Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Standpunt op Gezondheidsraadadvies inzake weefselovereenkomst

Kamerstuk, 10-8-2006

Aan de Voorzitter van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG

PG/E-2693757

10 augustus 2006

Bij gelegenheid van het Algemeen Overleg de Evaluatie Wet orgaandonatie op 26 februari 2002, is vanuit de vaste Commissie voor VWS van uw Kamer (zie Kamerstukken II vergaderjaar 2001/2002, 28 140, nr. 4) gevraagd of het niet mogelijk en beter is om organen te transplanteren naar patiënten die zich niet zover van de plaats van uitname bevinden, ook al komt hun weefseltype niet geheel overeen met dat van de donor en moeten zij meer anti-afstotingsmiddelen gebruiken. Hierbij werd er van uitgegaan dat naarmate de tijd tussen uitname en transplantatie korter is, het resultaat van de transplantatie beter is, en dat er al veel meer middelen dan eerder het geval was voorhanden waren om afstoting te voorkomen.
De toenmalige minister van VWS heeft naar aanleiding van deze vraag aan de Gezondheidsraad verzocht om advies uit te brengen over de stand van de wetenschap inzake weefseltypering.

Op 22 mei jongstleden heeft de voorzitter van de Gezondheidsraad mij het advies terzake getiteld `Het belang van weefselovereenkomst bij niertransplantatie' aangeboden. De Gezondheidsraad heeft het advies vervolgens ook aan de Staten-Generaal aangeboden.

Kort samengevat behelzen de conclusies en aanbevelingen van de Gezondheidsraad (zie blz. 65 en 66 van het advies) op de eerste plaats dat een optimale 'human leukocyte antigens'(HLA)-overeenkomst tussen de weefselkenmerken van donor resp. ontvanger in feite de basis is en blijft voor de beste transplantatieresultaten (onderdelen a, b en c). Wel kan volgens de Gezondheidsraad - onder de voorwaarde dat er geen sprake is van 5 of 6 mismatches (onderdeel e) - in de situatie van niet HLA-identieke patiënten, een vereenvoudiging van de eisen waaraan de matchingsuitkomst moet voldoen voor de betreffende groep patiënten wél resulteren in zowel kortere wachttijden en meer gelijkheid van kansen op transplantatie als in goede resultaten daarvan (onderdelen d en g).
De raad concludeert (in onderdeel h) ten slotte dat met een op HLA-matching gebaseerd toewijzingsbeleid voldaan is aan artikel 18 van de Wet op de orgaandonatie.

Ik onderschrijf bedoelde conclusies en aanbevelingen, en leid daaruit tevens af dat er vooralsnog geen aanleiding is om artikel 18, derde lid, van de WOD te willen wijzigen.

Waar een vereenvoudiging van de eisen waaraan de matchingsuitkomst moet voldoen volgens de Gezondheidsraad tot verbetering van transplantatieresultaten kan leiden, ligt het naar mijn mening voor de hand dat de in de praktijk gehanteerde matchingsalgoritmen - zo zij dat niet al zijn - in overeenstemming worden gebracht met de in de conclusies en aanbevelingen vervatte uitgangspunten.

Gelet op het voorgaande zal ik dan ook aan de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) die als orgaancentrum verantwoordelijk is voor feitelijke toewijzing van organen, verzoeken de in het advies bedoelde optimaliseringen zo veel mogelijk (verder) te willen verwerken in bedoelde algoritmen. Ik zal de NTS daarbij tevens verzoeken om voorzover daarover op onderdelen ook in breder verband, in casu dat van Eurotransplant, overeenstemming moet worden bereikt, de nodige stappen daartoe te zetten.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

H. Hoogervorst