CJE/06/52
27 juni 2006
Pers en Voorlichting
PERSCOMMUNIQUE nr. 52/06
27 juni 2006
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-540/03
Europees Parlement / Raad van de Europese Unie
Het Hof verwerpt het beroep tegen de richtlijn over het recht van
onderdanen van derde landen op gezinshereniging
Door de lidstaten die over een specifieke wetgeving beschikten of deze
wensten vast te stellen, toe te staan bepaalde aspecten van het recht
op hereniging aan te passen, heeft de communautaire wetgever de door
de grondrechten gestelde grenzen niet overschreden.
Op 22 september 2003 heeft de Raad een richtlijn vastgesteld die de
voorwaarden bepaalt voor de uitoefening van het recht op
gezinshereniging door onderdanen van derde landen die legaal op het
grondgebied van de lidstaten verblijven. Deze richtlijn bepaalt
onder meer dat een onderdaan van een derde land die legaal in de
Europese Gemeenschap verblijft, er in beginsel recht op heeft dat de
lidstaat van ontvangst toestemming geeft dat zijn kinderen zich bij
hem voegen in het kader van de gezinshereniging. De richtlijn staat
het de lidstaten evenwel toe om in bepaalde omstandigheden een
nationale regeling toe te passen die van de basisregels afwijkt.
Zo kan de lidstaat, wanneer een kind van boven de 12 jaar
onafhankelijk van de rest van het gezin aankomt, nagaan of het voldoet
aan een op de eerste datum van de uitvoering van de richtlijn in zijn
wetgeving vastgesteld integratiecriterium, alvorens toestemming te
geven voor toegang en verblijf. Bovendien kunnen de lidstaten
verlangen dat verzoeken om gezinshereniging met betrekking tot
minderjarige kinderen worden ingediend voordat deze kinderen 15 jaar
oud zijn, zoals wordt bepaald in de bestaande wetgeving op de datum
waarop de richtlijn toegepast wordt.
De richtlijn bepaalt eveneens dat de lidstaten van de gezinshereniger
een periode van ten hoogste twee jaar legaal verblijf op hun
grondgebied mogen eisen, voordat zijn gezinsleden zich bij hem voegen.
Ten slotte kan een lidstaat een wachttijd invoeren van ten hoogste
drie jaar tussen de indiening van het verzoek om gezinshereniging en
de afgifte van een verblijfstitel aan de gezinsleden, indien zijn op
de datum van aanneming van de richtlijn geldende wetgeving rekening
houdt met zijn opnamecapaciteit.
Daar het van mening was dat deze bepalingen in strijd zijn met de
grondrechten, met name met het recht op eerbiediging van het
gezinsleven en met het discriminatieverbod, heeft het Europees
Parlement bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
onderhavig beroep tot nietigverklaring ingesteld.
De mogelijkheid voor de lidstaten om na te gaan of een kind van 12
jaar, dat onafhankelijk van de rest van het gezin aankomt, voldoet aan
een integratiecriterium, kan volgens het Hof niet worden beschouwd als
in strijd met het grondrecht op eerbiediging van het gezinsleven, de
verplichting om rekening te houden met de belangen van kinderen of het
beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd.
Om te beginnen herinnert het Hof eraan dat het recht op eerbiediging
van het gezinsleven in de zin van het Europees Verdrag voor de
bescherming van de rechten van de mens deel uitmaakt van de
grondrechten die in de communautaire rechtsorde worden beschermd, en
dat het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie eveneens het beginsel van de
eerbiediging van het gezinsleven erkennen. Deze verschillende teksten
leggen de nadruk op het belang van het gezinsleven voor het kind en
bevelen de staten aan om rekening te houden met de belangen van het
kind, maar scheppen geen subjectief recht voor de leden van een gezin
om tot het grondgebied van een staat te worden toegelaten en mogen
niet aldus worden uitgelegd dat zij de staten een zekere
beoordelingsmarge zouden ontzeggen bij het onderzoek van verzoeken om
gezinshereniging.
In de context van een richtlijn die hun precieze positieve
verplichtingen oplegt, wordt de lidstaten in casu met de mogelijkheid
om na te gaan of een kind van 12 jaar,dat onafhankelijk van de rest
van het gezin aankomt, voldoet aan een integratiecriterium, een
beperkte beoordelingsmarge gelaten, die niet verschilt van die welke
hun door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in zijn
rechtspraak met betrekking tot dit recht wordt toegekend, om in iedere
feitelijke situatie de betrokken belangen af te wegen.
Het Hof merkt op dat de lidstaten krachtens de richtlijn bij deze
afweging van belangen ervoor moeten zorgen dat zij terdege rekening
houden met de belangen van minderjarige kinderen, met de aard en de
hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur
van zijn verblijf in de lidstaat, alsmede met het bestaan van
familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van
herkomst. De leeftijd van een kind en het feit dat het onafhankelijk
van het gezin aankomt, zijn eveneens factoren die het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens in aanmerking neemt.
Ten slotte blijkt de keuze van de leeftijd van 12 jaar geen criterium
te zijn dat het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd
schendt, aangezien het een criterium betreft dat overeenkomt met een
fase in het leven van een minderjarige waarin deze reeds gedurende een
relatief lange periode in een derde land heeft gewoond zonder zijn
gezinsleden, zodat een integratie in een andere omgeving meer
problemen kan veroorzaken. Het feit dat de echtgenoot en het kind van
boven de 12 jaar niet op dezelfde wijze behandeld worden, kan niet als
een ongerechtvaardigde discriminatie ten opzichte van het minderjarig
kind worden beschouwd. Het eigenlijke doel van een huwelijk is immers
om een duurzame levensgemeenschap tussen de echtgenoten te vormen,
terwijl een kind van boven de 12 jaar niet noodzakelijkerwijs lang bij
zijn ouders zal blijven.
Evenzo overweegt het Hof dat de mogelijkheid voor de lidstaten om de
door de richtlijn vastgestelde voorwaarden voor gezinshereniging enkel
toe te passen op aanvragen die zijn ingediend vooraleer het kind de
leeftijd van 15 jaar heeft bereikt, niet kan worden beschouwd als in
strijd met het recht op eerbiediging van het gezinsleven, de
verplichting om rekening te houden met de belangen van kinderen of het
beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd.
Het Hof verduidelijkt dat deze bepaling niet aldus kan worden
uitgelegd dat zij het de lidstaten zou verbieden om een verzoek met
betrekking tot een kind van boven de 15 jaar in overweging te nemen of
hen zou machtigen om dit niet te doen. Hoewel een lidstaat op grond
daarvan kan bepalen dat op door minderjarigen van boven de 15 jaar
ingediende verzoeken niet de algemene voorwaarden van de richtlijn
worden toegepast, blijft hij namelijk verplicht het verzoek te
onderzoeken in het belang van het kind en met het streven om het
gezinsleven te bevorderen.
Met betrekking tot de bevoegdheid voor de lidstaten om de
gezinshereniging met twee of, naargelang het geval, met drie jaar uit
te stellen, verklaart het Hof dat het daardoor mogelijk is zich ervan
te vergewissen dat de gezinshereniging in gunstige omstandigheden
plaatsvindt, nadat de gezinshereniger gedurende een voldoende lange
periode in de staat van ontvangst heeft verbleven om aan te nemen dat
er sprake is van een duurzame vestiging en een bepaalde graad van
integratie. Deze bevoegdheid is volgens het Hof niet in strijd met het
recht op eerbiediging van het gezinsleven. In deze context kan met
name de opnamecapaciteit van de lidstaat één van de factoren zijn
waarmee bij het onderzoek van een verzoek rekening wordt gehouden,
maar dat criterium mag niet aldus worden uitgelegd dat het eender welk
quotasysteem toestaat of een wachttijd van drie jaar die wordt
voorgeschreven zonder acht te slaan op de bijzondere omstandigheden
van specifieke gevallen. Bij deze analyse moeten de lidstaten voorts
ervoor zorgen dat zij terdege rekening houden met de belangen van
minderjarige kinderen.
Bijgevolg kan de richtlijn niet worden beschouwd als in strijd met het
grondrecht op eerbiediging van het gezinsleven, de verplichting om
rekening te houden met de belangen van kinderen of het beginsel van
non-discriminatie op grond van leeftijd, noch als zodanig, noch
voorzover zij de lidstaten expliciet of impliciet machtigt aldus te
handelen.
Het Hof verwerpt dus het beroep.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie
niet bindt.
Beschikbare talen: FR, CS, DE, EN, ES, HU, IT, NL, PL, SK, SL
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te
vinden op de internetpagina van het Hof
(http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin
form.pl?lang=NL&Submit=rechercher&numaff=C-540/0 3)
vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der
Jeught.
Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656
---
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het
recht op gezinshereniging (PB L 251, blz. 12).
In de overwegingen 17 en 18 van de richtlijn wordt gepreciseerd
dat het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken overeenkomstig het
Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland
en onverminderd artikel 4 daarvan, en overeenkomstig het Protocol
betreffende de positie van Denemarken, die zijn gehecht aan het
Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van
de Europese Gemeenschap, niet deelnemen aan de vaststelling van deze
richtlijn en noch gebonden noch onderworpen zijn aan de toepassing
ervan.
European Union