Gemeenten enthousiast over vernieuwing welstand

AMSTERDAM, 20060627 -- Vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 hield Architectuur Lokaal een enquête onder de verantwoordelijke wethouders op het gebied van ruimtelijke ordening om in beeld te brengen hoe het gesteld is met het ruimtelijk beleid in de Nederlandse gemeenten, en dit te vergelijken met de enquête van vier jaar geleden.


In de raadsperiode 2002-2006 heeft de rijksoverheid de Nota Ruimte vastgesteld (2004) onder het motto "Decentraal wat kan, centraal wat moet". 74% van de wethouders kan zich hierin vinden. Een op de vijf wethouders herkent zich niet in het motto, maar hun bezwaren richten zich vooral op de uitvoering, niet op het uitgangspunt zelf.
Veel wethouders hanteren een brede definitie van architectuurbeleid en noemen bij voorbeeld de welstandsnota (57%) of het beeldkwaliteitplan (23%) in dit verband als beleidsinstrumenten. Een specifieke architectuurnota komt minder vaak naar voren (11%). Ook als waarborg voor architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit scoort welstandstoezicht erg hoog (94%). Andere veelgenoemde manieren om kwaliteit te garanderen zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden (76%) en een stedenbouwkundig plan (64%). Het is opvallend dat het beeldkwaliteitplan, dat vaak wordt genoemd als vorm van architectuurbeleid, als middel tot het waarborgen van kwaliteit beduidend lager scoort (6%).

De recente wijziging van de Woningwet die vernieuwing van welstand op de agenda zette, heeft bijgedragen aan de grote aandacht voor dit onderwerp. Men is tevreden met het resultaat en een ruime meerderheid van de wethouders heeft op dit moment geen behoefte aan verdere wijzigingen (81%). De vernieuwing zou hebben geleid tot een grotere transparantie voor de burger, het bestuur en vooral voor de ontwerper, een positief effect dat ook bij kleinere bouwplannen optreedt. Verder heeft het nieuwe welstandsbe-leid effect op de discussie over ruimtelijke kwaliteit in gemeenteraad. Bijna een kwart van de wethouders vindt dat de gemeenteraad kritischer is geworden en ook dat het draagvlak in de gemeenteraad groter is geworden. De meeste wethouders (69%) vinden overigens dat de invoering van het dualisme geen invloed heeft gehad op de besluitvorming ten aanzien van het architectuurbeleid, al ligt dat anders bij grotere gemeenten: 50% zegt dat deze invloed er wel degelijk is.

In 12% van de gemeenten komt de planontwikkeling tot stand door publiekprivate samenwerking en bij 8% ligt de regie bij marktpartijen. In de praktijk wil 41% van de gemeenten zich niet persé bemoeien met het opstellen van het programma van eisen, 64% van de gemeenten legt niet de eerste prioriteit bij het opstellen van selectiecriteria voor ontwikkelaars, en maar liefst 76% het vindt het niet nodig om de keuze van de ontwerper in eigen hand te houden. Het gevolg is dat marktpartijen in 39% van de gevallen de selectie van de ontwerper bepalen.
Deze gang van zaken zou al langer gebruikelijk zijn, want wethouders menen in twee van de drie gevallen dat hun rol als opdrachtgever bij ruimtelijke projecten niet of nau-welijks is veranderd. Wel zien wethouders een verschuiving van 'uitvoerend' naar 'meer regisserend', terwijl er eveneens meer aandacht zou zijn voor kwaliteit bij ruimtelijke opgaven. Meer veranderingen zijn op komst. Al willen twee van de drie wethouders de regie over ruimtelijke kwaliteit in eigen hand houden, voor de derde is dat dus minder vanzelfsprekend en 10% is van plan om dit in de toekomst (deels) te gaan uitbesteden.

Als instrumenten voor de uitvoering van hun beleid zijn wethouders positief over eisen aan niet-gemeentelijke opdrachtgevers, architectenkeuze, excursies of studiereizen, de stadsstedenbouwkundige en de architectuurcentra scoren hoog. Instrumenten waarover de wethouders minder positief zijn, of waar zij onvoldoende ervaring mee hebben, zijn het instellen van een gemeentelijke architectuurprijs, de inzet van een stadsarchitect, digitale informatievoorziening en het uitwisselen van ervaringen met andere gemeenten.
Binnen het instrumentarium van het architectuurbeleid zijn belangrijke stijgers ten opzichte van 2002 de eisen aan niet-gemeentelijke opdrachtgevers, supervisoren en de stadsstedenbouwer. Mogelijk zijn ook dat indicaties van een verschuiving binnen het gemeentelijk opdrachtgeverschap van uitvoering naar regie. In lijn daarmee is de daling van extra aandacht aan eigen opdrachtgeverschap. Om als gemeentelijke opdrachtgever (nog) beter voor de dag te komen, zou aanvullende informatie over architectuur en cul-tuur (33%) en juridische zaken en kostenbeheersing (27%) welkom zijn, aldus de wethouders.

Bestuurders vragen in hun ruimtelijk kwaliteitsbeleid vooral een inbreng vanuit Ruimtelijke Ordening (94%) en welstand (87%), terreinen die meestal binnen de eigen portefeuille vallen. Opvallend is daarom dat in 37% van de gevallen sprake is van inbreng vanuit Infrastructuur. Kennelijk gaat het bij mobiliteit niet langer uitsluitend over de snelste verbinding van A naar B. Gevraagd naar de beleidsterreinen waarop de wethouders meer invloed hadden wíllen hebben, wordt Ruimtelijke Ordening vaak genoemd. Het is de vraag of de wethouders een gebrek aan regie ervaren of juist zeer ambitieus zijn nóg meer inbreng willen vanuit de Ruimtelijke Ordening.

De mening onder de wethouders over Europese aanbestedingsregels is verdeeld. Zo heeft een deel onvoldoende zicht op de werkbaarheid omdat het hen eenvoudigweg ontbreekt aan voldoende ervaring (43%). Een deel is positief (17%) en een deel vindt dat deze regels belemmerend werken bij het kiezen van een ontwikkelaar of ontwerper (24%). Bij gemeenten die ervaring hebben met specifieke aanbestedingstrajecten bestaat een overwegend positief beeld. Bij de keuze voor een ontwerpbureau is de ontwerpkwaliteit belangrijker dan de ervaring van de ontwerper of het bureau (69% tegen 18%).
Volgens een meerderheid van de wethouders ontbreekt het de gemeente aan ervaring met ontwikkelingscompetities (62%). Van de wethouders die hier wel ervaring mee hebben, meldt 56% alleen positieve ervaringen, 2% alleen slechte ervaringen en 42% zowel goede als slechte ervaringen.

In dit onderzoek is de wethouders vooral gevraagd om terug te kijken op de afgelopen vier jaar, maar aan het eind van een bestuursperiode is een moment van reflectie en vooruitkijken ook op zijn plaats. Dan blijkt dat de wethouders met het meeste plezier terugkijken op de ontwikkeling van projecten (38%), op de ruimtelijke ordening in het algemeen (27%) en op resultaten bij dienstverlening aan de burger (10%).


De enquête Beleid van gemeentebestuurders als opdrachtgever bij ruimtelijke opgaven is een initiatief van Architectuur Lokaal i.s.m de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Federatie Welstand en werd uitgevoerd door TNS NIPO (juni 2006)

Bestellen of downloaden rapport: www.arch-lokaal.nl
Informatie: T 020-5304000, Janneke van der Poel, Architectuur Lokaal




Architectuur Lokaal