Uitspraak Blindengeleidehondenschool te Lelystad
Zaaknummer: 200600406/1
Publicatie datum: woensdag 19 juli 2006
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Lelystad Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
200600406/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
, gevestigd te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2006 heeft verweerder aan , handelend onder de naam , een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een groothandel ten behoeve van een zwembadinrichting en een blindengeleidehondenschool op het perceel te .
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door , en verweerder, vertegenwoordigd door A.M. Hooymans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, bijgestaan door drs. S. Heijman.
2. Overwegingen
2.1. Appellante heeft betoogd dat de bij het bestreden besluit vergunde toename van het aantal honden leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van haar bedrijfsgebouwen.
2.1.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting liggen zowel de inrichting als de bedrijfsgebouwen van appellante op het industrieterrein "Oostervaart" te Lelystad waarvoor krachtens artikel 53 van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. In de Wet geluidhinder is voorzien in zonering van industrieterreinen en in waarden die voor de geluidbelasting vanwege het industrieterrein buiten de zone, en voor de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van woningen of andere geluidgevoelige objecten binnen de zone, als ten hoogste toelaatbaar worden aangemerkt. Ingevolge artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer dient het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag deze grenswaarden in acht te nemen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 augustus 2003 in zaak no.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Jansen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006
399.