Ministerie bzk

http://www.minbzk.nl

30 grootste steden hebben hun positie verbeterd

Het Grotestedenbeleid (GSB) heeft tussen 1999 en 2004 effect gehad en meer daadkrachtiger grote steden opgeleverd. Steden zijn resultaatgerichter gaan werken en de participatie van burgers is versterkt. Vooral maatregelen in de fysieke sfeer (woningmarkt en leefomgeving) en het sociale beleid hebben significant effect gehad in de 30 GSB-steden. Ondanks het positieve effect op wat bereikt moest worden, bleken afspraken over de wijze waarop, tussen steden en het rijk toen moeilijk meetbaar te maken. Dit blijkt uit de eindevaluatie GSB 2 die door minister Pechtold (voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties) naar de Tweede Kamer is gestuurd.

De maatschappelijke doelen van het Grotestedenbeleid zijn grotendeels gehaald. De positie van de grote steden is fors verbeterd. Uit een vergelijking met 20 niet-GSB steden is het effect van het beleid aangetoond, zoals bij de bestrijding van jeugdwerkloosheid en de werkloosheid onder allochtonen. Niet alleen sociaal economisch boekt het Grotestedenbeleid succes maar ook in sociaal fysieke hoek (woningmarkt en leefomgeving). De stedelijke vernieuwing binnen het Grotestedenbeleid heeft geleid tot meer hogeropgeleiden in steden, wat een gunstig effect heeft op het veiligheidsniveau en de economie. Zo blijkt ook uit de evaluatie Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) die minister Dekker (VROM) twee weken geleden naar de Tweede Kamer stuurde. Het economisch beleid van GSB 2 heeft de totale werkgelegenheid in de GSB-steden niet aantoonbaar vergroot. Wel heeft het de werkgelegenheid in de detailhandel gestimuleerd door de aantrekkingskracht op winkelend publiek.

Bestuurlijk zijn ook de meeste doelen gehaald. Tussen het rijk en de steden waren nauwelijks knelpunten in de regelgeving. Wel bleek meer aandacht nodig voor samenwerking van steden met de regio s en de ontbureaucratisering in de financiële en bestuurlijke afspraken.

Afspraken tussen steden en het rijk, over hoe doelen bereikt moeten worden, bleken moeilijk te meetbaar te maken. De sturing op maatschappelijke effecten bleek zo te abstract. De complexiteit van factoren die invloed hebben op maatschappelijke effecten was te hoog en stond te ver weg van de realiteit in de wijken. Van de afspraken over hoe de doelen te bereiken, bleek 58% niet haalbaar. In GSB 3 (vanaf 2005) is daarom ook gekozen om afspraken te maken op het productieniveau van gemeenten; praktisch en minder complex.

Op 11 maart 2005 is GSB 3 van start gegaan. Het rijk en 31 steden hebben tot 2010 in totaal ca. E 4 miljard beschikbaar in drie brede doeluitkeringen. Die drie brede doeluitkeringen (BDU s) vervangen de tientallen regelingen uit de vorige convenantsperiode (GSB II).


Noot voor de redactie,