LEI

LEI: Agrarische sector toont veerkracht (Persbericht)

26 jun 2006
Onderdeel: LEI

Het Nederlandse land- en tuinbouwbedrijf leverde in 2005 gemiddeld een 30% hoger gezinsinkomen op dan in het moeilijke jaar 2004. Een belangrijke kracht van de sector vormt het vermogen om zich goed aan te passen aan de veranderingen in de internationale economie, de samenleving en het beleid. Dat leidt tot minder, maar grotere bedrijven. Het gemiddelde gezinsinkomen bedroeg in 2005 bijna 60.000 euro per bedrijf, maar er bestaan grote verschillen tussen afzonderlijke bedrijven en eveneens tussen bedrijfstypen.

Het aandeel van de land- en tuinbouw in het totaal van de Nederlandse economie daalt geleidelijk en ligt nu op ongeveer 2%. De totale agrosector inclusief de voedings- en genotmiddelenindustrie draagt voor ruim 9% bij aan de nationale economie. De agrarische export steeg in 2005 met 5% tot ruim 50 miljard euro. Dat blijkt uit het Landbouw-Economisch Bericht 2006, het jaarlijkse overzicht door het LEI van de Nederlandse agrosector. Het LEI is één van de instituten van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.

Â

Verbreding en verdieping

Â

Het aantal land- en tuinbouwbedrijven bedroeg in mei in 2005 bijna 82.000, dat is bijna 2,5% minder dan in het voorafgaande jaar. Over de afgelopen 10 jaar liep het aantal met gemiddeld 3% per jaar terug. Het aantal kleine bedrijven vermindert sterk, vooral doordat zich voor stoppende oudere bedrijfshoofden geen opvolgers meer aanmelden. Het aantal zeer grote bedrijven groeit daartentegen nog, ook in absolute aantallen.

Veel land- en tuinbouwbedrijven richten zich niet meer alleen op de productie van gewassen en dieren, maar leveren ook diensten op het gebied van natuurbeheer, recreatie en zorg. In 2005 telde Nederland 500 zorgboerderijen en 3.000 landbouwbedrijven met recreatievoorzieningen. Windmolens werden geëxploiteerd door 460 bedrijven. Op 140.000 hectare landbouwgrond liepen contracten voor één of andere vorm van agrarisch natuurbeheer. Daarnaast zijn er nogal wat bedrijven die producten aan huis verkopen. Volgens het Bedrijven-Informatienet van het LEI (waarin de kleinste bedrijven niet zijn opgenomen) droegen al deze activiteiten samen voor 1,5% bij aan de gemiddelde bedrijfsomzet.

Â

Â

Grote verschillen in inkomens

Â

Het gemiddelde land- en tuinbouwbedrijf had in 2005 een waarde van ruim 1,6 miljoen euro. Daar staat een bedrag aan leningen en vreemd vermogen tegenover van 580.000 euro, zodat het eigen vermogen gemiddeld ruim 1 miljoen euro per bedrijf bedraagt. Het totale gezinsinkomen wordt voor 2005 geraamd op gemiddeld 59.000 euro per bedrijf. Daarvan moeten soms meerdere gezinnen leven, in 2005 gemiddeld 1,25. Van de 59.000 euro kwam 45.000 euro uit het bedrijf en 14.000 euro uit bronnen buiten het bedrijf. Het inkomen uit bedrijf lag daarmee ruim 10.000 euro hoger dan in het magere jaar 2004; het inkomen van buiten het bedrijf bleef ongeveer gelijk. Rond deze gemiddelden doen zich grote verschillen voor. Naar schatting 14% van de gezinnen had in 2005 een negatief inkomen en een even grote groep verdiende meer dan 100.000 euro. Het inkomen hangt ook sterk samen met het bedrijfstype. Zo waren er in 2005 aan de ene kant de legpluimveehouders, die voor het tweede achtereenvolgende jaar met gemiddeld negatieve inkomens kampten, en aan de andere kant de

varkenshouders die op bedrijven van gesloten type met gemiddeld 136.000 euro de hoogste inkomens realiseerden.

Â

Verwerking en afzet steeds belangrijker

Â

In de bestedingen van de Nederlandse consument neemt het aandeel van voedings- en genotmiddelen geleidelijk af, tot 14% in 2005. In euro's gemeten blijven de bestedingen de laatste jaren ongeveer gelijk. Supermarkten nemen meer dan 80% van de verkoop van voedingsmiddelen voor hun rekening. De afzet van biologische producten stijgt, maar komt nog niet verder dan ongeveer 2%. Waar de binnenlandse markt voor voedings- en genotmiddelen niet meer groeit, is de export des te belangrijker. De totale agrarische uitvoer van bewerkte en onbewerkte producten groeide in 2005 met 5% tot ruim 50 miljard euro. De invoer nam met 2% toe tot 28 miljard euro. De rol van de voedings- en genotmiddelenindustrie in de agroketen wordt groter. Deze industrie omvat ongeveer 4.500 bedrijven en 144.000 arbeidskrachten, die met elkaar een derde van de toegevoegde waarde van het totale agrocomplex voor hun rekening nemen. De industrie is voor de helft gebaseerd op de verwerking van buitenlandse grondstoffen. Het agrocomplex als geheel leverde in 2004 met een toegevoegde waarde van ruim 40 miljard euro een bijdrage van 9,3% in de nationale economie.