Ministerie van Financiën

Kabinetsreactie op het domeinrapport Financieel-administratieve regelgeving van de commissie Stevens

Brief | 28-06-2006 | nr IPAL06-154

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

28 juni 2006

IPAL 2006-154 M

Onderwerp

Kabinetsreactie op het domeinrapport Financieel-administratieve regelgeving van de commissie Stevens

In september 2005 heeft het Ondernemersklankbord Regeldruk (de commissie Stevens) haar eerste domeinrapport uitgebracht. Het rapport gaat in op de verplichtingen voor bedrijven vanuit de financieel-administratieve regelgeving. In het rapport staat de hinder die bedrijven van deze regelgeving ondervinden centraal. Het rapport sluit goed aan bij het kabinetsprogramma om de regeldruk voor bedrijven terug te dringen en hen aldus meer ruimte te bieden om te ondernemen, te concurreren en te innoveren. Het financieel-administratieve domein heeft met de fiscale regelgeving en de wetten voor de financiële verslaglegging een belangrijk aandeel in de regeldruk die op de bedrijven rust.

In het licht van het aandeel van de financieel-administratieve regelgeving in de regeldruk op bedrijven zijn ook de aanbevelingen van de commissie Stevens bezien. Daarbij is bekeken welke mogelijkheden er zijn om - gegeven de publieke belangen achter de regelgeving - de aanbevelingen over te nemen, dan wel de knelpunten die aan de aanbevelingen ten grondslag anderszins aan te pakken.

Het grote publieke belang dat aan de financieel-administratieve regelgeving ten grondslag ligt, brengt met zich mee dat deze regels en de daarmee samenhangende regeldruk voor bedrijven omvangrijk zullen blijven. Het kabinet wil de regeldruk die deze regels met zich mee brengen zoveel mogelijk tot een minimum terugdringen. Het rapport van de commissie Stevens is daarvoor een belangrijke inbreng.

In hoofdlijnen oordeelt het kabinet dan ook positief over de aanbevelingen in dit rapport. Een deel van de aanbevelingen in het rapport is daarbij overgenomen. Hierbij kan de aanbeveling voor het invoeren van vaste verandermomenten van wetgeving worden genoemd. In het kader van het kabinetsprogramma om de regeldruk terug te dringen loopt bovendien al een aantal acties, die tegemoet komen aan aanbevelingen van de commissie. Hierbij kan ondermeer het terugdringen van het aantal van ondernemers gevraagde accountantsverklaringen worden gevraagd. Ook zijn enkele knelpunten, die de commissie constateert, inmiddels opgelost. Dit geldt ondermeer voor de verplichte publicatie in de Staatscourant van het deponeren van de jaarrekening bij de Kamer van Koophandel. Voor een aantal aanbevelingen geldt echter op grond van internationale afspraken of op grond van een andere weging van de betrokken publieke belangen dat deze niet opgevolgd kunnen worden. Uitgangspunt is daarbij dat binnen de mogelijkheden wel gekeken wordt naar de minst belastende variant. Voor enkele aanbevelingen geldt tot slot dat het kabinet constateert dat deze berusten op een misverstand, waarbij het bedrijfsleven de regels strikter interpreteert dan door de wetgever is gesteld.

Onderstaand treft u reactie op afzonderlijke aanbevelingen uit het rapport aan.

Aanbeveling 1

Beperk het aantal momenten waarop aanpassing van regelgeving plaatsvindt drastisch ("nationale veranderingsmomenten") en kondig deze tijdig aan. Wetswijzigingen zouden daarbij pas in werking moeten treden nadat een redelijke implementatietermijn vanaf de aankondiging in acht is genomen. Deze implementatietermijn moet de ondernemer in staat stellen zonder onnodig hoge piekkosten de uitvoeringsvoorschriften na te leven.

Reactie

Zoals ook aangegeven in de recente voortgangsrapportage over de aanpak van de administratieve lasten voor bedrijven, werkt het kabinet - te beginnen op de terreinen van de etikettering (Warenwetgeving); wet- en regelgeving met betrekking tot de Zorg; de Onderwijswet- en regelgeving; en de Milieuwet- en regelgeving - de mogelijkheden uit voor de invoering per 1 januari 2007 van een systeem van vaste inwerkingtredingdata van wetgeving voor het bedrijfsleven en publieke instellingen. Dit systeem zal ook vaste aspecten als een sectorraadpleging, minimum implementatietermijnen en een tijdige informatievoorziening bevatten.

Terreinen waar al een vergelijkbaar systeem wordt gebruikt zijn de fiscale wet- en regelgeving (vaste inwerkingtreding van het Belastingplan), de financiële sectorwet- en regelgeving (sectorraadpleging en transparantie) en de bouwwet- en regelgeving. Aan de hand van de signalen van het bedrijfsleven wordt echter ook op deze terreinen gekeken naar mogelijkheden van verdere verbetering van deze systemen.

In de loop van dit jaar zal een consultatie van het bedrijfsleven en de betrokken publieke instellingen worden gestart om na te gaan waar de behoeften liggen voor wat betreft de domeinen voor de invoering van dit systeem en de voorkeur voor inwerkingtredingdata.

Het is de bedoeling dat met ingang van 1 januari 2007 de communicatie over wijzigingen in wet- en regelgeving van de rijksoverheid voor bedrijven en publieke instellingen verder wordt gestroomlijnd. Periodiek zal via één portaal gecommuniceerd worden welke wijzigingen het komende jaar in voorbereiding zijn, wat het stadium is waarin de regelgeving zich bevindt, wanneer de wijziging definitief bekend wordt gemaakt en op welk vast moment deze wijziging zal ingaan. Hierbij zal vanuit het perspectief van de bedrijven en instellingen worden beschreven wat de verwachte effecten zijn en waar zij meer informatie over deze aanstaande wijzigingen kunnen vinden. Voor bedrijven en instellingen moet het zo duidelijker worden, wanneer er voor hen regelgeving verandert.

Aanbeveling 2

Wijzig de loonbelastingtabellen niet meer tussentijds en kondig de gewijzigde tabellen tijdig vóór aanvang van het nieuwe kalenderjaar aan.

Reactie

Ook voor de loonbelastingtabellen geldt als uitgangspunt dat deze per 1 januari van een jaar worden vastgesteld en niet tussentijds wijzigen. In 2003 en 2004 hebben evenwel om uiteenlopende redenen tussentijdse wijzigingen van de loonbelastingtabellen plaatsgevonden. Concreet ging het om situaties waarin de Tweede Kamer bij de behandeling van het Belastingplan wijzigingen in de tarieven voor de loon- en inkomstenbelasting voorstelde, die in verband met de doorlooptijd bij de productie en implementatie van nieuwe loonbelastingtabellen door Belastingdienst én bedrijfsleven niet meer per 1 januari van het volgende jaar konden worden doorgevoerd. Ook heeft eenmalig een tussentijdse wijziging van de loonbelastingtabellen plaatsgevonden met het oog op de situatie van de Rijksfinanciën. In 2005 heeft géén tussentijdse wijziging van de tabellen plaatsgevonden.

Aanbeveling 3

Verkort en versnel de procedure voor het verkrijgen van fiscale nummers door starters. Verkrijging van fiscale nummers zou binnen één week moeten plaatsvinden.

Reactie

Het streven van de Belastingdienst is erop gericht fiscale nummers binnen een termijn van vier weken na ontvangst van het ingevulde formulier te verstrekken. Langs een aantal wegen wordt gewerkt aan een procesversnelling.

Allereerst wordt samen met de Kamers van Koophandel een gemeenschappelijke intake voor startende ondernemers ingericht. Op grond van een eerste beoordeling zal de Kamer daarbij vaststellen of een fiscaal nummer zonder intensievere controle kan worden afgegeven. Indien dat het geval is, kan de Kamer zelf het fiscale nummer verstrekken. Indien wel nadere controle noodzakelijk is, wordt de aanvraag voor verdere behandeling doorgeleid naar de Belastingdienst. De bedoeling is dat de verstrekking van fiscale nummers op deze wijze voor het grootste deel door de Kamers van Koophandel zal kunnen gaan plaatsvinden. Verstrekking van nummers door de Kamers van Koophandel in situaties waarin geen nadere controle nodig is, moet normaal gesproken binnen de door de Commissie Stevens genoemde termijn mogelijk zijn.

Daarnaast wordt binnen de Belastingdienst gewerkt aan een herziening van de formulieren voor startende ondernemers. De indruk bestaat namelijk dat vertragingen bij de verstrekking van fiscale nummer nogal eens het gevolg zijn van onjuiste, of onvolledig ingevulde formulieren. In dat geval wordt het formulier door de Belastingdienst met een verzoek om nadere informatie naar de aanvrager teruggestuurd. Met de herziening van de formulieren wordt beoogd zoveel mogelijk te voorkomen dat die situatie zich voordoet.

Aanbeveling 4

Verbeter de voorlichting van de overheid én belangenorganisaties over BTW-factuurvereisten.

Reactie

De onduidelijkheid waaraan het rapport bij dit knelpunt refereert is ontstaan in de periode rond de inwerkingtreding van het implementatiewetsvoorstel voor de BTW-factureringsrichtlijn per 1 januari 2004. Deze richtlijn heeft tot doel binnen Europa tot een harmonisatie van de eisen voor BTW-facturen te komen. De onduidelijkheid had te maken met de nieuwe vereisten die aan de BTW-factuur zouden worden gesteld. Om die onduidelijkheid weg te nemen heeft de Belastingdienst destijds een voorlichtingscampagne gestart, waarbij onder meer is geadverteerd in landelijke dagbladen. Nog steeds wordt in brochures van de Belastingdienst voor ondernemers, zoals het Handboek Ondernemen, uitgebreid aandacht besteed aan de eisen die de Belastingdienst aan een factuur stelt. Navraag binnen de Belastingdienst leert echter dat in de afgelopen periode niet of nauwelijks meer vragen over de vereisten voor de BTW-factuur zijn binnengekomen. Mochten bij de Belastingdienst nieuwe signalen over onduidelijkheid rond de factuurvereisten binnenkomen, zal uiteraard worden bezien op welke wijze, die onduidelijkheid kan worden weggenomen.

Aanbeveling 5

Verbeter de voorlichting over de praktische implicaties van de projecten Walvis en Walvis Sub.

Reactie

De harmonisatie van de verschillende loonbegrippen in het kader van Walvis en Sub behelst een majeure operatie waarbij in feite het stelsel van loon- en premieheffing ingrijpend is gewijzigd. Dit gaat voor de ondernemer met een aantal forse veranderingen gepaard voor de wijze waarop informatie die zij sindsdien 1 januari 2006 bij de belastingdienst moet aanleveren. Gelet hierop hebben de Belastingdienst en het UWV in de aanloop daarnaar toe fors geïnvesteerd in voorlichting over Walvis en Sub. Dit gebeurt via nieuwsbrieven, via de internetsite www.loonaangifte2006.nl, door regionale voorlichtingsbijeenkomsten voor intermediairs, etc.. Ook heeft rond de implementatie van Walvis en Sub veel overleg met organisaties van werkgevers en intermediairs en met software-ontwikkelaars plaatsgevonden. Daarbij is steeds geprobeerd gesignaleerde problemen zo goed mogelijk op te lossen. Ook de komende periode zal een extra inspanning worden geleverd om problemen bij de feitelijke invoering op te lossen.

Gelet op de omvang van de veranderingen is echter besloten het jaar 2006 als overgangsjaar te beschouwen. De Belastingdienst zal dan ook pas tot het uitdelen van boetes overgaan als blijkt dat gemaakte fouten het gevolg zijn van een gebrek aan goede wil van de werkgever.

Aanbeveling 6

Pas de huidige Handelsregisterwet snel aan om elektronische publicatie van de jaarrekeningen mogelijk te maken, ter vervanging van de huidige verplichte publicatie in de Staatscourant. Leg de kosten van de elektronische publicatie neer bij de gebruiker van de gegevens, en niet bij de ondernemer. Communiceer in de huidige situatie helder dat betaling van het bewijsnummer van de Staatscourant niet verplicht is. De verplichting tot terugzending van het bewijsnummer bij niet betaling moet komen te vervallen.

Reactie

In lijn met deze aanbeveling en ook al eerder geuite wensen van de Tweede Kamer1 is per 1 januari 2006 de Handelsregisterwet aangepast. Op grond van de zogeheten Eerste Europese Vennootschapsrichtlijn dient van het deponeren van de jaarrekening van vennootschappen mededeling te worden gedaan in een daartoe aangewezen publicatieblad. Op grond van deze richtlijn kunnen kunnen lidstaten sinds enige tijd in plaats van een papieren publicatieblad ook een website aanwijzen als publicatiemedium. De Staatssecretaris van EZ heeft met ingang van 1 januari 2006 door middel van de wijziging van de Handelsregisterwet de website van de Kamers van Koophandel aangewezen als het hier bedoelde publicatiemedium, in plaats van de Staatscourant. De kosten van deze website worden gedragen door de gebruikers (dwz. degenen die de website willen inzien). Aangezien geen publicatie in de Staatscourant meer plaatsvindt, is er ook geen sprake meer van een bewijsnumer waarvoor kosten in rekening worden gebracht.

Daarnaast bestaat er een mogelijkheid om de jaarrekening volledig elektronisch aan te leveren bij de Kamers van Koophandel. Een accountant kan zijn netwerk aansluiten op deze service. Zodra de jaarrekening elektronisch is goedgekeurd door de ondernemer wordt deze dan automatisch bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd en wordt hiervan melding gemaakt op de website van de Kamer van Koophandel.

Aanbeveling 7

Breng de schattingen van winst/inkomen voor de Vennootschapsbelasting (Vpb) en Inkomstenbelasting (Ib) terug van driemaal per jaar tot eenmaal per jaar. Ook zonder schattingen kan de Belastingdienst voorlopige aanslagen opleggen op basis van voorgaande jaren, zoals bij particulieren het geval is.

Reactie

Het knelpunt dat aan deze aanbeveling ten grondslag ligt, berust deels op een misverstand. Ondernemers hoeven sinds een aantal jaren nog maar eenmaal per jaar een schatting van hun resultaat bij de Belastingdienst in te leveren. In het verleden werden frequenter schattingsformulieren aan ondernemers uitgereikt, maar met het oog op de verlichting van administratieve lasten is dit tot eenmaal per jaar teruggebracht.

Het schattingsformulier is onderdeel van de procedure rond de uitstelregeling voor belastingconsulenten. Volgens de hoofdregel dient het aangiftebiljet voor de inkomsten- of vennootschapsbelasting van een ondernemer voor het jaar t uiterlijk 31 maart van het jaar t+1 bij de Belastingdienst binnen te zijn. Voor belastingconsulenten zou dit betekenen dat zij de aangiften van hun cliënten allemaal in een periode van 3 maanden zouden moeten verwerken. Om consulenten de mogelijkheid te bieden de aangiften over een jaar te spreiden, is de uitstelregeling in het leven geroepen. Op grond hiervan kunnen de aangiften voor het jaar t gelijkmatig gespreid worden ingeleverd over een periode die eindigt op uiterlijk 31 maart van het jaar t+2. Zonder aanvullende maatregelen zou dit betekenen dat de Belastingdienst in een aantal gevallen maximaal 15 maanden na afloop van het jaar t inzicht krijgt in het inkomen van dat jaar. Om dit te voorkomen, is als voorwaarde aan de uitstelregeling verbonden dat een ondernemer gaande het jaar eenmalig een inschatting maakt van het inkomen dat hij in dat jaar verwacht. Op grond daarvan worden voorlopige aanslagen opgelegd. Daarmee wordt verzekerd dat de ondernemer zijn verschuldigde inkomsten- of vennootschapsbelasting al min of meer in de actualiteit betaalt (pay as you earn). Het afschaffen van de schattingsformulieren zou leiden tot een kasschuif waarmee - mede afhankelijk van de conjuncturele situatie - potentieel enkele miljarden euro's zijn gemoeid. De schatkist zou deze belastingopbrengst eenmalig in het lopende jaar missen, waarna deze pas een tot twee jaar later binnen zou komen. Vanuit een oogpunt van het begrotingstekort en het EMU-saldo is dit onwenselijk. De Belastingdienst maakt overigens van de schattingsformulieren ook gebruik bij onder meer het vaststellen van de bijdrage voor de nieuwe Zorgverzekeringswet.

Aanbeveling 8

Ondernemerschap moet worden gestimuleerd en niet tegengehouden. De vernieuwde Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) is een stap in de goede richting, maar moet worden aangevuld met een verklaring van de aanvrager dat hij geen aanspraak op sociale voorzieningen zal maken.

Reactie

Zoals in de aanbeveling ook wordt gesteld is de vernieuwde Verklaring Arbeidsrelatie primair bedoeld om het ondernemerschap van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) en freelancers te ondersteunen. De verklaring geeft duidelijkheid over de status van de zelfstandige en zijn/haar verplichtingen in het kader van de belastingheffing en de afdracht van sociale premies. Vanwege de uitgebreide rechtsgevolgen is een zorgvuldige beoordeling van de aanvraag voor zo'n vereist. De beslistermijn voor de afgifte van de VAR bedraagt 8 weken. De Belastingdienst handelt het overgrote deel van de aanvragen (± 90%) binnen 4 weken af.

Als de Belastingdienst de aanvrager een zogenoemde VAR-winst of VAR-dga verstrekt, is diens aanvullende verklaring dat hij geen aanspraak op werknemersverzekeringen zal maken, onnodig. De VAR-winst geeft namelijk de opdrachtgever nu al volledige zekerheid over de rechtsgevolgen van de arbeidsrelatie Er dient geen loon- en premieheffing plaats te vinden. Daarnaast ontstaat er voor opdrachtnemer geen recht op werknemersverzekering. Door het gebruik van een VAR-winst, geeft de houder van de VAR zijn aanspraken al volledig prijs: voor die arbeid is hij niet verzekerd. Hieraan voegt bedoelde verklaring van de aanvrager niets toe. Als de Belastingdienst geen VAR-winst (of VAR-dga) verstrekt, zou een afstandsverklaring zonder betekenis zijn. De werknemer kan met zo'n verklaring immers geen afstand doen van aanspraken die op grond van de werknemersverzekeringen van rechtswege ontstaan.

Aanbeveling 9

Stel het MKB en Familiebedrijven vrij van de vanuit de International Financial Reporting Standards (IFRS) aangescherpte verslagleggingsregels en voorkom dat beroepsorganisaties zwaardere eisen stellen dan wettelijk is voorgeschreven.

Reactie

De International Financial Reporting Standards (IRFS) beogen een mondiale harmonisatie van de financiële verslaglegging van internationaal opererende bedrijven te realiseren. De meerwaarde hiervan voor kleinere ondernemingen, die werken voor de binnenlandse markt is beperkt. In Nederland zijn daarom de IFRS enkel voorgeschreven voor de geconsolideerde jaarrekening van beursgenoteerde bedrijven, waartoe de EU-regelgeving verplicht. Andere bedrijven kunnen ze vrijwillig toepassen.

Voor grote niet-beursgenoteerde ondernemingen en voor middelgrote ondernemingen gelden de regels van het Burgerlijk Wetboek (boek 2, titel 9, BW), die zijn gebaseerd op twee EU-richtlijnen. Deze regels zijn nader uitgewerkt in de vorm van zelfregulering in de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ). Zowel het midden- als het kleinbedrijf profiteren van vrijstellingen in het BW voor de verslagleggingsregels, die ook in de RJ-richtlijnen zijn meegenomen. Door een recente, EU-brede verhoging van de grensbedragen voor MKB-bedrijven, zullen meer bedrijven van deze MKB-vrijstellingen kunnen profiteren.

De RJ beziet bij het opstellen van haar richtlijnen kritisch of de IFRS verwerkt zouden moeten worden. Daarnaast heeft de RJ in december 2004 voor het eerst een speciale bundel uitgegeven met richtlijnen voor kleine rechtspersonen. Daarbij is de RJ uitgegaan van de informatiebehoeften bij gebruikers van jaarrekeningen van kleine rechtspersonen en heeft daarbij uitdrukkelijk rekening gehouden met de kosten en baten en dus met de administratieve lasten voor deze ondernemingen, aldus het voorwoord bij die bundel.

De aanbeveling dat het MKB dient te worden vrijgesteld van vanuit de IFRS aangescherpte verslaggevingsregels en dat moet worden voorkomen dat beroepsorganisaties zwaardere eisen stellen dan wettelijk is voorgeschreven, berust dan ook op een misverstand. De RJ-richtlijnen zijn niet van overheidswege dwingend voorgeschreven en de IFRS zijn enkel betrokken in de RJ-richtlijnen voor niet-beursgenoteerde middelgrote en grote ondernemingen. Bovendien, zo lang een onderneming geen gebruik maakt van ingewikkelde constructies in de bedrijfsvoering, zijn er ook geen ingewikkelde jaarrekeningregels van toepassing.

Familiebedrijven zijn in het vennootschapsrecht in het algemeen en in het jaarrekeningenrecht in het bijzonder geen aparte categorie. De EG-regelgeving biedt hier ook geen ruimte voor afwijkende regelgeving. Familiebedrijven vallen afhankelijk van hun omvang onder de gangbare vierdeling beursgenoteerd, groot, middelgroot en klein. De jaarrekening van deze bedrijven wordt niet alleen voor de aandeelhouders geschreven, maar ook voor werknemers en voor betrokkenen buiten de onderneming, zoals zakenpartners, leveranciers en schuldeisers.

In het kader van het door het kabinet in gang gezette Nederlandse Taxonomie Project (invoering XBRL-taxonomie) wordt ten behoeve van de uitvoering van het jaarrekeningenrecht de mogelijkheid om de vennootschappelijke jaarrekening op fiscale grondslag op te stellen uitgewerkt. Aanvullend op de toepassing van de XBRL-taxonomie zal dit voor MKB-bedrijven (inclusief familiebedrijven) een aanzienlijke lastenverlichting opleveren.

Aanbeveling 10

Schroef het aantal ondernemersactiviteiten terug dat verplicht door accountants moet worden gecontroleerd. Neem bij de afweging of al dan niet een accountantsverklaring moet worden gevraagd, de bijbehorende kosten voor de onderneming mee.

Reactie

Het kabinet onderschrijft de gedachte om het aantal accountantsverklaringen dat het bedrijfsleven verplicht is aan overheidsinstanties af te geven te verminderen.

Deze gedachte strookt ook met het kabinetsstandpunt Doreac (Doorlichting Regelingen op Accountancyaspecten)2 ten aanzien van toezicht en instrumentkeuze bij subsidie- en bekostigingsregelingen. Hierbij wordt voor individuele subsidie- en bekostigingsregelingen een nieuwe afweging van de toezichtsinstrumenten geïntroduceerd. Voor deze afweging zijn de bestuurlijke visie, de bekostigingswijze en de gewenste mate van zekerheid leidend. Het gebruik van kengetallen, benchmarking en inspecties wordt daarbij als alternatief toezichtinstrument voor een accountantsverklaring meegenomen. Ook een minder frequent vragen van een accountantsverklaring behoort daarbij tot de mogelijkheden. In een aantal gevallen kan zo de accountantsverklaring over afzonderlijke activiteiten vervangen worden door kennisneming van de goedgekeurde jaarrekening. In het kader van het zogenoemde ´Single information and single audit´ beleid van de minister van Financiën wordt daarbij ook het gebruik van dergelijke alternatieven gepromoot.

Ook vanuit het terugdringen van de administratieve lasten wordt de toepassing van het instrument van de accountantsverklaring opnieuw bekeken. Zo is al bij de invoering van het belastingplan 2003 de verplichte accountantsverklaring voor willekeurige afschrijving en milieu-investeringsaftrek afgeschaft. Ook hanteren veel overheidsdiensten bij de subsidieverlening al een ondergrens voor de afgifte van een accountantsverklaring (zowel binnen de rijksoverheid als de lagere overheden).

Recent is in dit verband voor de subsidieregelingen voor innovatieprojecten door uitvoeringsorganisatie SenterNovem een experimentele regeling van kracht geworden waarbij een ondergrens wordt gelegd voor het vragen van accountantsverklaringen bij subsidiebedragen van 50.000 euro. Dit is gepaard gegaan met enkele vereenvoudigingen van de procedure voor het aanvragen van innovatie subsidies. Op basis van de daarmee vastgelegde systematiek wordt verkend waar voor andere door SenterNovem uitgevoerde subsidieregelingen een vergelijkbare ondergrens kan worden gehanteerd. Daadwerkelijke toepassing per regeling is vanzelfsprekend afhankelijk van de aard van de regeling en een inschatting van bijvoorbeeld de fraudegevoeligheid ervan.

Aanbeveling 11

De toezichtregelgeving moet niet te rigide worden geredigeerd. Ze moet voldoende flexibiliteit laten om adequaat toezicht mogelijk te maken, dat voldoende is afgestemd op de aard en de omvang van de bedrijven die aan de toezichtregels zijn onderworpen. In concrete situaties kunnen voor MKB-ondernemingen andere toezichtsregels wenselijk zijn dan voor multinationaal opererende ondernemingen gelden.

Reactie

Het kabinet is het met de commissie eens, dat de toezichtregelgeving niet te rigide moet zijn. Het toezicht moet in algemene zin passend zijn bij de aard en omvang van het publieke risico dat met het object van het toezicht moet is gemoeid. Deze gedachte ligt ook als dusdanig verwoord in de eind 2005 door het kabinet uitgebrachte Kaderstellende visie op toezicht3. Daarbij zijn als beginselen van het toezicht vastgelegd dat deze onafhankelijk, transparant, professioneel, slagvaardig, selectief en samenwerkend. Binnen deze uitgangspunten wordt ook rekening gehouden met de omvang en aard van de risico´s voor de publieke belangen waarop wordt toegezien vanuit het toezicht. Het ligt voor de hand dat de aard en omvang van ondernemingen van invloed zijn op de aard en omvang van de bedrijven.

In de reactie van het kabinet op het onlangs door de commissie Stevens uitgebrachte rapport over de organisatie van het toezicht zal nader worden ingegaan op de wijze waarop gewerkt wordt aan het verminderen van de toezichtlasten die ondernemingen ondervinden.

Aanbeveling 12

Voer een aanzienlijke vereenvoudiging door van de belastingheffing op flexibele arbeidsovereenkomsten en kleine contracten. Voor kleine contracten moet daarbij gelden dat de premieheffing achterwege kan blijven, maar tegelijkertijd ook geen rechten hieraan kunnen worden ontleend.

Reactie
Zoals bekend heeft het kabinet de personenkring werknemersverzekeringen in heroverweging genomen. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van vrijstelling van werknemersverzekeringen en loonheffing voor kleine en flexibele dienstbetrekkingen. In dit kader heeft het kabinet de SER om een advies gevraagd over een wijziging van de personenkring werknemersverzekeringen4. Na ontvangst van het SER-advies zal het kabinet een standpunt innemen.

Aanbeveling 13

Schaf het fictief loon voor de directeur-grootaandeelhouder (DGA) af. De DGA moet - bij niet-wijzigend salaris - kunnen volstaan met een jaaraangifte loonbelasting en maandelijkse of kwartaalafdrachten.

Reactie

De heffing over fictief loon bij de directeur/aanmerkelijkbelanghouder (verder: de gebruikelijkloonregeling) is met ingang van 1 januari 1997 ingevoerd. De reden hiervoor was dat tot dan jaarlijks een groot aantal directeuren / aanmerkelijk belanghouders fiscaal een nulinkomen hadden. Deze belastingplichtigen betaalden door het niet opnemen van een bij hun werk passend salaris geen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en vermogensbelasting. Soms deden zij op grond van het fiscale nulinkomen zelfs een beroep op inkomensafhankelijke regelingen. Met de gebruikelijkloonregeling beoogde de wetgever tevens te voorkomen dat deze directeuren / aanmerkelijk belanghouders geen premie voor de toen in te voeren Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen zouden betalen.

De gebruikelijkloonregeling is een effectief middel gebleken tegen dergelijke nulinkomens. Als de regeling zou worden afgeschaft, heeft deze groep weer de mogelijkheid van een fiscaal nulinkomen. De directeuren / aanmerkelijk belanghouders zouden dan de mogelijkheid hebben geen inkomstenbelasting, geen premies volksverzekeringen en geen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet te betalen. Bovendien zouden zij een beroep kunnen gaan doen op inkomensafhankelijke regelingen. Een en ander is niet gewenst. De gebruikelijkloonregeling is ook nodig om tegenwicht te bieden aan de inherente druk om de belastingheffing bij de directeur / aanmerkelijk belanghouder over de nettowinsten van de BV uit te stellen.

Het kabinet heeft in het rapport "Breder, lager, eenvoudiger? Een evaluatie van de belastingherziening 2001"5 dan ook aangegeven niet voornemens te zijn de regeling te wijzigen. Overigens is de praktijk aan de gebruikelijkloonregeling gewend. Het is ook uitzonderlijk dat over fictief loon wordt geheven. Het feitelijke loon pleegt zodanig te worden vastgesteld dat geen correctie op grond van de gebruikelijkloonregeling nodig is.

Met ingang van 1 januari 2006 geldt voor de loonheffingen als aangiftetijdvak de kalendermaand of een periode van vier aaneengesloten weken. De gegevens van de loonaangifte worden opgenomen in de polisadministratie van UWV. De polisadministratie is een van de basisregistraties. De gegevens in deze basisregistratie moeten vervolgens door andere overheidsinstanties hergebruikt gaan worden, zodat voldaan wordt aan het "één keer uitvragen"-principe. Om bovenstaande mogelijk te maken, wordt voor de gegevens van de loonaangifte aangesloten bij de gegevens die de werkgever in zijn loonadministratie heeft en gebruikt voor de maandelijkse verloning aan zijn werknemers. Een kwartaalaangifte zou in veel gevallen juist een extra administratieve slag noodzakelijk maken. Ten slotte wil ik opmerken dat als de kwartaalaangifte voor directeur grootaandeelhouders weer zou worden geïntroduceerd, zij in vergelijking met IB-ondernemers een voordeel krijgen. Immers IB-ondernemers betalen hun inkomstenbelasting per maand via een voorlopige aanslag. Door de maandelijkse aangifte is er geen bevoordeling meer van directeuren grootaandeelhouders.

Aanbeveling 14

De wetten WID/MOT/Bibob bieden geen adequate oplossingen. Vervang de huidige regelgeving, die ongedifferentieerd het gehele bedrijfsleven raakt, door meer gerichte heldere en objectieve regels die enerzijds beter te controleren zijn door de accountant en anderzijds verdachte bedrijven en handelingen effectief kunnen selecteren en isoleren.

Reactie

Met de commissie is het kabinet van mening dat wet- en regelgeving waar mogelijk zich rechtstreeks dient te richten op de doelgroep van de regelgeving. Dit neemt echter niet weg dat in een aantal situaties algemener geldende regels moeten worden gesteld om het uiteindelijke specifieke publieke belang te kunnen zekerstellen. Dit is ondermeer het geval bij de identificatieplicht vanuit de Wet identificatie dienstverlening (WID). De cliëntidentificatie in het kader van de WID aan het begin van een cliëntrelatie is de hoeksteen van witwasbestrijding en anti-terrorisme financiering. Als zodanig is dit ook vastgelegd in de witwasrichtlijnen van de EU en de internationale normen van de FATF. Het melden van verdachte transacties heeft immers alleen zin indien er vooraf een gedegen identificatie heeft plaatsgevonden. Het achterwege laten van de identificatieplicht is geen begaanbare weg. Wel zal de komende tijd in het kader van de aanpak van de administratieve lasten worden onderzocht welke mogelijkhede n er zijn om de identificatieplicht vanuit de WID te vereenvoudigen.

Bij de wet Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT) worden de criteria voor het melden bepaald door algemene indicatoren. Op aangeven van marktpartijen is door het Kabinet voor gekozen om veel bestaande specifieke indicatoren te schrappen en het eigen oordeel van de melder - of er al dan geen sprake is van een ongebruikelijke transacties - weer centraal te stellen. In deze wet wordt dus ingezet op het beperken van de hinder vanuit de wet door een betere en efficiëntere toepassing ervan. Overigens zijn de indicatoren van de wet MOT toegesneden op bepaalde meldgroepen. De belasting voor andere groepen ondernemers is hierdoor beperkt. Er vindt momenteel nog verder onderzoek plaats naar de mogelijkheden om dit nog verder te verbeteren, zonder tekort te doen aan de doelstellingen.

Ook bij de wet BIBOB is voorzien is een mogelijkheid van concentratie in de uitvoering bij specifieke doelgroepen. De bepaling van deze doelgroepen is in het kader van de decentrale uitvoering van deze wet overgelaten aan de gemeenten. Het zijn immers ook de gemeenten die deze wet kunnen inzetten voor eigen doelen en aan de uitkomsten van de informatie uit de BIBOB toetsingen conclusies moeten verbinden. Overigens is in het kader van het terugdringen van de administratieve lasten nog dit jaar een evaluatie van de BIBOB voorzien. Daarbij is het doel te bezien welke mogelijkheden er zijn om de administratieve lastendruk vanuit de wet terug te dringen.

Aanbeveling 15

Betrek bij de totstandkoming én uitvoering van nieuwe regelgeving nadrukkelijk het bedrijfsleven en deskundigen vanuit de wetenschap, maar benut vooral effectiever de verkregen input en wees bereid tot echte gedachtewisseling.

Reactie

Op een groot aantal wetgevingsterreinen waaronder het financieel-administratieve wordt in het wetgevingsproces thans reeds voorzien in een consultatie van de doelgroepen van de wet en deskundigen vanuit het veld. Dat gebeurt ook bij uitvoering en evaluatie van regelgeving. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gewezen op de Wet inkomstenbelasting 2001. Daarnaast vindt er bijvoorbeeld op het gebied van financiële markten per wetgevingsterrein regelmatig overleg plaats met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en andere deskundigen over de ontwikkelingen op het terrein van wetgeving. Wel is het zo dat het publieke belang meebrengt dat afwegingen nodig kunnen zijn waarbij wensen uit het bedrijfsleven of de wetenschap uiteindelijk niet kunnen worden gehonoreerd.

Aanbeveling 16

Toets nieuwe wet- en regelgeving in het financieel-administratieve domein stelselmatiger op de effecten (c.q. de uitvoerbaarheid) voor het bedrijfsleven, met name het MKB.

Reactie aanbeveling 16

In het wetgevingsproces van een groot aantal domeinen is thans al voorzien in een bedrijfseffectentoets voor nieuwe regels. Zo ook bij de financieel-administratieve wet- en regelgeving. Daarbij wordt een inschatting gemaakt van de effecten van de nieuwe wet voor het bedrijfsleven. De uiteindelijke vormgeving van wet- en regelgeving komt tot stand op grond van een integrale afweging van alle beleidsmatige en uitvoeringsaspecten die van belang zijn.

Voor de uitvoerbaarheid van overige regelgeving door het bedrijfsleven wordt hier kortheidshalve verwezen naar de reactie op de aanbeveling aangaande een nalevingsassistent in het onlangs door de commissie Stevens uitgebrachte domeinrapport voor de regeldruk in de industrie.

De minister van Financiën,

G. Zalm


1: Kamervragen 2004-2005, nr. 1350 en Kamerstukken 2004-2005, 29515 nrs. 67, 74 en 90
2: Kamerstukken II 2001/02, 24 036, nr. 256

3: Handelingen II, 2005-06, 27831 nr 15

4: Handelingen II 2004/05, 29 800 XV, nr. 80

5: Kamerstukken II 2005/06, 30 375, nr. 2, blz. 91-92