* Verkoop carnavalskleding in Horst en Heerlen
Uitspraak
Zaaknummer: 200509583/1
Publicatie datum: woensdag 2 augustus 2006
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
200509583/1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap "Der Karnevalswierts B.V.", gevestigd te Heerlen,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1244 van de rechtbank Roermond van 8 november 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas.
1. Procesverloop
Bij brief van 12 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas (hierna: het college) geweigerd op verzoek van appellante handhavend op te treden tegen de verkoop van carnavalskleding door Inter Chalet B.V. (hierna: Inter Chalet).
Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij afzonderlijke brieven van 9 januari 2006 hebben het college en Inter Chalet een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K.G.P. Claessen, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellante is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
2.2. Inter Chalet is een in Horst, gemeente Horst aan de Maas, gevestigd bouw- en wooncentrum, dat onder meer sanitair, meubelen, keukens en gereedschappen verkoopt. Daarnaast verkoopt het seizoensgebonden artikelen, waaronder carnavalskleding. Appellante houdt zich evenzeer bezig met de verkoop van carnavalskleding en -artikelen.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij haar ten onrechte geen rechtstreeks betrokken belang, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, aanwezig heeft geacht.
2.3.1. Dit betoog faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat appellante en Inter Chalet in hetzelfde verzorgingsgebied actief zijn. De rechtbank heeft bij het vorenstaande terecht in aanmerking genomen de afstand tussen Horst en Heerlen, de omstandigheid dat appellante middellijk noch onmiddellijk verkooppunten in de omgeving van Inter Chalet heeft, alsmede de omstandigheid dat de te verkopen producten niet van dien aard zijn dat zij slechts op een zeer beperkt aantal plaatsen in Zuid-Nederland verkocht worden. De enkele omstandigheid dat bij appellante ook carnavalskleding is gekocht door inwoners van Noord-Brabant en Noord-Limburg volstaat niet.
Dat voor het oordeel dat appellante niet in hetzelfde verzorgingsgebied als Inter Chalet opereert niet slechts de afwezigheid van verkooppunten in de omgeving van Inter Chalet bepalend is, is, blijkens het vorenstaande en anders dan appellante betoogt, niet door de rechtbank miskend. Reeds hierom kan het beroep van appellante, wat daar overigens ook van zij, op de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2005 in zaak no.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij appellante geen sprake is van een rechtstreeks betrokken belang, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.4. Nu appellante geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb was bij haar verzoek om handhaving, was geen sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De afwijzing van dat verzoek is geen besluit. Het college heeft het tegen de afwijzing van het verzoek om handhavend optreden gerichte bezwaar dan ook terecht, als niet gericht tegen enig besluit, niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006
17-423.