Raad van State
Uitspraak Weigering subsidie voor "Europa Transparant"
Zaaknummer: 200600736/1
Publicatie datum: woensdag 16 augustus 2006
Tegen: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Eerste aanleg - Subsidieregelingen
200600736/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Europa Transparant", gevestigd te Breda,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/661 van de rechtbank Breda van 19 december 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2004 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) een aanvraag van appellante om subsidie afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij faxbericht van 27 januari 2006 hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2006. Het faxbericht en de brief zijn aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door haar , en bijgestaan door mr. drs. A.C.M. Brom, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te 's-Gravenhage, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet subsidiëring politieke partijen (hierna: de Wspp) wordt onder politieke partij verstaan een vereniging, waarvan de aanduiding op grond van artikel G 1 van de Kieswet is geregistreerd in het register van aanduidingen voor de verkiezing van leden van de Tweede Kamer.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, wordt onder kamerzetel verstaan een zetel in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dan wel in de Eerste Kamer der Staten-Generaal, indien aan de lijst van een politieke partij op grond van de Kieswet geen zetels in de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn toegewezen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, verstrekt de Minister subsidie aan een politieke partij die aan de laatst gehouden verkiezingen voor de Tweede Kamer of Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft deelgenomen met haar aanduiding boven de kandidatenlijst en aan de lijst waarvan daarbij een of meer zetels zijn toegekend.
2.2. Appellante klaagt dat de rechtbank, door te overwegen dat de Minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Wspp geen grondslag biedt om haar de gevraagde subsidie te verlenen, heeft miskend dat de Wspp tot doel heeft landelijke politieke partijen die bij landelijke verkiezingen zetels hebben verworven subsidie te verstrekken en zij ingevolge de Wspp recht heeft op subsidieverlening, omdat zij aan de verkiezingen voor de leden van het Europees Parlement op 10 juni 2004, zijnde landelijke verkiezingen, heeft deelgenomen en daarbij twee zetels heeft behaald.
2.2.1. Het betoog faalt. Om voor subsidiëring krachtens de Wspp in aanmerking te komen, is ingevolge artikel 2, eerste lid, van die wet het behalen van een of meer zetels bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer of Eerste Kamer der Staten-Generaal vereist. Ook uit de geschiedenis van haar totstandkoming (Memorie van Toelichting, TK 1997-1998, 25 704, nr. 3, p. 3) moet worden afgeleid dat subsidiëring krachtens de Wspp uitsluitend is bedoeld voor politieke partijen die zetels hebben behaald bij verkiezingen voor de leden van de Tweede Kamer en Eerste Kamer der Staten-Generaal. De grondslag voor subsidietoekenning vormt zetelverwerving in de Tweede Kamer, dan wel de Eerste Kamer en voor toedeling van de subsidie is het aantal kamerzetels van een politieke partij een belangrijke verdeelmaatstaf. De Wspp regelt, gelet op haar tekst en de geschiedenis van haar totstandkoming, uitputtend, aan welke politieke partij tot welke hoogte subsidie wordt verleend. Reeds daarom is voor de door appellante voorgestane interpretatie van de term "Tweede Kamer" in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wspp dat daar ook het Europees Parlement onder moet worden verstaan, geen plaats.
Vast staat dat appellante aan vorenbedoelde verkiezingen niet heeft deelgenomen. In de omstandigheid dat appellante bij de op 10 juni 2004 gehouden verkiezingen voor de leden van het Europees Parlement twee zetels heeft behaald, heeft de Minster onder die omstandigheden terecht geen grond gevonden om haar de gevraagde subsidie krachtens de Wspp te verlenen.
2.3. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 25 januari 2005 in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, als het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, faalt, reeds omdat deze beginselen niet kunnen leiden tot het aannemen van een verplichting voor de Minister om in strijd met de Wspp subsidie te verlenen. De gestelde omstandigheid dat appellante zendtijd voor politieke partijen is toegewezen kan daartoe evenmin leiden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor het op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde verzoek van appellante om schadevergoeding bestaat geen grond, aangezien het hoger beroep ongegrond is.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006
71-496.