Raad van State



* Tankstation Montfoort

Uitspraak

Zaaknummer: 200508855/1
Publicatie datum: woensdag 16 augustus 2006
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Montfoort Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken

200508855/1.
Datum uitspraak:16 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

, allen wonend te Montfoort,

tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/522 van de rechtbank Utrecht van 14 augustus 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.


1. Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2003 heeft het college gelet op het op 23 juni 2003 door de gemeenteraad genomen vrijstellingsbesluit bouwvergunning verleend aan , voor de bouw van een tankstation met luifel op het perceel te Montfoort (hierna: het perceel).

Bij besluit van 6 april 2004 heeft het college het door tegen het besluit van 16 juli 2003 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar van overige appellanten gegrond verklaard en de bouwvergunning onder aanvulling van de motivering gehandhaafd, gelet op het door de gemeenteraad op 31 maart 2004 genomen nieuwe vrijstellingsbesluit.

Bij uitspraak van 14 augustus 2005, verzonden op 14 september 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het beroep gegrond verklaard, voor zover in hun bezwaren zijn ontvangen, de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 24 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 23 januari 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht (hierna: gedeputeerde staten) een reactie ingediend.

Vergunninghoudster is in de gelegenheid gesteld als partij aan dit geding deel te nemen, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2006, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. B.W. Maris, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, advocaat te Utrecht en mr. M.H.A. de Vries en mr. M. Mooren, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door . Gedeputeerde staten zijn met bericht niet verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Bij brief van 4 november 2005 hebben het door hen ingestelde hoger beroep ingetrokken. Ter zitting hebben het hoger beroep, voor zover door hen ingesteld, ingetrokken.

2.2. Anders dan appellanten betogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt om bij de beslissing op bezwaar de aan het primaire besluit geconstateerde gebreken te herstellen.

2.3. Het bouwplan betreft het verplaatsen van een zelftankstation voor motorvoertuigen vanuit de kern van Montfoort naar het perceel. Het tankstation omvat 3 pompeilanden met benzine en LPG afleverzuilen, een verkoopruimte van circa 100 m2, enkele ruimten om auto's te wassen en een kantoor/magazijn. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" ter plaatse geldende bestemmingsplan "Agrarische doeleinden, rivierzone (AR)".

Teneinde realisering van het bouwplan mogelijk te maken heeft de gemeenteraad met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) zoals dit luidde tot 3 april 2000 (de zogeheten anticipatieprocedure) en onder gebruikmaking van een door het college van gedeputeerde staten van Utrecht op 15 april 2003 verleende verklaring van geen bezwaar, vrijstelling verleend voor het bouwplan.

2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid met gebruikmaking van die vrijstelling bouwvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan.

Dit betoog faalt. Gedeputeerde staten hebben in de verklaring van geen bezwaar uitvoerig gemotiveerd dat plaatsing op het perceel uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Daarbij is in aanmerking genomen dat het gaat om verplaatsing van een bestaand tankstation uit de kern van Montfoort en dat vestiging op een bedrijventerrein in de voorliggende situatie, gelet op de vestigings-, milieu-, en veiligheidseisen, geen reëel alternatief vormt. Gedeputeerde staten hebben erop gewezen dat het Streekplan Utrecht 1994 enige ruimte biedt voor bedrijfsverplaatsingen uit de kern, mits de belangen van natuur en landschap zich hier niet aantoonbaar tegen verzetten. Daarvan is in dit geval geen sprake, onder meer omdat het perceel is gelegen aan de doorgaande provinciale weg N228 en op korte afstand van de bebouwde kom, in een gebied dat gekenmerkt wordt door meer niet-agrarische bedrijvigheid en burgerwoningen. Met betrekking tot de ligging van het perceel in de door de rijksoverheid vastgestelde bruto Ecologische Hoofdstructuur (EHS) hebben gedeputeerde staten toegelicht dat op het moment van afgifte van de verklaring van geen bezwaar de nadere begrenzing daarvan op provinciaal niveau, resulterend in de netto EHS, nog niet was vastgesteld. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is occupatie van een klein gedeelte van het natuurontwikkelingsgebied verantwoord geacht.

Mede in aanmerking genomen dat inmiddels een algehele herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" wordt voorbereid, waarin het perceel is voorzien van de bestemming tankstation, kan deze motivering het vrijstellingsbesluit dragen. Nu voorts, anders dan appellanten betogen, ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar een milieuvergunning van kracht was en de vereiste ontheffing van de Flora en Faunawet was verleend, en niet is gebleken dat de door appellanten gestelde geluidsoverlast en lichthinder zodanig zijn dat vrijstelling om die reden niet kon worden verleend, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de gemeenteraad na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan en dat het college met gebruikmaking van die vrijstelling bouwvergunning heeft kunnen verlenen.

2.5. Dat, zoals appellanten stellen, is gebouwd in afwijking van de bouwvergunning en dat een aanlegvergunning was vereist voor het ophogen van het terrein, kan bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling en bouwvergunning geen rol spelen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006

328-422.