Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamervragen van Kant over het pleidooi voor meer gezondheidswetenschappelijk onderzoek

Kamerstuk, 10-8-2006

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DBO-K-U-2697905

9 augustus 2006

Antwoorden van minister Hoogervorst op kamervragen van het Kamerlid Kant over het pleidooi voor meer gezondheidswetenschappelijk onderzoek. (2050615880)

Vraag 1
Bent u het eens met de initiatiefgroep Gezondheidswetenschappen dat de toenemende mogelijkheden, de wens tot optimale zorg en de luidere roep om een efficiënte besteding van gemeenschapsgelden een gedegen onderbouwing van de complexe keuzen die gemaakt moeten worden, vereisen? 1) Zo ja, onderschrijft u deze mening dat gezondheidswetenschappelijk onderzoek noodzakelijker is dan ooit?

Antwoord 1
Een gedegen onderbouwing van de complexe keuzen op het gebied van de gezondheidszorg is van groot belang. Het is evident dat daaraan vanuit het gezondheidswetenschappelijk onderzoek kan worden bijgedragen. Zoals de initiatiefgroep stelt, heeft Nederland traditioneel een sterke positie in het internationale gezondheidswetenschappelijke onderzoek. De resultaten van dat onderzoek hebben in het verleden bijgedragen - en doen dat nu nog steeds - aan de onderbouwing van het gezondheidsbeleid. Die doorwerking van onderzoek verloopt op een veelheid van manieren. Ik noem er vijf:
(i) via goede opgeleide gezondheidswetenschappers die deel uit maken van mijn ambtelijke ondersteuning; (ii) via adviezen van bijvoorbeeld de Gezondheidsraad en de Raad voor Volksgezondheid en Zorg; (iii) via specifieke onderzoeksrapporten die in opdracht van het departement zijn opgesteld; (iv) via de inbreng van verschillende partijen in de gezondheidszorg die hun bijdragen mede baseren op de resultaten van gezondheidswetenschappelijk onderzoek; (v) via integratie van kennis bijvoorbeeld door het RIVM en neergelegd in publicaties zoals de Zorgbalans en de Volkgezondheid Toekomst Verkenningen. Zoals met veel beleidsgericht onderzoek het geval is, geldt ook voor veel van het gezondheidswetenschappelijk onderzoek dat het bijdraagt aan het vergroten van inzicht in het geadresseerde beleidsprobleem, maar dat uiteindelijk beleidskeuzen slechts zelden volledig zijn te baseren op de resultaten van onderzoek. Dat was zo, is zo en ik kan mij niet voorstellen dat dit in de toekomst anders zal zijn. Kortom, ik onderschrijf het belang van gezondheidswetenschappelijk onderzoek, maar onderschrijf op voorhand niet de stelling dat onderzoek nu noodzakelijker is dan ooit want evidence based beleid is altijd te prefereren.

Vraag 2
Deelt u de waardering voor deze groep onderzoekers die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen, waarschuwen voor het uithollen van het fundament voor rationele beslissingen in de gezondheidszorg en met een aantal oplossingen komen?

Vraag 3
Wat is uw reactie op het belang van onderzoek naar de effecten van het nieuwe zorgstelsel waar de initiatiefgroep op wijst?

Antwoord 2 en 3
Ik ben blij met iedereen en dus ook met onderzoekers die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Ik constateer met de onderzoekers dat er in Nederland een internationaal erkende kennisinfrastructuur op het gebied van gezondheidswetenschappelijk onderzoek is opgebouwd. Ik signaleer tevens dat die kennisinfrastructuur een stroom van kennisproducten levert die mede inzicht opleveren over de effecten van het nieuwe zorgstelsel (zie ook het antwoord op vraag 4 en 5). De vraag die kan worden gesteld - en zo interpreteer ik het pleidooi van de initiatiefgroep - is of de bestaande kennisinfrastructuur van voldoende omvang is en zo toekomstbestendig dat de vragen met betrekking tot de ontwikkelingen in het zorgstelsel nu en in de toekomst op adequate wijze kunnen worden onderzocht. In het adviesprogramma van de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) is voor 2007 een prominente plaats ingeruimd om deze vraag te beantwoorden. Ik zie dan ook met belangstelling uit naar de analyse van de RGO in dezen.

Vraag 4
Klopt het dat er geen adequaat monitorsysteem is gestart met de introductie van het nieuwe zorgstelsel? Is hier op wel op aangedrongen door bijvoorbeeld de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (ZonMw)? Zo neen, waarom niet?

Vraag 5
Heeft u inmiddels opdracht gegeven tot evaluatie van het nieuwe zorgstelsel, bijvoorbeeld aan het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) die u hiervoor zes maanden geleden al noemde? Zo neen, wanneer gaat u dat dan doen, immers wilt toch op enig moment weten of alles ook echt zo uitpakt als u denkt dat het uitpakt? 2)

Antwoord 4 en 5
Er is een monitorsysteem ingericht om de effecten van het nieuwe zorgstelsel te kunnen meten. Dat systeem bestaat uit de volgende elementen:
De Zorgbalans. Onlangs heeft het RIVM de eerste uitgave van de Zorgbalans uitgebracht. Deze eerste Zorgbalans geeft een overzicht van de kwaliteit, toegankelijkheid en kosten van de Nederlandse gezondheidszorg. Dit overzicht is gebaseerd op de gegevens over het jaar 2004 en is daarmee in feite een nulmeting van de prestaties en effecten van het nieuwe zorgstelsel. In 2008 zal de volgende Zorgbalans worden gepresenteerd op basis van de gegevens van 2006. De Zorgbalans vervult daarmee in zekere zin de functie van een geïntegreerd monitorsysteem. Dit betekent niet dat pas in 2008 voor het eerst inzichtelijk wordt wat de effecten van het nieuwe zorgstelsel zijn. Rapportages van de uitvoeringsorganisaties en inspecties bereiken mij tussentijds, evenals bijvoorbeeld relevante analyses van het NIVEL op basis van hun continue registratieactiviteiten en databestanden.
De vraag kan worden gesteld in hoeverre de huidige activiteiten een adequate invulling zijn van de behoefte aan monitoring van de introductie van het nieuwe zorgstelsel. Het RIVM heeft bij zijn eerste Zorgbalans een verbeteragenda voor de volgende Zorgbalans opgesteld. Ook stelt het RIVM terecht dat naast de Zorgbalans specifieke evaluatiestudies nodig zijn naar onderdelen van het stelsel. Naast de Zorgbalans bestaat er de door het College voor Zorgverzekeringen uitgevoerde monitoring van de Zorgverzekeringswet (ZVW). Ook zal zoals wettelijk is voorgeschreven periodiek de ZVW worden geëvalueerd.
Daarnaast bestaat er de mogelijkheid specifieke evaluatievragen op ad hoc basis uit te zetten.

Vraag 6
Wat is uw reactie op de stelling van de Gezondheidsraad en de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) dat de overheid een extra verantwoordelijkheid heeft voor het ondersteunen van gezondheidswetenschappelijk onderzoek, omdat het minder steun bij de bevolking heeft en meer regionaal gebonden is? 1)

Antwoord 6
Ik erken de noodzaak tot steun van de overheid voor het ondersteunen van gezondheidswetenschappelijk onderzoek vanwege het publieke karakter ervan. Tegelijkertijd is de overheid niet de enige partij in dezen. Ik zie mij daarin gesteund door de initiatiefgroep gezondheidswetenschappen, die naast de overheid ook verzekeraars, collectebusfondsen en de universitair medische centra uitnodigt tot (extra) investeringen in het gezondheidswetenschappelijk onderzoek.

Vraag 7
Vindt u het een gezonde zaak dat onderzoekers een gezonde mediastrategie moeten hebben om onderzoeksresultaten onder de aandacht van politici te brengen?

Antwoord 7
Onderzoekers worden steeds meer uitgedaagd de resultaten van hun onderzoek voor een breder publiek dan alleen vakgenoten ter kennis te stellen. Dat vraagt om additionele activiteiten naast het gebruikelijke publiceren in wetenschappelijke tijdschriften en houden van lezingen op wetenschappelijke congressen. Er bestaat een natuurlijke kloof tussen onderzoek en beleid, met name in taal en in benadering, die voortdurende inspanningen vraagt om te worden overbrugd.

Vraag 8
Wat is uw reactie op de vaststelling van de initiatiefgroep dat de huidige concurrentie tussen de zorgverzekeraars hun investeringen in gezondheidswetenschappelijk onderzoek op een laag pitje zet? Heeft u hier inzicht in?

Antwoord 8
Ik heb geen inzicht in de investeringen van zorgverzekeraars in gezondheidswetenschappelijk onderzoek.

Vraag 9
Wat is uw reactie op de stelling van de initiatiefgroep dat de slagingskans per subsidieaanvraag is gedaald tot minder dan tien procent, en dat de toename van matching-eisen een groot beslag legt op de universitaire budgetten?

Vraag 10
Erkent u dat daardoor externe subsidiegevers in steeds sterkere mate het onderzoeksbeleid bepalen, en dat er minder ruimte is voor `risicovol' innovatief onderzoek, ofwel de academische vrijheid? Zo ja, wat vindt u hiervan?

Antwoord 9 en 10
Op zich ben ik niet onder de indruk van een honoreringspercentage van 10 procent bij subsidieaanvragen voor onderzoek. Het toont wel de interesse van onderzoekers voor de betreffende subsidiefondsen, maar het zegt niets over de mogelijkheden andere fondsen aan te wenden en over het gewenste volume aan onderzoek. Wat mij betreft gaat het om de vraag of er een goede balans bestaat tussen het `vrije risicovolle, innovatieve onderzoek' en `het vraaggestuurde onderzoek'. Ik hoop dat het adviestraject van de RGO (zie mijn antwoord op vraag 2 en 3) zal leiden tot een goede analyse van deze vraag en een overtuigend antwoord.
De problematiek rond matching is mij bekend. Matching is op zich een prima instrument, maar zoals bij elk beleidsinstrument het geval is, is ook hier de vraag naar de goede balans, maatvoering en bereik te stellen. De universiteiten zijn vergeleken met andere onderzoeksinstellingen het beste, maar niet ongelimiteerd, in staat matchingsverplichtingen op te vangen.

Vraag 11
Erkent u dat er sprake is van een neerwaartse spiraal, zoals de initiatiefgroep beschrijft, en dat voor het ombuigen hiervan geld nodig is?

Vraag 12
Bent u bereid uw bijdrage voor dit soort onderzoek te verhogen, daar gezondheidswetenschappelijk onderzoek immers heeft geleid tot effectieve zorg voor specifieke patiëntengroepen, tot financiële besparingen en het voorkomen van inefficiënte investeringen, en dus tot een betere besteding van de gemeenschapsgelden?

Antwoord 11 en 12
Afgaande op de productie en beschikbare wetenschappelijke resultaten zijn er geen argumenten om meer geld ter beschikking te stellen. Zoals hierboven ook al in andere woorden is gesteld, is wat mij betreft de te beantwoorden vraag of het pakket gezondheidswetenschappelijke vragen adequaat kan worden opgepakt en wordt opgepakt door de bestaande kennisinfrastructuur. Vooralsnog volsta ik met het huidige subsidiebeleid op het gebied van onderzoek en kennisverspreiding, dat ook geldig is voor gezondheidswetenschappelijk onderzoek. Dat beleid kenmerkt zich door concentratie van middelen op een select aantal programma's en kennisinstellingen.

Vraag 13
Bent u bereid te bewerkstellingen dat er een gemeenschappelijk fonds komt van de verzekeraars, dat wordt gefinancierd uit een percentage van de zorgpremies?

Antwoord 13
Nee

Vraag 14
Bent u bereid te bemiddelen bij collectebusfondsen, opdat zij ook een deel bijdragen in het ontwikkelen van zo doeltreffend en doelmatig mogelijke zorg?

Antwoord 14
Ik ben het eens met de observatie dat gezondheidswetenschappelijk onderzoek van groot belang kan zijn voor specifieke patiëntengroepen en dus voor collectebusfondsen. Ik zal de collectebusfondsen op dit belang attenderen.

Vraag 15
Bent u bereid te bewerkstelligen bij universitaire medische centra dat zij een belangrijk deel van hun eerste geldstroom bepaalde budgetten oormerken voor gezondheidswetenschappelijk onderzoek?

Antwoord 15
Zoals in de Wet op het hoge onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is vastgelegd zijn ook de universitair medische centra (umc's) autonoom in de aanwending van de eerste geldstroommiddelen. Dat betekent niet dat er geen gesprek mogelijk is over de activiteiten van de umc's. Dat gesprek wordt door mijn ministerie op verschillende wijze aangegaan, namelijk in het kader van de verantwoording van de zogenaamde academische component en in het kader van discussies over de zogenaamde maatschappelijk opgaven. Die discussies kunnen leiden tot een bijstelling van activiteiten aan de zijde van de umc's. In het kader van hun maatschappelijke verantwoording is reeds waarneembaar dat de umc's meer aandacht besteden aan het verspreiden van resultaten van gezondheidswetenschappelijk onderzoek. In plaats van het oormerken van budgetten, richt ik mij liever op een goede inhoudelijke dialoog over maatschappelijk relevante vraagstukken en aandachtspunten. Ik heb er alle vertrouwen in dat die dialoog ook tot concrete resultaten leidt.

Vraag 16
Bent u bereid te bewerkstelligen dat projectvoorstellen van gezondheidswetenschappelijke onderzoekers een reëlere kans op honorering krijgen dan nu het geval, is bijvoorbeeld door een `terugkanteling' van het systeem van open competitie?

Antwoord 16
ZonMw heeft onderkend dat het gezondheidswetenschappelijk onderzoek in de `open competitie' slechter scoort dan het onderzoek naar aandoeningen of ziektecategorieën. ZonMw streeft naar een aantal te honoreren subsidieaanvragen dat evenredig is met het aantal in de andere disciplines.

1) Pleidooi voor gezondheidswetenschappelijk onderzoek van de initiatiefgroep Gezondheidswetenschappen, brochure geschreven door M. Evenblij, d.d. 25 mei 2006
2) Toespraak van de minister van VWS bij de opening van de nieuwe huisvesting van het NIVEL op woensdag 12 oktober 2005 in Utrecht