Raad van State


Uitspraak Bestemmingsplan "Bornsche Maten" Borne

Zaaknummer: 200505546/1
Publicatie datum: woensdag 26 juli 2006
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Overijssel Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Overijssel

200505546/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

, wonend te ,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Borne, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 augustus 2004, zoals aangevuld op 31 augustus 2004, het bestemmingsplan "Bornsche Maten" vastgesteld.

Verweerder heeft bij besluit van 24 mei 2005, kenmerk RWB/2004/4228, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2005, beroep ingesteld. Appellanten hebben hun beroep aangevuld bij brief van 19 augustus en 25 november 2005.

Bij brief van 23 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 8 december 2005 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M. Bekooy, advocaat te Enschede, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. ing. A. Gijsendorffer en O. Westra, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, ing. B.J. van den Dolder en J.B.M. Hoenderboom, ambtenaren van de gemeente, ing. F.J.W. Legters, werkzaam bij Royal Haskoning te Enschede, en A.W.M. ter Ellen, werkzaam bij IM-RO te Oldenzaal, als partij gehoord.


2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Bestemmingsplan

2.3. Het plan voorziet in de aanleg van een woonwijk, bestaande uit 2.300 woningen, gelegen in het gebied van de gemeente Borne dat grenst aan de gemeente Hengelo. Het gebied met de bestemming "Woondoeleinden (W)" ligt ten westen van de Bornsebeek en grenst aan de Rondweg. Het grootste deel van het plangebied ligt ten oosten van de Bornsebeek en heeft de bestemming "Uit te werken wonen (UW)".

Ontsluiting

Standpunt van appellanten

2.4. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarbij op de plankaart de aanduiding "langzaam verkeersroute" is toegekend aan het gedeelte van de Deurningerweg dat tussen de oostelijke plangrens en de Bornsebeek ligt. Daarnaast hebben appellanten bezwaar tegen de aanduiding "ontsluiting langzaam verkeer" voor de aansluiting van de Deurningerweg op de Rondweg. Volgens appellanten is de Deurningerweg als gevolg van het plan niet meer toegankelijk voor doorgaand gemotoriseerd verkeer. Zij betogen dat hun bedrijf onder die omstandigheden niet kan voortbestaan, omdat het onbereikbaar voor zware transportmiddelen zal worden.

Standpunt van verweerder

2.4.1. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Daartoe heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de ontsluiting van het bedrijf van appellanten zowel via de Hesselerweg en de Britanniëlaan als via de Kristenbosweg en de Beneluxlaan is gewaarborgd.

Vaststelling van de feiten

2.4.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.3. Appellanten exploiteren in de nabijheid van het plangebied aan het oostelijke gedeelte van de Deurningerweg een bedrijf dat uit een rundvee- en varkenshouderij en een boomkwekerij bestaat. Blijkens het deskundigenbericht dient de Deurningerweg als ontsluitingsroute naar de Rondweg.

2.4.4. Het oostelijke gedeelte van de Deurningerweg vanaf de plangrens tot aan de Bornsebeek heeft de bestemming "Uit te werken wonen (UW)" en is op de plankaart voorzien van de aanduiding "langzaam verkeersroute". Aan het westelijke gedeelte van de Deurningerweg tussen de Bornsebeek en de Rondweg is de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" toegekend. Het gedeelte van de Deurningerweg, dat parallel aan de Rondweg loopt en zich in het bestemmingsvlak "Woondoeleinden (W)" bevindt, is op de plankaart voorzien van de aanduiding "ontsluiting langzaam verkeer".

2.4.5. Blijkens het deskundigenbericht verbindt de Hesselerweg de Deurningerweg met de Britanniëlaan, die als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein Westermaat dient. De Britanniëlaan wordt via de Europalaan en de Bornsestraat, die overgaat in de Rondweg, met de rijksweg A1 verbonden.

In het deskundigenbericht staat dat de Hesselerweg evenals de Deurningerweg een ongeveer vijf meter brede landelijke éénbaansweg zonder verdeling in rijstroken is. De weg kent een hogere verkeersintensiteit dan de Deurningerweg. Tegemoetkomende voertuigen kunnen elkaar op deze weg niet gemakkelijk passeren. De Hesselerweg en de Deurningerweg sluiten niet haaks op elkaar aan, waardoor een scherpe bocht moet worden gemaakt om van de Hesselerweg de Deurningerweg, dan wel andersom, op te rijden.

2.4.6. Blijkens het deskundigenbericht verbindt de Kristenbosweg de Deurningerweg met de Beneluxlaan, die ter hoogte van het bedrijventerrein Westermaat op de Europalaan aansluit. De Europalaan wordt via de Bornsestraat en de Rondweg met de rijksweg A1 verbonden.

In het deskundigenbericht staat dat de Kristenbosweg evenals de Hesselerweg en de Deurningerweg een landelijke éénbaansweg zonder verdeling in rijstroken is. Doordat de rijbaan van de Kristenbosweg breder is dan die van de Hesselerweg en de Deurningerweg is deze weg geschikt voor vrachtverkeer en zal het passeren van tegemoetkomend verkeer op deze weg minder problemen opleveren dan op de Hesselerweg en de Deurningerweg.

2.4.7. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden (W)" aangewezen gronden bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Verkeersdoeleinden (V)" aangewezen gronden bestemd voor verkeerswegen.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder j, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Uit te werken wonen (UW)" aangewezen gronden bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder n, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, werken burgemeester en wethouders op grond van artikel 11 van de WRO de in het eerste lid omschreven bestemming uit met inachtneming van de algemene beschrijving in hoofdlijnen uit artikel 4 van deze voorschriften en van de regel dat de langzaam verkeersroutes mogelijk worden gemaakt ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart.

Ingevolge artikel 4, vijfde lid, onder c, van de planvoorschriften, dat naast de artikelen 5, 6 en 7 van toepassing is, moeten de langzaam verkeersroutes fietsers en voetgangers de mogelijkheid bieden snel en veilig naar het centrum van Borne te gaan. De ontsluiting van de woonwijk voor langzaam verkeer wordt mogelijk gemaakt ter plaatse van de nadere aanduiding "ontsluiting langzaam verkeer".

Oordeel van de Afdeling

2.4.8. Het betoog van appellanten dat de Deurningerweg als gevolg van het plan niet toegankelijk is voor doorgaand gemotoriseerd verkeer, faalt, aangezien de aanduidingen op de plankaart "ontsluiting langzaam verkeer" en "langzaam verkeersroute" niet uitsluiten dat gemotoriseerd verkeer van dit weggedeelte gebruik kan maken. Het plan maakt evenwel mogelijk dat dit gedeelte van de Deurningerweg haar functie van ontsluitingsweg voor het zware verkeer van en naar het bedrijf van appellanten zal verliezen. Ter zitting is aannemelijk geworden dat daartoe binnen afzienbare termijn maatregelen zullen worden getroffen.

2.4.9. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de route via de Hesselerweg een aanvaardbaar alternatief is voor de ontsluiting van het bedrijf via de Deurningerweg. Zoals volgt uit het deskundigenbericht, doet de Hesselerweg wat betreft de mogelijkheden voor het vrachtverkeer niet in betekenende mate onder voor de Deurningerweg. Dat de Hesselerweg en de Deurningerweg niet haaks op elkaar aansluiten, waardoor het verkeer van en naar het bedrijf een scherpe bocht moet maken, leidt niet tot onoverkomelijke bezwaren, evenmin als de omstandigheid dat tegemoetkomende voertuigen elkaar op de Hesselerweg niet altijd kunnen passeren. Dit probleem doet zich ook op de Deurningerweg voor, zij het in mindere mate dan op de Hesselerweg. Verweerder heeft voorts terecht geconcludeerd dat het bedrijf van appellanten eveneens via de Kristenbosweg wordt ontsloten, welke breder is dan de Deurningerweg en de Hesselerweg en daardoor beter geschikt voor het verwerken van vrachtverkeer is. De stelling van appellanten dat de ontsluiting van het bedrijf via genoemde alternatieve routes mogelijk is tot het moment van inwerkingtreding van het plan "Gebundelde Gedachte", als gevolg waarvan, naar is gesteld, de Deurningerweg, de Hesselerweg en de Kristenbosweg zullen worden afgesloten, leidt niet tot een ander oordeel. Wat de inwerkingtreding van dat plan voor de ontsluiting van het bedrijf van appellanten zal betekenen, valt buiten het kader van deze zaak en is eerst bij de vaststelling van dat plan aan de orde.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder, evenals de gemeenteraad, in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van fietsers en voetgangers om via de in het plan voorziene langzaam verkeersroute snel en veilig naar het centrum van Borne te gaan dan aan het belang van appellanten bij het behouden van de Deurningerweg als ontsluitingsroute voor (vracht)verkeer van en naar hun bedrijf.

Luchtkwaliteit

Standpunt van appellanten

2.5. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat niet aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) kan worden voldaan. Daartoe betogen zij dat de effecten van het plan op de luchtkwaliteit onvoldoende zijn onderzocht en de resultaten van het onderzoek niet deugdelijk zijn onderbouwd. Daarnaast betogen zij dat bij de beoordeling van de luchtkwaliteit in strijd met de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (Richtlijn 96/62/EG, hierna: de kaderrichtlijn) en de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (Richtlijn 1999/30/EG, hierna: de eerste dochterrichtlijn) toepassing is gegeven aan de zogenoemde zeezoutaftrek, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Blk 2005, en de salderingsregeling, als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005.

Naar aanleiding van het deskundigenbericht hebben appellanten ter zitting het beroep wat betreft de gestelde overschrijdingen van de grenswaarden van het Blk 2005 in zoverre beperkt dat wordt betwist dat op het weggedeelte tussen de aansluiting van de Europastraat op de Grotestraat en de Rondweg (hierna: 't Schip) geen sprake is van een overschrijding van de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes.

Bestreden besluit

2.5.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd met het Blk 2005 is. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van 3 mei 2005 "Aanvulling Luchtverontreinigingsparagraaf Bestemmingsplan Bornse Maten" van Royal Haskoning, waarin de effecten van het bestemmingsplan op de luchtkwaliteit zijn berekend.

Vaststelling van de feiten

2.5.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassing van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor onder meer zwevende deeltjes (PM10) in acht.

Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, wordt hier in ieder geval de bevoegdheid als bedoeld in artikel 28 van de WRO onder begrepen.

Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005 kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.

Ingevolge artikel 20, aanhef en onder b, van het Blk 2005 geldt voor zwevende deeltjes de volgende grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens: 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

2.5.4. Aan het bestreden besluit is het rapport van 3 mei 2005 van Royal Haskoning ten grondslag gelegd. Blijkens dit rapport is voor de berekening van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit gebruik gemaakt van het CAR II-programma, versie 4.0. De conclusie van het rapport is dat in 2010 op het weggedeelte 't Schip in de autonome situatie de concentratie van zwevende deeltjes de grenswaarde van vijfendertig overschrijdingsdagen per kalenderjaar zestien dagen en, indien rekening wordt gehouden met het plan, veertien dagen zal overschrijden. In het rapport worden compenserende maatregelen, zoals het afsluiten van de Rondweg voor doorgaand verkeer en het aansluiten van de Jupiterstraat op de geplande zuidelijke randweg, beschreven die er toe moeten leiden dat in 2010 de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde niet meer zal worden overschreden.

2.5.5. Na het bestreden besluit heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening aan de hand van door Royal Haskoning verstrekte nadere gegevens de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit beschreven in het deskundigenbericht van 8 december 2005. Daaruit blijkt dat in 2010 op het weggedeelte 't Schip in de autonome situatie de concentratie van zwevende deeltjes de grenswaarde van 50 microgram per m³ eenenvijftig maal zal overschrijden. Voorts blijkt uit het deskundigenbericht dat in 2010, indien rekening wordt gehouden met de gevolgen van het plan, ter plaatse negenenveertig maal een overschrijding van die grenswaarde zal plaatsvinden. Volgens het deskundigenbericht leidt de ontwikkeling van het plan, met inbegrip van de daarin voorziene ontsluitingswegen, er kennelijk toe dat minder verkeer van 't Schip gebruik zal maken.

Oordeel van de Afdeling

2.5.6. Het betoog van de gemeenteraad ter zitting dat het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de luchtkwaliteit, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat appellanten dit aspect niet eerder in de procedure naar voren hebben gebracht, faalt. In hun zienswijzen en bedenkingen hebben appellanten het plan in zijn geheel bestreden en de bezwaren op het punt van de luchtkwaliteit kunnen als nadere argumenten daarvoor worden beschouwd. Deze bezwaren vinden derhalve hun grondslag in de door appellanten bij verweerder ingediende bedenkingen, zodat geen aanleiding bestaat het beroep op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.

2.5.7. De beschrijving van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit in het rapport van Royal Haskoning is niet toereikend voor de conclusie dat het plan niet in strijd met het Blk 2005 is. Het rapport bevat geen overzicht van de gegevens die voor het berekenen van het aantal overschrijdingsdagen van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van zwevende deeltjes in het CAR II-programma zijn ingevoerd. Derhalve is de conclusie in het rapport dat als gevolg van het plan het aantal overschrijdingsdagen van zestien naar veertien zal afnemen, niet te verifiëren. Verweerder heeft zich op basis van dit rapport dan ook niet op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd met het Blk 2005 is. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering.

2.5.8. Op grond van het deskundigenbericht en de door Royal Haskoning verstrekte nadere gegevens moet worden aangenomen dat ter plaatse van 't Schip het aantal overschrijdingsdagen van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van zwevende deeltjes als gevolg van het plan met twee afneemt. Daarbij is uitgegaan van het door verweerder gehanteerde wegtype dat door appellanten niet is bestreden. Gelet op de rekenkundige relatie, die tussen het aantal overschrijdingsdagen van de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes en de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes bestaat, moet uit de afname van het aantal overschrijdingsdagen worden afgeleid dat de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, zodat de uitzondering van artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005 zich voordoet. Aan toepassing van de salderingsregeling, als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005, wordt derhalve niet toegekomen, zodat het betoog van appellanten op dat punt buiten bespreking kan blijven. Het betoog van appellanten dat bij de beoordeling van de luchtkwaliteit voor zwevende deeltjes de stof zeezout in strijd met de kaderrichtlijn en de eerste dochterrichtlijn buiten beschouwing is gelaten, behoeft evenmin bespreking, aangezien sprake is van een afname van het aantal overschrijdingsdagen, welke los staat van een eventuele toepassing van de zeezoutaftrek.

Het plan is in zoverre niet in strijd met het Blk 2005.

2.5.9. De Afdeling gaat voorbij aan het verzoek van verweerder ter zitting om zelf voorziend alsnog goedkeuring aan het plan te verlenen, omdat het bestreden besluit ook om andere dan de hiervoor onder overweging 2.5.7. vermelde redenen voor vernietiging in aanmerking komt en niet op voorhand vast staat dat nog slechts één besluit rechtens mogelijk is.

Faseringsregeling en flora en fauna

Standpunt van appellanten

2.6. Appellanten betogen dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de bedenkingen die op de gefaseerde uitvoering van het plan en de flora en fauna betrekking hebben. Zij houden vast aan hun standpunt dat het ontbreken van een faseringsregeling in de planvoorschriften in strijd is met de rechtszekerheid en voorts dat het plan in strijd is met de Flora- en faunawet.

Standpunt van verweerder

2.6.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze bedenkingen geen verband houden met de door appellanten ingebrachte zienswijzen en derhalve buiten beschouwing moeten blijven.

Oordeel van de Afdeling

2.6.2. Het betoog van appellanten slaagt. Zoals hiervoor onder 2.5.6. is overwogen, hebben appellanten in hun zienswijzen het plan in zijn geheel bestreden. De bezwaren op het punt van de faseringsregeling en de Flora- en faunawet kunnen als nadere argumenten daarvoor worden beschouwd en vinden derhalve hun grondslag in de door appellanten ingediende zienswijzen. Gelet op de taak van verweerder om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, zijn de bedenkingen betreffende de faseringsregeling en de Flora- en faunawet ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Evenmin is bij het nemen van het bestreden besluit uit anderen hoofde genoegzaam ingegaan op hetgeen appellanten in dit verband hebben gesteld. Weliswaar is de Flora- en faunawet aan de orde geweest bij de beoordeling van de bedenkingen van een derde, doch die beoordeling door verweerder betreft enkel de mogelijkheid een wal met beplanting te verwijderen, terwijl appellanten de aanvaardbaarheid van de in het plan voorziene woonwijk in relatie tot de Flora- en faunawet aan de orde stellen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Hindercirkel

Standpunt van appellanten

2.7. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Uit te werken wonen (UW)", voor zover dat binnen de hindercirkel van hun veehouderij ligt. Zij betogen dat in dit deel van het plangebied geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en vrezen op onaanvaardbare wijze in hun bedrijfsvoering te worden beperkt als gevolg van de in het plan voorziene mogelijkheid om binnen de hindercirkel woningen te bouwen.

Standpunt van verweerder

2.7.1. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan bij het bestreden besluit goedkeuring verleend. Daartoe heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de hindercirkel, zoals opgenomen in de aan appellanten verleende milieuvergunning, buiten de grenzen van het plangebied ligt, zodat appellanten niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. In het verweerschrift heeft verweerder het standpunt dat de hindercirkel niet over het plandeel met de bestemming "Uit te werken wonen (UW)" ligt, herroepen en gesteld dat ter plaatse geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Ter zitting heeft hij evenwel gesteld dat de gronden wel binnen de hindercirkel liggen, doch niet uitsluitend voor woondoeleinden zijn bestemd, zodat de bestemming "Uit te werken wonen (UW)" niet onaanvaardbaar is.

Oordeel van de Afdeling

2.7.2. Uit het vorenstaande volgt dat het uitgangspunt van het bestreden besluit dat de hindercirkel niet over het plandeel met de bestemming "Uit te werken wonen (UW)" ligt, niet juist is. Het bestreden besluit is in zoverre gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag en berust derhalve niet op een deugdelijke motivering.

Eindconclusie

2.8. Het beroep is gegrond. Gelet hierop dient het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring aan het plan is verleend, om voormelde redenen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

Proceskostenveroordeling

2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 24 mei 2005, RWB/2004/4228, voor zover daarbij goedkeuring aan het plan is verleend;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de provincie Overijssel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ¤ 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Frenkel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006