Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : Viss. 2006/3176
datum : 27-06-2006
onderwerp : Task Force Duurzame Noordzeevisserij bijlagen :

Geachte Voorzitter,

Eind oktober 2005 heb ik de Task Force Duurzame Noordzeevisserij ingesteld in reactie op de snel verslechterende economische situatie in de Noordzeevisserij. De Task Force kreeg de opdracht een economisch en ecologisch duurzaam perspectief voor de Noordzeekottervloot te ontwikkelen. Bewust werd gekozen voor een brede samenstelling (bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, wetenschap, overheid) om daarmee de kans op een maatschappelijk breed gedragen perspectief te ontwikkelen.
Ik vind het verheugend dat door de samenstelling en werkwijze van de Task Force, die bestond uit intensieve consultaties met alle betrokken in en om de visserij, er een breed gedragen advies ligt dat wegen wijst naar een economische en duurzame Noordzeevisserij. De Kamer is het advies 28 april jl. toegezonden. De reacties na publicatie zijn merendeels instemmend en hebben het maatschappelijk debat over de toekomst van de Noordzeevisserij op gang gebracht.

In deze brief geef ik de Kamer mijn inhoudelijke reactie. Hierin betrek ik de verzoeken die het gezamenlijke bedrijfsleven recent neerlegde in een aan de vaste Kamercommissie voor LNV aangeboden petitie. In mijn reactie staan centraal die onderdelen waar de overheid met beleid en middelen een rol heeft in de veranderingen die nodig zijn in de Noordzeevisserij. Dit mag niet mijn overtuiging verhullen dat het de sector zelf is die verantwoordelijk is en blijft voor het in te zetten transitieproces. De overheid is in eerste instantie niet de oplosser van de vraagstukken die spelen in de visserij en de overheid wil niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. De overheid is er wel om ondersteunend en faciliterend ruimte aan economische sectoren te bieden zodat deze zich economisch rendabel en duurzaam kunnen ontwikkelen. Ik constateer tot tevredenheid dat deze lijn ook centraal staat in de oplossingsrichtingen die de Task Force schetst.

Probleemschets

Het advies schetst op indringende wijze de problemen waarmee de Noordzeekottervloot sinds langere tijd kampt. Het rendement van de bedrijven staat sterk onder druk, het netto-bedrijfsresultaat zal naar verwachting ook in 2006 negatief uitkomen en de eigen vermogenspositie van de bedrijven is erg laag. De specialisatie van de boomkorvloot in de platvisvisserij heeft lange tijd voor goede economische resultaten gezorgd. De boomkorvisserijmethode is een technisch zeer efficiënte maar tegelijkertijd een energievragende visserijmethode. Leverde dit lange tijd een groot voordeel op, de stijgende energieprijzen doen dit in een nadeel omslaan. De Nederlandse vissers blijken sterk afhankelijk van de boomkor en alternatieven zijn vooralsnog in de praktijk niet voorhanden.

Tegelijk is de boomkor meer en meer onderwerp van maatschappelijke aandacht geworden vanwege de effecten op de natuur. De sector ziet zich geconfronteerd met vragen over de duurzaamheid van haar activiteiten. Dit alles in een context van onzekerheden waarmee de jaarlijkse vaststelling van quota en zeedagen gepaard gaat en actueel de gestarte onderhandelingen binnen de EU over een langere termijn plan voor het beheer van schol en tong.

Centrale thema's

Het advies van de Task Force is te verdelen in 3 centrale thema's: het belang van het versterken van het ondernemerschap, het belang van innovatie en samenwerking, dit laatste zowel binnen de sector als tussen de sector en het maatschappelijk veld en de oproep aan de overheid deze beide zaken te ondersteunen en te faciliteren.

Ondernemerschap versterken

Het versterken van het ondernemersschap in de visserij is belangrijkste voorwaarde voor perspectief van de Noordzeekottervloot, zo stelt de Task Force terecht. Ondernemers moeten in het belang van hun eigen toekomst de blik verbreden. Ze dienen met initiatief, durf en visie niet alleen in te spelen op de ontwikkelingen in de markt maar ook op die in de maatschappij en de daadwerkelijke visserij. In de transitieagenda waarmee de Task Force haar advies eindigt, wordt dit vertaald naar de praktijk van alle dag: ondernemers dienen er oog voor te hebben dat er voor de visserij louter met de traditionele boomkor geen duurzame toekomst is weggelegd. Het is onvermijdelijk dat de vissers mogelijkheden gaan benutten die andere vissoorten en andere vismethoden bieden en dat dit moet gebeuren met andere, kleinere, schepen die voor meerdere soorten visserij geschikt zijn. Aan deze invulling van ondernemerschap voeg ik toe het belang van samenwerking en het nemen van verantwoordelijkheden in het kader van het co-management en de beheersgroepen. Het systeem van co-management is succesvol gebleken, maar kan op punten mogelijk verbeterd en uitgebreid worden door ook verantwoordelijkheden voor naleving duidelijker bij de sector te leggen.
Invulling geven aan de eigen verantwoordelijkheid van de sector in het veranderproces in de visserij is een eerste ijkpunt in de afweging die de overheid maakt voor het faciliteren en ondersteunen van het veranderproces.

Samenwerken aan een 'license to produce'

Een versterkt ondernemerschap manifesteert zich ook in het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor de wijze van ondernemen. Het borgen en beschermen van de publieke waarde van de Noordzee en de visbestanden is één van de primaire doelstellingen van het EU-visserijbeleid. Dat dit tegelijkertijd het belang van de vissers raakt, is evident: zonder vis geen visserij schrijft de Task Force. De visserijmethodes dienen de eis van duurzaamheid te kunnen doorstaan. Een sector kan op de langere termijn niet zonder maatschappelijke instemming met de wijze van produceren. De maatschappelijke organisaties vertegenwoordigen een belang waarvan de visserijsector in hoge mate afhankelijk is. Een schone zee met behoud en verbetering van natuurwaarden, gezond voedsel en inzicht in de wijze waarop vis gevangen wordt. De sector kan met andere woorden niet zonder een 'license to produce'.

Ik vind het van groot belang dat de Task Force de sector deze spiegel voorhoudt en adviseert een aantal concrete kwesties in de platvisvisserij op te pakken. Dit door eigen verantwoordelijkheid te nemen en te werken aan oplossingen voor de hoge visserijinspanning, discards, aantasting van het bodemecosysteem en het hoge brandstofverbruik. Maar vooral door in samenspraak met de maatschappelijke organisaties thema's als deze neer te leggen in een maatschappelijk convenant. Van maatschappelijke organisaties verwacht ik een vergelijkbare houding. Namelijk dat ook zij verantwoordelijkheid nemen voor het totstandkomen van een convenant en daarbij ook oog hebben voor de economische werkelijkheid in en de mogelijkheden van de sector.
Belangrijke uitkomst van een maatschappelijk convenant kan zijn een traject naar een sector die economisch rendeert en dit gepaard laat gaan met de omslag naar een in alle opzichten duurzame Noordzeevisserij. De totstandkoming van een dergelijk convenant, waartoe partijen zich als deelnemers in de Task Force hebben uitgesproken, is het startpunt voor het verkrijgen van de 'license to produce'.

Totstandkoming en invulling van een maatschappelijk convenant is een primaire verantwoordelijkheid van betrokken partijen. Maar het vormt voor de overheid tegelijkertijd, als tweede ijkpunt, een belangrijke voorwaarde en legitimatie om faciliterend en ondersteunend het transitieproces te begeleiden.

Inmiddels heb ik EUR 0,5 mln. beschikbaar gesteld voor het opstarten van proefprojecten om doelen als bovengenoemde voor de sector dichterbij te brengen. Proefprojecten die op relatief eenvoudige wijze uitvoerbaar zijn en op korte termijn, binnen twee à drie maanden, resultaat kunnen boeken op het gebied van kostenbesparing, vermindering van de negatieve effecten op de natuur en verhoging van de kwaliteit. De projecten worden door groepen vissers uitgevoerd. Een belangrijk bijkomend effect is daarmee dat ze het voertuig vormen voor samenwerking tussen vissers. Ingeval deze aanpak succesvol is, zal deze werkwijze bij het toekomstig innovatiebeleid navolging krijgen.

Een faciliterende overheid

De verantwoordelijkheid van de overheid ligt zoals gezegd in het faciliteren en begeleiden van het transitieproces. Dit uit zich in beleid en regelgeving, het ruimte geven aan innovatie en het beschikbaar stellen van financiële middelen in een overigens complexe maatschappelijke omgeving die meer aspecten betreft dan die onder verantwoordelijkheid van de minister van LNV vallen.

Ruimte in beleid en regelgeving

Ik deel nadrukkelijk de analyse van de Task Force dat een teveel aan regels de dynamiek in de sector beperkt en belemmerend werkt voor vernieuwing. Om hier direct aan toe te voegen de intensieve handhavinglast die er voor de nationale overheid uit volgt. Het beleid dient zo ingericht te zijn dat het duurzame ondernemerschap maximale ruimte krijgt. De sector mag rekenen op mijn inzet voor minder en betere regels en het verlagen van de administratieve lasten. Deze inzet kan pas effectief zijn als goede afspraken zijn gemaakt over de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen en er sprake is van naleving van regels. Dit laatste, het naleven door de sector van de bestaande regels, vormt een derde ijkpunt in mijn afweging over het ondersteunen van het veranderproces in de visserij.

Van groot belang voor wat mogelijk is in het Nederlandse visserijbeleid, zijn de regels van het Europese visserijbeleid. Mijn inzet in Brussel is onverminderd gericht op stabiliteit, duurzaamheid, geleidelijkheid en meerjarenafspraken. Het betrekken van sector en maatschappelijke organisaties bij de beleidsvoorbereiding, zoals dat in het kader van de Regionale Advies Raden (RAC's) gebeurt, is daarbij van groot belang.
De toenemende complexiteit van de EU-regelgeving dwingt tot vereenvoudiging. Onder Nederlands voorzitterschap is een eerste impuls gegeven aan de discussie over vereenvoudiging van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Dit heeft geleid tot de presentatie dit voorjaar door de Europese Commissie van het Actieplan 2006-2008: vereenvoudiging en verbetering van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het is van groot belang dat de Commissie prioriteit geeft aan vereenvoudiging op het gebied van beheer en controle, zoals de regelgeving voor Tac's en Quota, visserij-inspanning en de technische maatregelen. In april 2006 heeft de Raad Landbouw Visserij dit plan besproken en overeenstemming bereikt over het vaststellen van een concreet tijdpad waarbinnen deze vereenvoudigingsvoorstellen moeten zijn doorgevoerd.

Voor Nederland staat hierbij voorop dat de regelgeving rond zeedagen en technische maatregelen de gewenste grotere variatie, diversificatie in de Noordzeevisserij niet moet belemmeren. Ten algemene is van belang dat de gehele systematiek van de toekenning van zeedagen vereenvoudigd wordt zodat dit bijdraagt aan het centrale doel: behoud van de bestanden. Dat zal mijn inzet zijn als later dit jaar de Raad spreekt en besluit over de systematiek rond zeedagen. De Raad heeft zich voorgenomen dit eerder dan in december te zullen doen. Ik hecht hieraan omdat de praktische uitvoerbaarheid voor de vissers gediend is met heldere regels die niet slechts in de hectiek van de eindejaarsbesluiten tot stand komen.
In dit verband wordt vaak de één-net-maatregel als belemmerend genoemd. Om diversificatie en variatie mogelijk te maken wil ik mij in Brussel inzetten voor de mogelijkheid om per visreis met meer typen tuig (boomkor/twintrawl) te vissen.

Ik wil ervoor waken dat keuzes van visserijondernemers om over te stappen op andere vismethoden of andere soorten, leiden tot niet aanvaardbare effecten op bestanden of andere schadelijke effecten. De overheid zal daar waar nodig grenzen stellen. In de Tac- en Quotaverordening zijn reeds regels opgenomen voor de overschakeling van de ene op de andere vorm van visserij juist om de visbestanden te beschermen.

Het kabinet streeft ook op nationaal niveau naar een verlaging van de administratieve lasten en een beperking van de regeldruk.1 In de zogenaamde 'pakketbrief'2 is mijn concrete bijdrage aan dit streven verwoord. De bestaande visserijregelgeving wordt aan de hand van een aantal punten doorgelicht: vermindering van regelgeving, vereenvoudiging van regelgeving, vermindering van administratieve lasten, schrappen van nationale bepalingen die niet op grond van Europese regelgeving verplicht zijn en zoveel mogelijk aansluiting vinden bij de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Tevens wordt kabinetsbreed het Project Vereenvoudiging Vergunningen uitgevoerd.3 Alle vergunningstelsels op centraal en decentraal niveau worden getoetst op nut en noodzaak. Op basis daarvan wordt besloten of, en zo ja in welke vorm, een vergunningstelsel blijft bestaan. Over de herbeoordeling van LNV-vergunningen is de Kamer onlangs geïnformeerd bij brief van 28 april 2006.

Tevens worden alle uitvoeringsregelingen doorgelicht. Deze hebben betrekking op:

1. bepalingen inzake te voeren administratie, registratie en overige eisen;

2. bepalingen inzake controlevoorschriften en technische maatregelen;
3. bepalingen inzake contingentering en de instandhouding van visbestanden.

Per 1 augustus 2006 zal de eerste vereenvoudiging in werking treden, in 2007 volgen de overige onderdelen. Aldus wordt voorzien in overzichtelijke, toegankelijke en moderne regelgeving, waarop in de toekomst kan worden voortgebouwd. Maar belangrijk voor de praktijk is dat deze doorlichting leidt tot een concrete vermindering van het aantal vergunningen en een verlaging van de administratieve lasten.

Het belang van samenwerking in de keten, maar ook meer horizontaal tussen vissers, is evident. Ik realiseer me dat bij initiatieven om aan samenwerking invulling te geven, goed moet worden nagegaan wat wel en niet mogelijk is op basis van de mededingingsregels. De eindverantwoordelijkheid voor de beoordeling wat mogelijk is binnen de wettelijke kaders ligt bij de NMa. Ik ben echter bereid om met de NMa reeds in een vroeg stadium te overleggen over de wijze waarop, binnen de wettelijke kaders, samenwerking maximaal renderend kan worden ingevuld.

Relatie met fiscaliteit

In het advies van de Task Force is opgetekend dat enkele fiscale regelingen belemmerend werken op het veranderproces in de visserij. Een aantal van deze punten is al eens eerder aan de orde geweest, in de Kamer, in overleg met de Belastingsdienst en met het visserijbedrijfsleven. Ik wil mij ervoor inzetten dat op korte termijn helderheid ontstaat over wat fiscaal wel en wat niet mogelijk is. Wel merk ik ten algemene op dat de effectiviteit van fiscale maatregelen sterk afhangt van de winstpositie van bedrijven. Bij lage of negatieve inkomsten en het achterwege blijv en van investeringen, zoals dit nu het geval is in de visserij, neemt het effect van fiscale maatregelen af.

Van direct belang voor de sector is het fiscaal aantrekkelijk maken van investeringen in duurzame visserijtechnieken. De milieu-investeringsaftrek, de regeling 'willekeurige afschrijving milieu-investeringen' (de VAMIL-regeling) en de energie-investeringsaftrek kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het stimuleren van investeringen in duurzame visserijprojecten. Na de instemming door de Europese Commissie met de pulskorvisserij zal de pulskor op de milieulijst geplaatst worden voor toepassing van de milieu-investeringsaftrek en VAMIL. Verder nodig ik de sector uit om andere duurzame bedrijfsmiddelen voor deze fiscale regelingen bij mij aan te dragen. Via deze fiscale regelingen draagt de overheid bij aan de totstandkoming van innovatieve investeringen met een hoog energie- en/of milieurendement.

Ik deel de conclusie dat de waarderingsgrondslag van visquota bij bedrijfsopvolging in de praktijk tot problemen leidt. Om die reden start op korte termijn overleg tussen de Belastingdienst en het Productschap Vis over de waardering van het visserijbedrijf voor het successie- en schenkingsrecht, waaronder de waardering van quota. Mijn departement zal dit overleg ondersteunen en begeleiden. Bij dit overleg zal besproken worden op welke wijze de zogenoemde voortzettingswaarde van een visserijbedrijf kan worden vastgesteld.

Het is van belang dat fiscale regelingen de omslag naar een meer duurzame visserij niet belemmeren. In dit verband wordt vaak genoemd het (niet) kunnen toepassen van de herinvesteringsregeling in de inkomstenbelasting, met name als een visser/ondernemer gebruik maakt van een saneringsregeling. Bij voortgezet ondernemerschap zullen verkregen saneringsgelden die opnieuw in de visserij worden ingezet, in beginsel niet worden belast. Aangezien het hier gaat om toepassing van een generieke regeling in de winstsfeer, dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden, zoals de eis dat de onderneming niet wordt gestaakt. Ik onderstreep dat de rol van de minister van LNV in deze een terughoudende is. Indien mocht blijken dat er in de praktijk verschil van inzicht bestaat over die toepassing, dan zal ik dat opnemen met de staatssecretaris van Financiën.
Ingeval de onderneming wel wordt gestaakt kan de herinvesteringsregeling niet worden toegepast. De 'doorschuifregeling'
- feitelijk een uitstel van de belastingheffing - van artikel 3.64 IB bij staking van de onderneming als gevolg van overheidsingrijpen, kan op saneringsregelingen in de visserij nog niet worden toegepast. Ik wil deze relevante visserijregelingen echter aanmelden bij de Europese Commissie in Brussel.

Aangezien volgens de Commissie toepassing van deze mogelijkheid bij de Regeling beëindiging veehouderijtakken geoorloofd is, heb ik er goede hoop op dat dit ook voor de visserijsanering kan gelden. Dat zou betekenen dat ook de in het verleden gesaneerde bedrijven (vanaf 2002) van deze belastingfaciliteit gebruik kunnen maken.

Als laatste fiscale punt noemt de Task Force de toepassing van geldende gunstige fiscale regimes in vergelijkbare sectoren als de koopvaardij. Op deze punten kan ik helderheid, maar geen oplossing bieden. Genoemd wordt invoering van een zeedagenaftrek, die nu alleen voor de koopvaardij geldt. Het kabinet heeft in 2005 in het een wijzigingsplan (TK 2005-2006, nr. 305770) besloten de zeedagenaftrek af te schaffen aangezien deze niet meer past in het systeem van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Invoering in de visserij is daarom niet aan de orde.
Een ander aangedragen voorbeeld betreft de regeling afdrachtvermindering zeevaart, die tot een vermindering van door de werkgever af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen leidt. Deze regeling is van toepassing in de koopvaardij, niet in de visserij. Reden voor toepassing in de koopvaardij vormde de wens een halt toe te roepen aan het omvlaggen van koopvaardijschepen naar 'goedkope-vlaglanden'. Dit probleem speelt niet in de visserij. Los daarvan is de regeling slechts van toepassing voor werknemers. Voor zogenaamde deelvissers die in maatschapverband werken én fiscaal geacht kunnen worden ondernemer te zijn, hetgeen gangbaar is in Nederland, zou de regeling geen soelaas bieden. Dit brengt me tot conclusie deze regeling niet voor de visserij te zullen bepleiten, nog daargelaten of een dergelijke regeling naar Europees recht zou zijn toegestaan.

Ruimte voor innovatie

Cruciaal voor het toekomstperspectief van de visserij is het bieden van een kader aan visserijondernemers die, met oog voor economisch, ecologische en maatschappelijke aspecten, willen aanpassen, innoveren. Om steun te geven aan de zoektocht naar perspectiefvolle innovaties heb ik besloten tot de instelling van een Visserij Innovatie Platform (VIP). Het platform krijgt taken als het identificeren van kansrijke thema's voor innovatie op het gebied van de zeevisserij, het initiëren van samenwerking om innovatie tot stand te brengen en het adviseren over de financiering van innovatieve (voorbeeld) projecten. De succesvolle wijze waarop het Innovatie Platform Aquacultuur functioneert, kan tot goed voorbeeld strekken.
Ik heb de heer A.W. Bierens, tot mei jl. algemeen directeur van de Coöperatieve Zuidelijke Aan- en Verkoopvereniging U.A. (CZAV) bereid gevonden het voorzitterschap van het VIP op zich te nemen. De voorzitter zal in overleg met sector en het maatschappelijk veld een bestuur formeren. Het platform zal voor de apparaatskosten kunnen beschikken over een door LNV beschikbaar te stellen budget. Wat betreft de personele kosten wordt met het bedrijfsleven naar een invulling gezocht. De looptijd van het platform is gesteld op 3 jaar, na 2 jaar vindt een evaluatie plaats.

Ruimte voor financieel beleid

Met bovenstaand beleid gericht op het ondersteunen van innovatie en ruimte in regels wil ik bijdragen aan de noodzakelijke veranderingen in de Noordzeekottervloot. Veranderingen die door de sector moeten worden ingezet en gefinancierd en waar de overheid ook een bijdrage aan levert.

Volgens de Task Force zou de sector tot aan 2011/2012 een bedrag tussen de EUR 300 à EUR 400 mln. moeten investeren om de noodzakelijke transitie tot stand te brengen. Het is een verantwoordelijkheid van de private partijen (sector en banken) om dergelijke investeringen van de grond te krijgen. Maar ook hier zal de overheid niet lijdzaam toezien. Om deze zware investeringsopgave te ondersteunen zal ik op korte termijn een garantieregeling in het leven roepen. Met de banken zal worden overlegd over de precieze uitvoering. De regeling zal z.s.m. in de noodzakelijke Brusselse procedures worden gebracht. Na de beoogde goedkeuring treedt de regeling hopelijk in het vroege najaar in werking. De regeling zal steun bieden aan bedrijven die over onvoldoende zekerheden beschikken om de financiering van investeringen rond te krijgen maar niettemin over een goed bedrijfsplan beschikken dat perspectief biedt voor een toekomst in de visserij.

Naast garantstelling wil ik de omschakeling en innovatie in de sector stimuleren.
De Raad Landbouw en Visserij heeft 19 juni jl. een politiek akkoord bereikt over het nieuwe Europese Visserij Fonds. Over de toedeling van de middelen aan Nederland uit het fonds dient de Europese Commissie nog te besluiten. Wel is inmiddels zoveel duidelijk dat Nederland kan rekenen op een nationale enveloppe tussen de EUR 45 en EUR 48 mln. voor de periode 2007 t/m 2013. Om over dit bedrag te kunnen beschikken, dient Nederland een Nationaal Strategisch Plan op te stellen. Het advies van de Task Force is hiervoor een goede basis.

De mogelijkheden die er momenteel zijn voor nationale cofinanciering betekenen dat tot en met 2009 er een bedrag van rond de EUR 35 mln. EU- en nationaal geld beschikbaar is voor het te voeren visserijbeleid. Dat is een wezenlijk bedrag maar daarmee worden de Brusselse mogelijkheden niet volledig benut. Ik wil mij ervoor inspannen om partijen zoals provincies, gemeenten of het gezamenlijk bedrijfsleven te vragen met middelen bij te dragen en zo een hogere benutting van de EU-gelden te realiseren. Gelet op de ruimte in het Europees Visserij Fonds zou op die wijze het bedrag van EUR 35 mln. nog verhoogd kunnen worden.

Ik acht openstelling van een nieuwe saneringsregeling, analoog aan de regeling waarvoor het kabinet eind vorig jaar het bedrag van EUR 38 mln. vrijgemaakte, voor de nabije toekomst niet aan de orde. Na saneren is het motto nu: innoveren. De eerdergenoemde proefpilots, waarvoor een bedrag van EUR 0,5 mln. beschikbaar is, geven hier invulling aan.

Tot slot

De Task Force beschrijft op indringende wijze de problematiek waarvoor de Noordzeevisserij zich geplaatst ziet. Samengevat komt de conclusie van het rapport erop neer dat voor de traditionele manier van visserij onder de huidige omstandigheden geen toekomst is.

Veranderingen zijn dus nodig wil de sector ook in de toekomst een bestaansrecht houden. Het zijn de ondernemers zelf die deze veranderingen zullen moeten doorvoeren. Versterking van het ondernemerschap is daarmee één van de centrale opgaven voor de komende jaren. Veel van de veranderingen zijn evenwel niet door individuele ondernemers alleen op te pakken, samenwerking met collega's en in de keten zal een element moeten vormen van dit vernieuwd ondernemerschap. Daarbij komt dat met maatschappelijke organisaties gewerkt zal moeten worden aan behoud van draagvlak voor de sector in Nederland.

De overheid wil in dit proces van verandering niet lijdzaam aan de kant blijven staan. De ingezette koers van vermindering en verduidelijking van regels wordt voortgezet. Daarmee krijgt innovatie extra kans. Om innovatie verder te stimuleren neem ik het advies van de Task Force over tot het instellen van een Visserij Innovatie Platform.
De komende drie jaar zal voorts via een garantieregeling en middelen ter stimulering van aanpassing en vernieuwing van de sector, verder in de sector geïnvesteerd worden. Daarmee toont de overheid haar vertrouwen in een toekomstperspectief voor de visserij. Maar tegelijkertijd verlangt de overheid van de sector dat daadwerkelijk wordt ingezet op ondernemerschap en samenwerking en dat gemaakte afspraken en de bestaande regels ook worden nageleefd. Het is nu aan de andere partijen om eveneens stappen te zetten die bijdragen aan een vernieuwd perspectief voor een duurzame Noordzeevisserij.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman


1Meedoen, meer werk, minder regels, Kamerstukken II 2003-2004, 28 637, nr. 19.

2Kamerstukken II 2003-2004, 29 515, nr. 2.

3Kamerstukken II 2004-2005, 29 515, nr. 93.