Sociaal en Cultureel Planbureau

leren en werken

Nog onvoldoende inzicht in praltijk van leren en werken

Duaal als ideaal? Leren en werken in het beroeps- en hoger onderwijs.

· Ruim één miljoen jongeren en jong volwassenen volgen een opleiding in het beroepsonderwijs of het hoger onderwijs.

· De overgrote meerderheid van de studenten (bijna 80%) doet praktijkervaring op via stages. Bijna één op de acht deelnemers volgt een duale opleiding (deels werken, deels leren), waarbij het merendeel van de onderwijstijd wordt gewerkt.

· Een kwart van alle arbeidsorganisaties had in 2003 een deelnemer aan een duale opleiding in dienst. Ruim eenderde van alle bedrijven bood dat jaar een stageplaats aan studenten van het mbo en hbo.

· In het onderwijs worden leren en werken inhoudelijk nog weinig met elkaar verbonden. Onderwijs en bedrijfsleven zijn grotendeels gescheiden werelden met eigen belangen.

· In het hbo wordt nog maar eenderde deel van de onderwijstijd op de hogeschool doorgebracht. De contacttijd met docenten is de afgelopen jaren sterk teruggelopen.

· Door de geleidelijke afname van de effectieve onderwijstijd dreigt op den duur een daling van het onderwijsniveau.

· Er is nog weinig bekend over de beschikbaarheid en kwaliteit van stage- en praktijkplaatsen en de hoeveelheid tijd die hieraan besteed wordt.

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP-publicatie Duaal als ideaal? Leren en werken in het beroeps- en hoger onderwijs die op woensdag 28 juni jl. is verschenen. In het rapport geeft onderzoeker drs. Ria Bronneman-Helmers een beeld van de verschillende combinatievormen van leren en werken bij uiteenlopende opleidingen (van vmbo/mbo tot hbo/wo). Aan de orde komen onder meer de beschikbaarheid van stage- en praktijkplaatsen, de kwaliteit van het leren in de beroepspraktijk en de verhouding tussen leren en werken in het beroeps- en hoger onderwijs in het algemeen. Met dit rapport wordt voor het eerst een zo volledig mogelijk beeld geschetst van dit nog weinig systematisch in kaart gebrachte aspect van deze vormen van onderwijs.

Onderwijs leidt tot grote vraag naar praktijkplaatsen.

Jaarlijks nemen in Nederland ruim één miljoen jongeren en jong volwassenen deel aan een opleiding in het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs (vmbo/mbo) of het hoger onderwijs (hbo/wo).

Bijna al deze scholieren en studenten doen tijdens hun opleiding één of meerdere keren, gedurende korte of langere tijd praktijkervaring op in een bedrijf of instelling. Deelnemers aan voltijdse opleidingen (bijna 80%) lopen stage, terwijl deelnemers aan duale opleidingen (13%) een groot deel van hun opleiding werkzaam zijn in de beroepspraktijk. Stages vormen een onderdeel van het onderwijsprogramma; de onderwijsinstellingen formuleren de eisen waaraan de stages moeten voldoen. Bij het duale werkend leren is de opleiding veel meer ingericht naar de wensen van bedrijven of bedrijfstakken.

Het tekort aan stageplaatsen is relatief gering

Er zijn geen landelijke gegevens over het aantal beschikbare praktijkplaatsen en ook niet over hun bezettingsgraad. Het aantal scholieren en studenten in het voltijd beroeps- en hoger onderwijs is de laatste jaren sterk gegroeid, maar toch heeft dit niet geleid tot grote problemen bij het vinden van stageplaatsen. In 2004 was er in het voltijd mbo een tekort van ruim 8.000 stageplaatsen op een totaal van ruim 300.000 studenten. Wel kostte het de afgelopen jaren meer moeite om voldoende goede stageplaatsen te vinden.

Op de markt voor stageplaatsen doen zich vergelijkbare verdringingsprocessen voor als op de arbeidsmarkt. Vooral vmbo-leerlingen (waaronder veel leerlingen die extra zorg behoeven) en leerlingen uit de laagste twee niveaus van het mbo hebben moeite om een stageplaats te vinden. Allochtone leerlingen ondervinden daarbij meer problemen dan autochtone leerlingen.

Het aanbod aan leerarbeidsplaatsen voor deelnemers aan duale opleidingen is veel meer afhankelijk van de economische ontwikkeling dan het aanbod aan stageplaatsen. Jongeren die de afgelopen jaren geen leerarbeidsplaats konden vinden moesten vaak uitwijken naar het voltijd onderwijs.

Meer dan de helft van alle bedrijven en instellingen biedt praktijkplaatsen aan

In 2003 had een kwart van alle arbeidsorganisaties (met tenminste vijf werknemers) een student van een duale opleiding in dienst. Ruim één op de drie bedrijven (36%) bood in dat jaar een stageplaats aan

studenten uit het mbo en hbo. Leerarbeidsplaatsen komen relatief veel voor in de bouw, de industrie en de zorg, maar nauwelijks in de zakelijke dienstverlening of bij de overheid. De overheid, de zorgsector, en vooral het onderwijs bieden naar verhouding veel stageplaatsen aan.

Bij stageplaatsen gaat het vooral om het bieden van een mogelijkheid om kennis te maken met de beroepspraktijk. Werkgevers zien dit ook wel als hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.

Bij leerarbeidsplaatsen spelen zowel korte als lange termijnoverwegingen een rol. Bij korte termijnoverwegingen is de productieve bijdrage van de leerling het belangrijkst. Bij lange termijnmotieven staat de toekomstige behoefte aan personeel centraal; de leerwerkperiode wordt in dat geval ook wel gebruikt om toekomstige werknemers te selecteren.

Onbekend is hoeveel tijd er in de beroepspraktijk wordt doorgebracht

In eerder onderzoek kwam naar voren dat voltijdse mbo-studenten ongeveer 30% van hun onderwijstijd aan stages besteden, terwijl duale mbo-deelnemers bijna 80% van hun onderwijstijd werkzaam zijn. Hbo-studenten besteden naar eigen zeggen wekelijks gemiddeld bijna eenderde deel van hun studietijd aan de stage (en scriptie).

De tijd die in de beroepspraktijk wordt doorgebracht neemt de laatste tijd eerder toe dan af. Dat heeft te maken met de omschakeling naar competentiegericht leren, waarbij de beroepspraktijk richtinggevend is voor de inhoud en inrichting van het onderwijs. Gegevens over de onderwijstijd die in de beroepspraktijk wordt doorgebracht staan vermeld in de onderwijs- en examenregelingen, maar deze kunnen per opleiding en onderwijsinstelling sterk uiteenlopen.

Gemengde berichten over de kwaliteit van het leren in de beroepspraktijk

Studenten in het vmbo en mbo zijn over het algemeen tevreden over hun stage- of leerarbeidsplaats, alsook over de begeleiding op de werkplek. Over het onderwijs op school zijn ze minder te spreken en datzelfde geldt voor de begeleiding door de school. Hbo-studenten zijn eveneens positiever over de begeleiding op de stageplek dan over de begeleiding door de hogeschool.

De Onderwijsinspectie en de Accreditatie Organisatie spreken met enige regelmaat hun zorg uit over de kwaliteit van de vorming in de beroepspraktijk. In het mbo wordt de kwaliteit nog enigszins gewaarborgd door de erkenning van leerbedrijven, maar het hbo kent een dergelijke kwaliteitsgarantie niet.

Leren en werken zijn nog weinig met elkaar verbonden.

De contacten tussen onderwijsinstellingen en (leer)bedrijven zijn de afgelopen jaren sterk geïntensiveerd, vooral op het intermediaire en bestuurlijke niveau. Op het uitvoerende niveau van de docent en de leermeester of begeleider in het bedrijf zijn er echter veel minder contacten. In het onderwijs op school worden over het algemeen weinig verbindingen gelegd met de stage-ervaringen van leerlingen.

Onder de noemer competentiegericht leren neemt de effectieve onderwijstijd af

Het competentiegericht leren maakt een duidelijke groei door en dat betekent dat de beroepspraktijk in hoge mate bepalend wordt voor de inhoud en inrichting van het onderwijs. In het hbo wordt nog maar eenderde deel van de onderwijstijd op de hogeschool gerealiseerd. De contacttijd met docenten is de afgelopen jaren sterk teruggelopen. Het onderwijs staat grotendeels in het teken van zelfstandig leren en het groepsgewijs uitvoeren van projecten. Ook in het mbo neemt de effectieve onderwijstijd af. Van de 850 verplichte uren per jaar wordt maar een beperkt deel ingevuld met vakinstructie en kennisoverdracht door de docent. Het merendeel van de tijd wordt besteed aan algemene of praktijkgerichte vaardigheden.

Steeds meer scholieren en studenten beginnen met een tekort aan kennis en vaardigheden

Het mbo krijgt steeds meer zorgleerlingen uit het vmbo. In het hbo neemt het percentage studenten met een vwo-diploma af, terwijl het percentage studenten met een mbo- of havo-diploma groeit. Bij aanvang van de opleiding blijken er steeds vaker tekorten in kennis en basisvaardigheden, bijvoorbeeld bij rekenen en taal. Tegelijkertijd neemt de hoeveelheid tijd die in het mbo en hbo aan kennisoverdracht wordt besteed juist af. De combinatie van een groeiende tijdsbesteding aan praktijkleren buiten de school en een brede omarming van competentiegericht leren binnen het onderwijs zelf, dreigt ten koste te gaan van het niveau van het onderwijs. De veranderende scholieren- en studentenpopulaties vragen eerder om intensivering dan om extensivering van het onderwijs.

SCP-publicatie 2006/13, Duaal als ideaal? Leren en werken in het beroeps- en hoger onderwijs, Ria Bronneman-Helmers, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, juni 2006, ISBN 90 377 0208 2,

prijs EUR 16,50.

De publicatie is verkrijgbaar bij de boekhandel of te bestellen bij het SCP via fax 070 - 340 7044,

e-mail: bestel@scp.nl of via de web-site: www.scp.nl