Financiële belangenverstrengeling arts-apotheker
Kamerstuk, 30-6-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
GMT/VDG 2693562
30 juni 2006
Tijdens de plenaire behandeling van het ontwerp van de
Geneesmiddeldenwet is uitvoerig gedebatteerd over de toenemende
financiële belangenverstrengeling tussen artsen en apothekers. Met
name werd de zorg geuit dat de "winst in de apotheek" het
voorschrijfgedrag van de arts negatief zou beïnvloeden waardoor de
patiënt niet het optimale geneesmiddel krijgt.
Ik deel deze zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de arts en de
apotheker om de kwaliteit van de farmaceutische zorg te garanderen.
Het belang van de patiënt moet te allen tijde voorop staan en
uitgangspunt zijn voor het handelen door arts en apotheker. Het is
onaanvaardbaar als artsen en apotheekhoudenden zich uit puur
financiële redenen niet zouden houden aan behandel- en
voorschrijfrichtlijnen.
Daarom heb ik de KNMP, LHV en KNMG gevraagd om in aanvulling op het
bestaande verbod van artikel 18 van het Besluit Uitoefening
Artsenijbereidkunst (BUA) zelf regels op te stellen over de
transparantie van financiële relaties tussen artsen en
apotheekhoudenden teneinde hun professionele autonomie te versterken.
Tijdens het debat over de nieuwe Geneesmiddelenwet heb ik voorts
toegezegd dat ik het huidige artikel 18 BUA - zonodig in aangepaste
vorm - zal continueren in het kader van de nieuwe Geneesmiddelenwet en
dat ik een onderzoek zal instellen naar financiële
belangenverstrengeling tussen artsen en apotheekhoudenden door middel
van feitelijke en juridische constructies.
In mijn antwoord op de vragen van mw. Arib over de uitspraak in de
rechtzaak Boxmeer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, nr. 1489,
Aanhangsel van de Handelingen blz. 3175) heb ik mijn aanpak nader
uiteengezet. Die aanpak is tweeledig:
* Continuering van het verbod van artikel 18 BUA, zonodig in
aangepaste vorm (afhankelijk van de uitkomsten van een analyse van
de jurisprudentie over artikel 18 BUA);
* Na een onafhankelijk onderzoek naar de juridische en feitelijke
constructies met betrekking tot de samenwerking tussen arts en
apotheker bezien of het continueren van het verbod van artikel 18
BUA voldoende is of aanvulling behoeft. Bij voorbeeld door middel
van toepassing van de verbodsmogelijkheden van artikel 40, vierde
lid, onder c, van de Wet BIG of door het ontwikkelen van geheel
nieuwe wetgeving.
De uitkomsten van het onderzoek en mijn conclusies ter zake zal ik in
een brief aan uw Kamer voorleggen na het zomerreces.
Op korte termijn zal ik een concept Besluit Geneesmiddelenwet, waarmee
het huidige verbod van artikel 18 BUA wordt verduidelijkt, voor advies
aan de Raad van State voorleggen. Aanleiding voor de verduidelijking
vormden de arresten van het Gerechtshof te Arnhem van 20-12-2005 (LJN:
AU9208) en het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11-04-2006 (LJN:
AW0703).
In de arresten wordt overwogen dat het verbod van artikel 18 BUA niet
rechtstreeks gericht is tot (huis-)artsen. In het concept-Besluit
Geneesmiddelenwet richt het desbetreffende verbod zich ook
rechtstreeks tot hen. Daarnaast worden tevens feitelijke relaties
(financiële deelnemingen) en samenwerkingsverbanden direct onder het
verbod gebracht.
Uitgangspunt bij de verduidelijking is om aan te geven welke vormen
van samenwerking of financiële deelname ongewenst zijn. Voorkomen moet
worden dat juist gewenste vormen van samenwerking in de
eerstelijnszorg zonder meer zouden worden verboden. Het slimmer en
doelmatiger organiseren van de eerstelijnszorg past in een integrale
toekomstvisie daarop. Geïntegreerde eerstelijnssamenwerkingsverbanden
leveren immers een belangrijke meerwaarde in de zorg. Een belangrijke
meerwaarde gaat ook uit van het farmaco-therapieoverleg. Daarom is in
het concept-Besluit Geneesmiddelenwet aangegeven dat het
farmaco-therapie overleg als zodanig niet onder het verbod valt.
Na het advies van de Raad van State zal ik u het Besluit
Geneesmiddelenwet overleggen.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport