Speech minister op 24 juni 2006 in Den Haag, Dag van de architectuur
Thema: Verboden terrein
Voorzitter Hilhorst, dames en heren,
De publieke ruimte is van iedereen. De kwaliteit van de gebouwde
omgeving draagt bij aan de signatuur, de allure, de kwaliteit van onze
leefomgeving. Ook als het om doorgaans niet publiek toegankelijke
gebouwen gaat. Het is daarom goed om te zien dat veel 'verboden
terrein' vandaag ter gelegenheid van de Dag van de Architectuur is
opengesteld en dat er veel Rijksgebouwen bij zijn.
Ik waardeer de inzet van Rijksbouwmeester Mels Crouwel voor de
kwaliteit in de gebouwde omgeving en die van de rijksgebouwen in het
bijzonder. Hij staat daarmee in een lange traditie, ik kom daar zo nog
op.
Zijn werkterrrein en dat van het College van Rijksadviseurs is ingebed
in het bredere kader van de Nota Ruimte. Een nota met een heldere
visie van het kabinet op de prioriteiten, de sturing en de
verantwoordelijkheidsverdeling in de ruimtelijke ontwikkeling van ons
land.
Een nota waarin het kabinet zich concentreert op de Nationale
Ruimtelijke hoofdstructuur en we meer ruimte laten voor de
ontwikkelkracht in de regio en de gemeenten. We bieden provincie,
regio en gemeenten niet alleen de ruimte, maar ook de instrumenten om
recht te doen aan de breedte van het begrip ruimtelijke kwaliteit.
Daar maken we pas echt werk van wanneer we architectonische-
landschappelijke- cultuurhistorische en milieukwaliteiten verbinden
met wonen, werken recreatie en verkeer.
Niet door een blauwdruk op te leggen, maar door publieke en private
belangen samen te brengen in gebiedsgerichte ontwikkeling waar de lat
hoog ligt voor de ruimtelijke kwaliteit van het geheel.
Met die benadering doen we nu de eerste goede ervaringen op. Het
resultaat van decennialange 'verrommeling' in Nederland kan niet
worden toegeschreven aan deze visie. Een visie waarmee we op een
nieuwe manier de schaarse ruimte in Nederland verdelen en tot
ontwikkeling brengen met aandacht voor kwaliteit en esthetiek.
Paleizen, ministeries en andere rijksgebouwen zijn op veel plaatsen in
Den Haag beeldbepalend voor hun omgeving. Via de Rijksgebouwendienst
en het onafhankelijk advies van de Rijksbouwmeester en het College van
Rijksadviseurs is het rijk dus nadrukkelijk aanwezig in de openbare
ruimte van deze stad.
En dankzij de viering van het 200-jarig bestaan van het instituut
Rijksbouwmeester is ook de huidige functionaris op die plek
nadrukkelijk in beeld.
Juist in Den Haag zijn veel rijksgebouwen ontworpen door
rijksbouwmeesters of met bemoeienis van een rijksbouwmeester tot stand
gekomen. Het voormalige ministerie van Koloniën van Rose, het
voormalige ministerie van Justitie van Peters, beide aan het Plein,
het ministerie van Financiën van Jo Vegter, het ministerie van LNV van
Friedhoff, de ontwikkeling van de Resident, de verbouwing van Plein 23
tot het Logement en de voorgenomen nieuwbouw van onder andere twee
ministeries aan de Schedeldoekshaven.
Hoewel hier vandaag de Haagse architectuur centraal staat, wil ik toch
even een uitstapje maken naar de belangrijke ambassadeursrol die de
Rgd voor de Nederlandse architectuur in het buitenland vervult. We
hebben in de afgelopen jaren een aantal inspirerende ambassades in het
buitenland gerealiseerd. U heeft allemaal gehoord van de Nederlandse
Ambassade in Berlijn van Koolhaas, maar ook die in Maputo en die in
Addis Abeba zijn zeer bijzondere voorbeelden van hedendaagse
nederlandse architectuur, van respectievelijk Claus en Kaan en SeArch.
En ook in het Poolse Warschau is door Van Egeraat een buitengewoon
gebouw neergezet.
Ook in Nederland hebben wij met de RGD recent gebouwen gerealiseerd
waar we echt trots op mogen zijn. Zoals het Nederlands forensisch
Instituut in Rijswijk, van opnieuw de architecten Claus en Kaan. En
het kantoor van Rijkswaterstaat in Middelburg van architect Paul de
Ruiter.
Daarnaast zijn er een aantal buitengewoon interessante projecten in
ontwikkeling, zoals de nieuwbouw van de rijksdiensten ROB/RDMZ in
Amersfoort, naar ontwerp van de Spaanse architect Baldeweg.
De Rijksbouwmeester heeft ook een aantal interessante
architectenselecties verzorgd, zoals het nieuwe filmmuseum in het IJ
te Amsterdam, gewonnen door Delugan Meisl. En natuurlijk in de komende
tijd de realisatie van de stations van de 5 nieuwe Sleutelprojecten.
En dan meld ik natuurlijk met enige trots de restauraties van
Rijksmonumenten, zoals Trompenburg, de vergaderzaal van het Binnenhof
te Den Haag, het Rijksmuseum in Amsterdam en Paleis Soestdijk.
Kortom we hebben voldoende projecten waar we als rijk trots op mogen
zijn en er is ook voldoende aanleiding om alert te blijven.
Om voorop te blijven lopen en nieuw beleid te blijven formuleren om
onze mooie internationale positie te behouden.
Terug naar Den Haag. Naar aanleiding van het door de BNA en de
gemeente georganiseerde debat over de Turfmarktroute heeft
Rijksbouwmeester Mels Crouwel het initiatief genomen om te onderzoeken
hoe de openbare ruimte tussen de dominante ministeries aantrekkelijker
kan worden.
Zo geeft hij invulling aan de taak om vanuit zijn disciplines bij te
dragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de residentie.
Met het deze week gepresenteerde advies voor het architectuurbeleid na
2008 dragen de rijksbouwmeester en het College van Rijksadviseurs
tevens bij aan de discussie over de ruimtelijke kwaliteit van ons
land.
De ambitie om te streven naar een mooi en zorgvuldig Nederland kan ik
natuurlijk niet anders dan omarmen. Daartoe moet de expertise, maar
ook het gevoel van urgentie binnen de overheid op het gebied van
architectuur en ruimtelijke ontwikkeling verbeteren, menen
Rijksbouwmeester en College. Het pleidooi om de kennis en kunde binnen
universiteiten, kennisinstituten en vakopleidingen beter met elkaar te
verbinden en te gebruiken kan ik alleen maar onderschrijven.
Ik zou het echter jammer vinden wanneer de bijdragen van Crouwel en
het college in de media het advies zouden verengen tot de invulling
van de rijksregie.
Dat neigt mij te veel naar een pleidooi voor Overheidsarchitectuur.
Het suggereert bovendien dat er nu geen visie zou zijn.
Niets is minder waar.
Met de nationale prioriteiten en de decentrale aanpak van de Nota
Ruimte is veel in gang gezet. De stagnatie in de ruimtelijke
ontwikkeling komt langzaam weer vlot. Succesvolle voorbeeldprojecten
tonen aan dat er weer ruimte voor ontwikkeling ontstaat, dat regio en
gemeenten het beschikbare instrumentarium steeds beter benutten en dat
ruimtelijke kwaliteit gebaat is bij een decentrale, gebiedsgerichte
aanpak. Terug naar Haagse blauwdrukken voor ruimtelijke ordening en
architectuur miskent wat groeiend is!
Ik wil niet eindigen met wat Gerrit Komrij in NRC schreef: 'alle
verrommeling is beter dan architectenorde'. Maar ik nodig u wel uit om
op basis van mijn sturingsfilosofie 'centraal wat moet, decentraal wat
kan' invulling te geven aan uw visie op architectuur en ruimtelijke
ontwikkeling.
Ik dank u wel.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer