hierop vormt de
situatie dat er niet voldoende budget is. Dan geldt evenwel wel dat degenen die langer op de wachtlijst staan dan
12 maanden op het moment dat er wel budget beschikbaar komt voorrang hebben op degenen die korter dan 12
maanden op de wachtlijst staan en wel in volgorde van plaatsing op de wachtlijst (degene die het langste op de
wachtlijst staat dient het eerste geplaatst te worden).
Het derde lid bevat het oorspronkelijke artikel 2, vierde lid. In verband met de wijziging van het begrip
dienstbetrekking kan het college de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking ook intrekken in de situatie
dat een betrokkene die geïndiceerd is voor begeleid werken een aanbod voor begeleid werken weigert
respectievelijk een betrokkene ontslagen wordt uit een dienstbetrekking tot begeleid werken omdat hij zich
verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat van de werkgever redelijkerwijs niet kon worden gevergd de
dienstbetrekking te laten voortduren. In de situaties genoemd in de onderdelen b en c vindt eerst beëindiging van
de dienstbetrekking plaats, waarbij het college afhankelijk van de reden van opzegging op grond van artikel 6,
37
derde lid, Wsw advies van CWI vraagt, en wordt pas na het rechtens onaantastbaar worden van de opzegging de
(her)indicatiebeschikking ingetrokken. Daarnaast wordt geregeld dat het college de indicatiebeschikking of
herindicatiebeschikking kan intrekken in de situatie dat de dienstbetrekking eindigt op verzoek van betrokkene.
Dat kan zowel opzegging door betrokkene betreffen als ontbinding op diens verzoek of beëindiging met
wederzijds goedvinden op verzoek van betrokkene
Met het vijfde lid is geregeld dat indien betrokkene daarom verzoekt, het college de indicatiebeschikking of
herindicatiebeschikking intrekt.
Het zesde en zevende lid bevatten de oorspronkelijke leden vijf en zes van artikel 11 voorzover van toepassing
op de taak van het college zoals opgenomen in artikel 11, vierde lid. Voorts is in het zesde lid toegevoegd dat
regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de omstandigheden waaronder de termijn van twaalf maanden,
bedoeld in het tweede lid, mag worden overschreden.
In artikel 12, achtste lid is, in afwijking van het oude artikel 10, tweede lid, het apart noemen van de
arbeidsovereenkomst, bedoeld in hoofdstuk 3, vervallen, nu deze in artikel 1, derde lid, op één lijn is gesteld
met een door de gemeente aangeboden dienstbetrekking.
Onderdeel J
In de eerste plaats is het eerste lid van artikel 13 aangepast. Duidelijk wordt gemaakt dat toezicht wordt
gehouden op zowel de rechtmatigheid als de doeltreffendheid van de wetsuitvoering. Het toezicht op de
doeltreffendheid van de wetsuitvoering heeft uitsluitend betrekking op de vraag in welke mate de uitvoering
door de gezamenlijke gemeenten bijdraagt aan de doelen van de wet. Deze vorm van toezicht richt zich niet
op de prestaties van individuele gemeenten. De toezichthouder kan de gemeente in dit kader dan ook niet
aanspreken op haar prestaties. Dit laat onverlet dat het landelijk beeld van de doeltreffendheid van de
wetsuitvoering wel wordt opgebouwd uit informatie op gemeentelijk niveau. Gelet hierop blijft het huidige
vijfde lid bestaan, ondanks dat in het kader van het rechtsmatigheidstoezicht wordt uitgegaan van het
principe van single audit en single information (zie hierna).
Het toezicht dat is gericht op individuele gemeenten zal beperkt blijven tot de rechtmatigheid van de
uitvoering. De primaire verantwoordelijkheid voor de controle op de rechtmatigheid van de uitvoering ligt
bij de gemeente zelf. De wijze waarop in deze wet het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering is
geregeld, is, zoals in paragraaf 3.2. van het algemeen deel van deze memorie van toelichting al aangegeven,
vormgegeven via het principe van single audit en single information. In het Besluit accountantscontrole
provincies en gemeenten zal geregeld worden dat in het verslag van bevindingen van de accountant per
specifieke uitkering dus ook voor de Wsw - gerapporteerd wordt met een rapporteringstolerantie gebaseerd
op de lasten van de specifieke uitkering in het verantwoordingsjaar. In het derde lid van dit artikel is
geregeld dat alleen bij ernstige tekortkomingen in de rechtmatige uitvoering van deze wet een aanwijzing
wordt gegeven. Op grond van het vierde lid zal de verantwoordingsinformatie met betrekking tot de Wsw
net als de verantwoordingsinformatie met betrekking tot de andere specifieke uitkeringen worden
opgenomen in een bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening. Op grond van het zesde lid zal in de Regeling
uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken geregeld worden welke informatie dat voor de Wsw
zal zijn.
Onderdeel K
De artikelen 14, eerste lid, en 15 zijn hiermee redactioneel aangepast aan de aanpassing van artikel 2. Tevens
zijn deze artikelen aangepast aan de definiëring van college in artikel 1.
Onderdelen L, M, O en P
Deze overgangsbepalingen van de huidige artikelen 16, tweede tot en met vijfde lid, 17, 18, 20 en 21 hebben
materieel geen betekenis meer en zijn derhalve vervallen.
In artikel 20 is het overgangsregime opgenomen voor de situatie dat een werknemer op de datum van
inwerkingtreding van artikel 10 al is verhuisd en in dienst is gebleven van het college van de gemeente
38
waaruit hij verhuisd is of de door dat college aangewezen rechtspersoon dan wel dat college de subsidie
begeleid werken nog voor zijn rekening neemt. Per de datum van inwerkingtreding van het nieuwe artikel 10
Wsw dient het college van de gemeente waarvan de werknemer ingezetene is het andere college een
vergoeding overeenkomstig artikel 10, derde lid, te betalen respectievelijk de subsidie begeleid werken over
te nemen.
In artikel 21 is geregeld dat het financierings- en informatieregime, zoals die golden voor de datum van
inwerkingtreding van het nieuwe hoofdstuk 4 Wsw, van toepassing blijven op de kalenderjaren
voorafgaande aan die datum
Onderdeel N
Met deze wijziging van artikel 19 is uitdrukkelijk de mogelijkheid geopend voor degenen die al vóór 1
januari 1998 een dienstbetrekking hadden op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening en voor wie die
dienstbetrekking nog steeds voortduurt om zich vrijwillig te laten herindiceren. Het uitdrukkelijk wel van
toepassing verklaren van artikel 6, derde lid, kan vervallen nu slechts verwezen wordt naar de herindicatie,
bedoeld in artikel 11, tweede lid.
Artikel II. Werkloosheidswet
Artikel III. Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Artikel IV. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel V. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Artikel VI. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Artikel VII. Wet werk en bijstand
Artikel VIII. Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Voor een toelichting op deze artikelen verwijs ik naar paragraaf 3.5 van het algemeen deel van de memorie
van toelichting. Volledigheidshalve merk ik op dat, doordat de dienstbetrekking in de zin van de Wsw niet
wordt uitgezonderd van het begrip (arbeid in) dienstbetrekking in de zin van artikel 24, tweede lid, van de
WW en artikel 30, derde lid, van de Wet WIA bij een beëindiging van een Wsw-dienstbetrekking eventueel
wel een maatregel kan worden opgelegd op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, jo. tweede lid, WW
of artikel 30, derde lid, Wet WIA. In het kader van de WWB kan in dat geval een maatregel aan de orde zijn
in verband met een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan
(artikel 18, tweede lid, van de WWB).
Met betrekking tot de inzet van WWB-re-integratiemiddelen voor personen op de Wsw-wachtlijst ter
toeleiding naar een Wsw-dienstbetrekking zij volledigheidshalve nog opgemerkt dat, voor de personen voor
wie dat op het moment van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel A, gebeurt, dat ook na dat moment is
toegestaan tot het moment dat die voorziening eindigt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
39
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid