Speech van de minister-president, mr. dr. J.P. Balkenende ter gelegenheid
van de Nederlandse Veteranendag, Den Haag, 29 juni 2006
Koninklijke Hoogheid, veteranen, dames en heren,
In 2002 werd de 22-jarige Sybo de Haan uitgezonden naar de Afghaanse
hoofdstad Kabul, in het kader van de ISAF-missie. Hij ging daar werken als
chauffeur en gewonden-vervoerder.
Sybo zag de stad in puin liggen. Van de gebouwen en de wegen was weinig
meer over. Maar toch was het niet de verwoesting die de meeste indruk op
hem maakte.
De grootste schok - zo vertelde hij later - was de invloed die de oorlog
had gehad op de kinderen van Kabul. Zij hadden eigenlijk nooit vrede
meegemaakt. Daardoor waren ze van jongs af aan gewend alles met geweld op
te lossen. Bij ruzie, bekogelden ze elkaar met stenen.
Dit verhaal laat zien hoe diep oorlog ingrijpt. Werken aan wederopbouw is
daarom veel meer dan het herstellen van huizen en wegen. Het is vooral ook:
het terugbrengen van orde en onderling vertrouwen. Zij zijn de basis van
alles.
Sybo de Haan is trots op het werk dat hij in Kabul heeft gedaan. Hij is er
ook trots op dat hij zich nu - op 26-jarige leeftijd - veteraan mag noemen.
Hij is een van de honderdduizenden Nederlandse militairen die zich sinds
mei 1940 in opdracht van het Koninkrijk hebben ingezet voor vrijheid, recht
en stabiliteit.
Eerst ter verdediging en bevrijding van ons land dat met geweld onder de
voet was gelopen.
Daarna met de loodzware taak om de rust te herstellen in Nederlands-Indië
en Nieuw-Guinea.
En sinds de jaren vijftig als deelnemer aan tientallen grote en kleine
internationale vredesoperaties, in Europa, het Midden-Oosten, Azië en
Afrika.
De verschillen tussen al die missies zijn groot. Maar één ding hebben ze
gemeen: steeds ging het erom nieuwe hoop te brengen op plekken waar angst
en ellende heersten.
U weet: ook nu, op dit moment, zetten Nederlandse militairen zich in voor
vrede en veiligheid, in uiteenlopende gebieden als Bosnië, Irak, Centraal-
Afrika en Afghanistan.
Zij kunnen vandaag niet bij ons zijn, maar wij zijn in onze gedachten wel
bij hen.
Tijdens vredesmissies kwamen 163 Nederlandse militairen om het leven,
verreweg de meesten in de jaren vijftig, in Korea. Een groter aantal raakte
lichamelijk gewond. Velen ondervinden van hun ervaringen nog iedere dag de
mentale gevolgen.
"Eigenlijk bestaat mijn hele leven uit 'verder gaan'," zegt een Libanon-
veteraan. Velen van u weten uit eigen ervaring dat verschrikkelijke beelden
en ervaringen zich voorgoed in de ziel kunnen etsen. Des te belangrijker is
het dat we als samenleving duidelijk maken dat veteranen en hun thuisfront
er niet alleen voor staan.
Wanneer ik militairen op uitzending bezoek, valt me de intense band op die
er tussen hen is. Het zijn buddy's die samen optrekken en onder elkaar aan
een half woord genoeg hebben. Ze delen dezelfde ervaringen en emoties. Ze
zijn op elkaar aangewezen. Dat smeedt een kameraadschap die vaak een leven
lang duurt.
Opvallend is ook de band die Nederlandse militairen zo vaak hebben met de
lokale bevolking. Ze zijn militair aanwezig. Als het nodig is treden ze
hard op tegen diegenen die vrede en recht ondermijnen. Maar ze helpen de
bevolking óók bij de terugkeer naar een stabiele samenleving en bij het
weer opbouwen van hun land.
Daarbij verdiepen ze zich in de cultuur van de mensen en doen ze hun best
om de hoofden en de harten te winnen.
Zo combineren ze het robuuste en het menselijke. Zo lukt het hen in veel
gevallen om temidden van de puinhopen en de tegenstellingen een sfeer van
orde, rust en vertrouwen te scheppen. Om een fundament te leggen voor een
nieuw begin. Dat is een prestatie van formaat.
Nederland is niet een land van uitbundige loftuitingen. Waardering voor het
werk van militairen en veteranen werd lang niet altijd uitgesproken.
Ik denk daarbij vooral aan die grote groep Indië- en Nieuw-Guineagangers
die in de jaren tussen 1946 en 1962 in opdracht van de regering naar de
Oost werd gezonden.
Veteraan Koos Barendrecht beschrijft : "We waren achttien jaar en wisten
niets van het land. Het was boven je groen, voor je groen en achter je
groen. Een paar Rotterdammers had als ketelbinkie iets van de wereld
gezien. Maar de meesten van ons waren nooit verder geweest dan Hoek van
Holland."
Deze jongens maakten in korte tijd meer gruwelijks mee dan anderen in een
heel leven. Eindeloze patrouilles door het oerwoud. Gevaar dat overal
loerde. Plotselinge uitbarstingen van geweld. Het sneuvelen van kameraden.
Ziekte en uitputting.
Bij hun thuiskomst in Nederland kregen ze niet het luisterend oor en het
begrip waarop ze recht hadden. Ze kwamen terug in een land dat afstand
wilde nemen van zijn koloniale verleden en er maar liever niet meer over
praatte.
Dat gebrek aan aandacht voor de Indië-veteranen - en voor hun ruim 6200
omgekomen kameraden die achterbleven op de erevelden in de Oost - is een
smet op ons blazoen.
Pas in de jaren tachtig kwam er een omslag in het denken. De Indië-gangers
zelf hebben zich daar bijzonder sterk voor gemaakt.
Geleidelijk aan leerden we inzien dat militairen die worden uitgezonden
naar risicovolle gebieden en daar hun plicht doen, recht hebben op een
goede nazorg en opvang.
Het besef brak door dat veteranen - oud en jong - onze warme waardering
verdienen.
De instelling van deze Nederlandse Veteranendag is daarvan misschien wel
het meest in het oog springende, maar zeker niet het enige voorbeeld.
De afgelopen twintig jaar is er mét en vóór veteranen veel gerealiseerd.
Prins Bernhard heeft bij het zichtbaar maken van veteranen een unieke rol
gespeeld. Maar we zijn er nog niet. Integendeel. Er dienen zich nieuwe
generaties jonge veteranen aan, met hun eigen wensen en behoeften.
Net zoals we onze militairen nooit in de steek laten, zullen we ook onze
veteranen nooit aan hun lot overlaten.
Zij hebben zich namens ons ingezet voor de internationale rechtsorde.
Omgekeerd mogen zij er daarom op rekenen dat wij solidair zijn met hen en
hun thuisfront.
Wie namens ons land aan de frontlijn staat van recht en vrijheid, verdient
tijdens en na zijn missie respect en erkenning.
Daarbij zal misschien geen sprake zijn van al te uitbundig vertoon - dat
past nu eenmaal niet zo goed bij onze volksaard en onze cultuur. Veel
belangrijker is dat veteranen onze verbondenheid voelen in de vorm van
belangstelling, nazorg en waardering.
Dit is veel meer dan een plicht. Het is een met gepaste trots gegeven
eerbewijs.
Een legerpredikant die begin jaren tachtig in Libanon actief was, werd
geconfronteerd met de vraag: "Waarom zijn we hier eigenlijk?". Zijn
antwoord was:
"Twee jaar geleden waren de scholen hier nog dicht. Als je nu kinderen over
straat ziet lopen met schoolboeken onder de arm, dan weet je dat we hier
niet voor niets zijn."
Zo werkten en werken Nederlanders in tal van conflictgebieden aan rust,
orde en een nieuw perspectief.
Dat is iets om gezamenlijk trots op te zijn.
Ministerie van Algemene Zaken