De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : DN. 2006/1796
datum : 29-06-2006
onderwerp : Toetsingskader ammoniak
bijlagen :
Geachte Voorzitter,
In mijn brief van 4 april 2006 (Kamerstukken II 2005-2006, 29043, nr.
2) heb ik toegezegd u nader te informeren over het Toetsingskader
ammoniak voor Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten
(hierna: Nbwet-gebieden). Zoals ik hieronder uiteen zal zetten, gaat
het om een interim-toetsingskader voor de periode totdat er
beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden zijn vastgesteld. In een
gezamenlijke brief met de staatssecretaris van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) (Kamerstukken II
2004-2005, 29930 en 30004, nr. 33) heb ik u toegezegd dat aan de hand
van een aantal praktijkgevallen zoveel mogelijk duidelijkheid zal
worden gegeven over de mogelijkheden voor de intensieve veehouderij
nabij de kwetsbare delen van Nbwet-gebieden. Daarbij wordt bekeken of
ook bij de kwetsbare gebieden die onder de Natuurbeschermingswet 1998
(hierna: Nbwet 1998) vallen extra ruimte voor grondgebonden
melkveehouderijen kan worden gegeven. Ik ga in deze brief eerst in op
de stand van zaken met betrekking tot het interim-toetsingskader en
vervolgens bespreek ik de aanpak, die binnen afzienbare tijd moet
resulteren in een werkbaar toetsingskader.
In zeer nauw overleg met IPO is aan de aanpak gewerkt. De
betrokkenheid van de provincies is van belang omdat sinds de
inwerkingtreding van de gewijzigde Nbwet 1998 de uitvoering van de wet
van het Rijk naar de colleges van Gedeputeerde Staten is overgegaan.
De provincies zijn ook bevoegd gezag bij het afgeven van vergunningen.
De provincies zullen de beheerplannen voor het merendeel van de Natura
2000-gebieden vaststellen. Het opstellen van het
interim-toetsingskader gebeurt dan ook in nauwe samenwerking met de
provincies, samen met landbouw- en milieuorganisaties, VROM en VNG.
Het toetsingkader zal generiek beleid bevatten, maar daarnaast vooral
ook aangeven op welke wijze gebiedsgericht maatwerk toegepast kan
worden.
Stand van zaken interim-toetsingskader
Per 1 oktober 2005 is de gewijzigde Nbwet 1998 in werking getreden.
Voor zover bestaande vestigingen, nieuwvestiging of uitbreiding van
veehouderijen mogelijke significante effecten op de natuurwaarden van
de gebieden hebben, is op grond van deze wet een beoordeling van die
effecten nodig. Dit kan per individueel geval, maar ook aan de hand
van meer algemene uitgangspunten die in een beheerplan per gebied
worden vastgesteld. Omdat de beheerplannen pas over enkele jaren
gereed zijn, willen genoemde partijen duidelijkheid scheppen over de
voorwaarden die op grond van de Nbwet 1998 moeten worden gesteld ten
aanzien van de veehouderij. Bij de totstandkoming van de beheerplannen
kan rekening worden gehouden met dit algemene toetsingskader en kan
dit worden aangevuld door de meer specifieke maatwerkregels voor het
betreffende gebied gericht op de natuurkwaliteit alsook op de
specifieke omstandigheden van de landbouw.
Aanpak
Het kabinetsbeleid is er in de eerste plaats op gericht om de
bescherming van de voor ammoniak gevoelige natuur zoveel mogelijk te
realiseren door middel van generiek emissiebeleid (Kamerstukken II,
2002-2003, 24445, nr. 65). De verwachting is dat door middel van deze
aanpak de achtergronddepositie zal dalen. Dit biedt mogelijk op de
langere termijn ruimte voor de uitbreiding van veehouderijen nabij
Nbwet-gebieden. In veel Nbwet-gebieden is de depositie nu nog te hoog.
De volgende stappen zijn doorlopen om tot het interim-toetsingskader
te komen:
* In opdracht van mijn departement is onderzocht welke mogelijkheden
er zijn voor de ontwikkeling van veehouderijbedrijven in de
nabijheid van Natura 2000-gebieden. Daarbij is aan de hand van een
aantal praktijkgevallen doorgerekend wat de ecologische effecten
zijn van uitbreiding van veehouderijbedrijven. Het onderzoek geeft
echter nog niet afdoende resultaat, onder andere doordat de
vraagstelling door jurisprudentie is achterhaald. Nader onderzoek
wordt daarom momenteel uitgevoerd. Ik beoog hiermee na te gaan of
een objectieve onderbouwing mogelijk is voor meer generieke
benadering in de vorm van een drempelwaarde.
* In enkele werkateliers in de regio is de problematiek nader
verkend en is een aantal oplossingsrichtingen geformuleerd.
* Verder worden met alle betrokken partijen de mogelijkheden van een
gebiedsgerichte aanpak uitgewerkt. Naast emissiegerichte
maatregelen is saldering een oplossingsrichting, die daarbij wordt
onderzocht. Er wordt tevens een globale studie uitgevoerd naar de
kosten voor de sector.
De juridische uitspraken, de tussenresultaten van genoemd onderzoek en
de werkateliers geven verder richting aan de invulling van het interim
toetsingskader.
Gegeven het belang van het interim-toetsingskader is in nauw overleg
met IPO, VNG, VROM, LTO Nederland en Stichting Natuur en Milieu
afgesproken de uitwerking gezamenlijk aan te pakken. De uitkomsten
worden uitgewerkt in een stappenplan, dat door veehouders en
provincies als toetsingskader voor de beoordeling van effecten door
veehouderijen in Nbwet-gebieden kan worden gehanteerd.
Met bovenstaande acties geef ik invulling aan eerdere toezeggingen. Ik
verwacht u dit najaar te kunnen informeren over de uitkomsten van de
verschillende onderzoeken.
Het toetsingskader kan in januari 2007 in werking treden.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit