Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag reageer ik hierbij op uw verzoek van 13 maart 2006 met kenmerk 06-BuZa-B-25 om aan te geven wat de stand van zaken is ten aanzien van de uitvoering van het amendement van de leden Van der Staaij en Huizinga-Heringa inzake een extra inzet van E 8 miljoen via maatschappelijke organisaties ten behoeve van opvang, zorg en onderwijs voor kinderen die noodzakelijke voorzieningen ontberen als gevolg van de hiv/aids-epidemie.

Op basis van specifieke voorstellen van onze ambassades is momenteel hiervan ongeveer de helft van de extra middelen toegekend. Voor het resterende bedrag is voorts aanwending voorzien via het regionaal aids-programma Zuidelijk Afrika, dat beheerd wordt door de Nederlandse ambassade in Pretoria.

Naar het zich laat aanzien zal op basis van de ingediende voorstellen volledig uitvoering kunnen worden gegeven aan dit amendement. De nadruk ligt hierbij op Afrika, meer in het bijzonder de regio Zuidelijk Afrika (Angola, Botswana, Lesotho, Malawi, Mozambique, Namibië, Swaziland, Zambia, Zimbabwe en Zuid Afrika). Buiten Afrika vindt financiering plaats van een klein aantal in financiële omvang beperkte projecten in Azië en Latijns Amerika. Zoals aangegeven door uw Kamer worden de extra middelen die door het amendement zijn vrijgemaakt vooral besteed aan activiteiten gericht op het verlenen van onderwijs, zorg en opvang voor kinderen die gevolgen ondervinden van de hiv/aids-epidemie. De ondersteunende activiteiten omvatten verschillende aspecten van zorg en opvang, zoals het verstrekken van voedsel, geestelijke bijstand, medische zorg, evenals juridische ondersteuning ten aanzien van erfrecht.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

---- --