De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : DL. 2006/1539
datum : 28-06-2006
onderwerp : Co-vergisting
bijlagen :
Geachte voorzitter,
Met deze brief informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, over mijn
inzet ter stimulering van co-vergisting naar aanleiding van het
Algemeen Overleg van 1 juni over de uitvoering mestwetgeving en de
motie van het lid Atsma c.s. (Kamerstukken II, 30252, nummer 5) inzake
knelpunten bij co-vergisting.
Voor co-vergisting van dierlijke mest met organische reststromen voor
de productie van duurzame elektriciteit, waarbij het restant als
meststof mag worden afgezet, is de belangstelling blijvend groot. Uit
recent onderzoek blijkt dat een kleine 800 agrarische ondernemers
investeringsplannen hebben, waarvan naar verwachting enkele honderden
de investering binnen twee jaar daadwerkelijk zullen uitvoeren. Dit
ondersteunt mijn eerder vermelde verwachting dat het aantal
installaties, nu circa 30, eind volgend jaar de honderd zal passeren
(Kamerstukken II, 2005/06, 28 385, nr. 69).
Ik concludeer dat het bedrijfsleven co-vergisting voortvarend oppakt
en daarmee haar aandeel in het realiseren van de duurzame
elektriciteitsproductie vergroot. Het op deze wijze verwerken en
toepassen van organische reststromen uit onder meer de voedings- en
genotmiddelenindustrie als tussenschakel in de verwerking tot meststof
acht ik een duurzame ontwikkeling.
De subsidie op de duurzame elektriciteitsproductie (MEP) en de
zogeheten positieve lijst, zijnde bepaalde organische producten die
met mest vergist mogen worden waarbij het restant als meststof mag
worden afgezet, zijn en blijven de belangrijkste
stimuleringsinstrumenten. Signalen uit het bedrijfsleven bevestigen
dit. Daar waar mogelijk blijf ik werken aan het wegnemen van, soms
relatief kleine, belemmeringen. Zo heb ik het mogelijk gemaakt dat met
ingang van 2006 bedrijven binnen het GLB-steunkader eigen geteelde
energiegewassen op het bedrijf kunnen verwerken. Conform de toezegging
van de staatssecretaris gedaan tijdens het AO van 1 juni jl. zal een
inventarisatie worden uitgevoerd van mogelijke knelpunten rond de MEP
bij biomassaprojecten waaronder vergisting met mest. Het voornemen is
de Kamer dit najaar over de resultaten van de inventarisatie te
informeren.
Op zeer korte termijn ga ik de positieve lijst uitbreiden met acht
producten. Daarbij zal ik voor het eerst een drietal dierlijke
bijproducten opnemen. Om dit mogelijk te maken is, mede op initiatief
van Nederland, begin dit jaar de Verordening Dierlijke Bijproducten
1774/2002 aangepast. De voorwaarden zijn zodanig dat co-vergisting met
dierlijke bijproducten mogelijk is binnen aanvaardbare veterinaire
risico's. Er moet sprake zijn van een erkende installatie en voor het
restant na co-vergisting gelden regels voor transport en uitrijden
ervan. Alle acht producten voldoen aan de door mij gestelde landbouw-
en milieukundige criteria die gelden voor opname op de lijst.
Tijdens het Algemeen Overleg over de uitvoering van de mestwetgeving
van 1 juni jongstleden is gesproken over een brief aangaande afvoer
van een restproduct uit een te bouwen biogasinstallatie, waarin
uitsluitend maïs zal worden vergist. Vergiste maïs is op dit moment
echter niet toegelaten als meststof. Dat is voor mij aanleiding om,
onder voorwaarden, bedrijven een individuele ontheffing te verlenen
die maïs vergisten en het restant als meststof willen afzetten.
Daarbij geldt onder meer een doseringsbeperking. Nadere studie moet
uitwijzen of naast maïs alle landbouwgewassen vergist mogen worden
waarbij ten algemene het restant als meststof kan worden afgezet. Het
streven is erop gericht de resultaten hiervan te betrekken bij de
vereenvoudiging van de kwaliteitsregels voor het verhandelen van
meststoffen per 1 januari a.s.
Voor de ontwikkeling van co-vergisting is de positionering in het
mestbeleid van betekenis. Tot nu toe worden de mineralen in het
digestaat gerekend tot dierlijke mest. Ik heb besloten dat mineralen
afkomstig uit co-materiaal niet worden meegeteld voor de gebruiksnorm
dierlijke mest, mits sprake is van volledige aanwending van het
digestaat op het eigen bedrijf. Ik zal hier de handhavingpraktijk op
afstemmen. De mineralen uit de co producten worden daarbij dus niet
beperkt door de gebruiksnorm dierlijke mest, maar uitsluitend door de
gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat.
Uit het oogpunt van controle en handhaafbaarheid is deze werkwijze
alleen mogelijk bij volledige aanwending van het digestaat op het
eigen bedrijf, het digestaat mag dus niet van het bedrijf afgevoerd
worden. Wel kunnen de co-producten en dierlijke mest worden aangevoerd
van buiten het bedrijf.
Kort geleden heb ik mijn bevindingen gedeeld met het bedrijfsleven
over de mogelijkheden om producten uit mestverwerking aan te merken
als kunstmestvervanger. Daarbij werd de opvatting gedeeld dat binnen
de strikte kaders van de nitraatrichtlijn geen enkele
mestverwerkingsmethode op korte termijn economisch perspectief biedt.
Er zijn echter goede redenen om verruiming van de mogelijkheden voor
kunstmestvervangers tot stand te brengen. Ik ga een EU-workshop,
bedoeld voor alle lidstaten over mestverwerking in oktober aanstaande,
benutten voor het agenderen van kunstmestvervangers in het algemeen.
Daarnaast zal ik apart met de Commissie en lidstaten spreken over dit
onderwerp en sterk bepleiten hiervoor ruimte te scheppen.
Naast de MEP-subsidie kunnen co-vergistingsinstallaties onder
voorwaarden in aanmerking komen voor fiscale regelingen als de Energie
Investeringsaftrek en de Milieu-investeringsaftrek. Voorts kan onder
voorwaarden gebruik worden gemaakt van groenfinanciering.
Ik ondersteun het idee om biogas direct te benutten zonder tussenkomst
van een WKK-installatie. Hiertoe lopen diverse onderzoeken, waarvan
een aantal door mij financieel ondersteund worden. Daarnaast
onderzoekt het ministerie van EZ de mogelijkheden voor het stimuleren
van groen gas ter uitvoering van de motie van het lid Van der Ham
(Kamerstukken II 2005/06, 30305, 21). De resultaten van dit onderzoek
worden na de zomer verwacht. Dan bestaat ook zicht op de mogelijkheden
van directe toepassing van biogas, waaronder levering aan het
aardgasnet.
De introductie van co-vergisting in Nederland op het gebied van
onderzoek en kennisverspreiding is in de afgelopen jaren door zowel de
rijksoverheid als de provincies, de laatste ook met Europese middelen,
ondersteund met een bedrag van meer dan vijf miljoen euro. Ook de
komende jaren zal dat, mede door de provincies in het kader van
stimuleringsprogramma's rond duurzame energie uit biomassa, worden
doorgezet. Ook ik acht kennisontwikkeling, -deling en -verspreiding
blijvend noodzakelijk. Daartoe streef ik onder meer naar een
intensieve samenwerking met Duitse onderzoekers. Resultaten uit
afgerond onderzoek zijn beschikbaar op de website
www.mestverwerken.wur.nl. In oktober organiseert SenterNovem een
grootschalige studiedag over co-vergisting.
Co-vergisting staat aan de vooravond van een brede toepassing in de
landbouw. Het succesvol tot stand brengen van deze innovatie door
bedrijven, vraagt om een goed inzicht in de toekomstige ontwikkelingen
die van invloed zijn op co-vergisting. Hierbij valt te denken aan
ontwikkelingen op de energiemarkt, mestmarkt en de markt van
reststromen, technische ontwikkelingen en de ontwikkelingen in de
bedrijfsvoering. Om deze reden laat ik een integrale strategische
studie uitvoeren naar de perspectieven van co vergisting. Het
bedrijfsleven kan de uitkomsten gebruiken bij haar keuzes en het geeft
de overheid inzicht op welke wijze deze ontwikkeling kan worden
begeleid en ondersteund.
Tot slot zal ik ter stimulering van mestverwerking, en ter verdere
ontlasting van de mestmarkt een uitzondering maken op de
verplichtingen ten aanzien van AGR- en satellietvolgapparatuur voor de
export van gehygiëniseerde vaste dierlijke mest.
Deze uitzondering zal worden doorgevoerd bij wijziging van de
uitvoeringsregeling meststoffenwet per 1 juli a.s.
Aan de export van onverwerkte mest kleven veterinaire en
milieutechnische risico's.
De verwachting is dat de buitenlandse autoriteiten in de komende jaren
steeds nadrukkelijker rekening zullen houden met deze risico's. Deze
risico's gelden niet, althans in mindere mate voor gehygiëniseerde
dierlijke meststoffen. Het is dan ook wenselijk om de
exportmogelijkheden van deze meststoffen te stimuleren. Door de
substantiële kostenpost bij de export van deze mest weg te nemen, te
weten kosten als gevolg van de verplichtingen ten aanzien van AGR- en
satellietvolgapparatuur, wordt de afzet naar het buitenland
vereenvoudigd.
De gehygiëniseerde mest dient te zijn geproduceerd in een
overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 erkende
inrichting. Gelet op de verplichte aanwezigheid van een veterinair
certificaat zijn de risico's met betrekking tot fraude aanvaardbaar.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit