Projectorganisatie Maasvlakte 2
Havenbedrijf onderzoekt leven op bodem Noordzee
Voorbereiding aanleg Maasvlakte 2
23 juni 2006
Onderzoek naar leven op de bodem Noordzee Onderzoekers meten dit
voorjaar in de Noordzee welke soorten en wat voor aantallen dieren er
leven op en in de zeebodem. Ze doen dat op zo'n 300 locaties tot 50 km
uit de kust tussen Schouwen en IJmuiden. Het onderzoek is een
zogenaamde 0-meting. Door hetzelfde onderzoek te herhalen tijdens de
zandwinning voor Maasvlakte 2, en de resultaten met elkaar te
vergelijken, kunnen eventuele effecten van de zandwinning in kaart
gebracht worden.
Voor aanleg van Maasvlakte 2 is circa 325 miljoen kuub zand nodig. Dat
moet vooral gewonnen worden in de Noordzee, in de buurt van het op te
spuiten gebied. Dan is immers de afstand die de baggerschepen met het
zand moeten varen het kleinst. In de Milieu Effect Rapportage (MER)
Aanleg Maasvlakte 2 wordt beschreven wat de verwachte effecten op het
zeeleven zullen zijn als gevolg van de zandwinning. Dat gebeurt op
basis van bestaande wetenschappelijke kennis en speciaal hiervoor
ontwikkelde, state-of-the-art computermodellen. Daaruit blijkt dat de
verwachte effecten op het leven in de Noordzee beperkt zijn.
Ontgrondingsvergunning
Voor de aanleg start moet een ontgrondingsvergunning worden verkregen
om zand te mogen winnen uit de Noordzee. Onderdeel daarvan zal zijn
dat de effecten van de zandwinning gemeten moeten worden om te zien of
deze blijven binnen de bandbreedte zoals voorspeld in de MER.
Voordelta
De zandwinning zal ver uit de kust plaatsvinden, waar de Noordzee
dieper is dan 20 meter. Dit is namelijk de grens van de zogenaamde
Voordelta, direct langs de kust gelegen. In de Voordelta is een
rijker, gevarieerder en kwetsbaarder zeeleven dan waar de Noordzee
dieper is. Buiten deze 20 meter - zone geldt dan ook niet de Europese
Vogel- en habitatrichtlijn die strenge eisen stelt aan ingrepen in dit
gebied. Alle huidige zandwinlocaties op de Noordzee bevinden zich
buiten de 20 meter lijn.
0-metingen
Het Havenbedrijf Rotterdam, verantwoordelijk voor de aanleg van
Maasvlakte 2, moet en wil verantwoord omgaan met het zeemilieu. Daarom
wordt voor start van de aanleg het leven op (epifauna) en in de
zeebodem (infauna) in kaart gebracht. Om natuurlijke variaties door de
jaren heen zoveel mogelijk in beeld te hebben wordt nog beide jaren
voor de start van de aanleg (voorjaar 2008) gemeten, dus zowel in 2006
als in 2007. Deze twee 0-metingen kosten samen ongeveer EUR 800.000,-.
Daar komen tijdens de aanleg nog de kosten bij voor de monitoring, het
onderzoeken of de effecten zich voordoen zoals voorspeld.
300 keer happen en schaven
Op zo'n 300 exact vastgelegde locaties vinden twee soorten onderzoek
plaats. Er wordt een hap uit de zeebodem genomen van 20 cm diep en 32
cm in doorsnee, en de onderzoekers schaven over een lengte van 100
meter een plak van 10 cm breed en 7 cm diep van de bodem. Het eerste
onderzoek is gericht op de infauna, alle dieren die in de bodem leven,
zoals schelpdieren en zeepieren. Het tweede onderzoek richt zich
behalve op de infauna op de epifauna die op de bodem leeft, zoals
krabben, zeesterren, heremietkreeften en zeeslakken als de wulk. Het
schaven gebeurt over betrekkelijk lange stroken van 100 meter in
verschillende richtingen, omdat de zeebodem een patroon van duinen en
golven kent. Daardoor kan het zeeleven plaatselijk sterk verschillen.
Aan boord van het onderzoeksschip worden de `happen' en het
`schaafsel' direct geanalyseerd. Onderzoekers registreren de
aangetroffen soorten en meten het gewicht per soort. En passant neemt
men van de bodem ook nog monsters voor nader onderzoek in het
laboratorium. Doel daarvan is onder andere om te zien of er een
relatie is tussen bodemsamenstelling (zandkorrelgrootte, slibgehalte)
en zeeleven.
Wetenschap
Door het ontwikkelen van geavanceerde computermodellen, de 0-meting,
en vervolgens de monitoring en daarmee verificatie van de nieuwe
computermodellen ontstaat veel nieuwe kennis over de effecten van
zandwinning op het leven in de Noordzee. In het Tweede Regionaal
Ontgrondingsplan Noordzee (RON2) uit 2004, dat het Rijksbeleid voor
zandwinning op zee beschrijft, staat dat er leemten zijn in de kennis
van de effecten van grootschalige diepe zandwinning. RON2 wil daarom
het eerste project dat zich voordoet gebruiken als pilot-project met
een uitgebreid monitoringsprogramma om zo de kennis op dit vlak te
vergroten. De nu lopende 0-metingen zijn de eerste stappen daartoe.
Het Havenbedrijf levert zo een wezenlijke bijdrage aan de kennis over
de Noordzee.
Diepe zandwinputten
De aannemer die het contract krijgt voor aanleg van Maasvlakte 2 is
verantwoordelijk voor de zandwinning. Het Havenbedrijf verwacht dat
deze aannemer zijn zand in diepe putten zal willen winnen.
Gebruikelijk is een ontgronding van 2 meter, maar gelet op de
hoeveelheid zand die nodig is, zou dan een stuk Noordzeebodem van 11
bij 30 km afgegraven moeten worden. Het Havenbedrijf verwacht daarom
dat de aannemer zijn zand wil halen uit putten die een veel kleiner
oppervlak hebben en een stuk dieper zijn. Een ontgraving van 10 tot 15
meter diepte ten opzichte van de huidige zeebodem lijkt daarbij voor
de hand te liggen. Putten met deze diepte worden door de stroming bij
elk tij van vers water voorzien, zodat geen zuurstofloos water
ontstaat. Dat laatste zou immers leven op de zeebodem praktisch
onmogelijk maken.
Zwevende slibdeeltjes
De effecten die voorspeld zijn als gevolg van de zandwinning zijn
tweeledig. Enerzijds verdwijnt het zeeleven ter plaatse van de winning
zelf. Door zogenaamde rekolonisatie komt dit binnen enkele jaren weer
op het oude niveau. Anderzijds komen slibdeeltjes van de bodem in het
zeewater. Dat gebeurt doordat de sleephopperzuigers behalve zand ook
water naar boven pompen. Dat water vloeit, met een beperkte
hoeveelheid zand en slibdeeltjes, weer over de rand van het
baggerschip terug de zee in. Het zand zakt dan snel naar de bodem,
maar het lichtere slib wordt door de stroming over enige afstand
meegevoerd voor het bezinkt. Dat slib vertroebelt het water en zorgt
dat minder licht doordringt op de bodem. Algen groeien daardoor minder
snel waardoor minder van deze zogenaamde primaire productie
beschikbaar is als voer voor slakjes en schelpen, die op hun beurt
weer voer zijn voor hogere dieren in de voedselketen. Te veel zwevend
slib in het water lijkt daarom niet gunstig.
Vertroebeling van het water kan ook gevolgen hebben voor vissen en
vogels die op zicht jagen. Tegelijkertijd kan dit weer positief
uitpakken voor de soorten waarop dan gejaagd wordt. Ook is het
mogelijk dat de primaire productie groter wordt op de plaats waar het
slib neerdaalt. De fauna kan daar dan in omvang toenemen. Het is
echter zeer de vraag of dit soort theoretische mogelijkheden zich in
de praktijk zal voordoen en dan ook nog meetbaar is.
Natuurlijk fenomeen
Aanwezigheid van zwevend slib in het zeewater is op zich een
natuurlijk fenomeen. Rivieren voeren continu slib aan. Het bezinkt in
stilstaand of langzaam stromend water en wordt losgewoeld als de
stroming toeneemt of door de golfslag bij harde wind. Zo bevat het
water in de Voordelta veel slib, met name de zogenaamde kustrivier, de
doorgaande stroming van zuid naar noord vlak langs de kust
Bij het opspuiten van het zand op Maasvlakte 2 wordt maar een zeer
gering uitwaaieringseffect van slib in de Noordzee verwacht. Het
meeste slib is namelijk bij het overlopen van het baggerschip op zee
gebleven. De rest wordt grotendeels meteen door het zand `ingepakt'
bij het opspuiten.
Expertmeetings
In de voorbereiding van het onderzoek heeft het Havenbedrijf enkele
`expertmeetings' gehouden. Daarbij zijn doelstellingen en
onderzoeksmethode uitgebreid besproken met een groep van zo'n 20
deskundigen op het gebied van maritieme ecologie en onderzoek. Het
onderzoek wordt uitgevoerd door Imares en Nederlands Centrum voor
Estuarine en Mariene Ecologie, vanaf het multi purpose schip Arca van
Rijkswaterstaat. Het totale onderzoek duurt dit voorjaar zo'n 4 à 5
weken.