CTG onderzoek Doelmatigheid Verpleeghuizen
Kamerstuk, 21-6-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DLZ/KZ-2693753
21 juni 2006
In het debat over de kwaliteit van de verpleeghuizen kwam de vraag
naar voren waarom het ene verpleeghuis wel met de beschikbare middelen
doelmatige en kwalitatief goede zorg kan bieden en het andere
verpleeghuis niet. Door mevrouw Lambrechts is een motie (TK 2004-2005,
29800 XVI, nr. 189) ingediend met het volgende verzoek:
De Kamer verzoekt de regering het CTG/ZAio te verzoeken onderzoek te
doen naar de toereikendheid en de doelmatigheid van de bekostiging van
verpleeghuiszorg gerelateerd aan de normen voor verantwoorde zorg.
Met deze brief bied ik u het CTG/ZAio rapport `Doelmatigheid
verpleeghuizen in relatie tot verantwoorde zorg onderzocht' aan.
Belangrijkste conclusies
Kwaliteitsprestaties te combineren met goede financiële prestaties
Uit het rapport blijkt allereerst dat het mogelijk is om goede
kwaliteitsprestaties te combineren met goede financiële prestaties.
Hiermee bevestigt het rapport mijn eerdere beeld dat het mogelijk is
met bestaande middelen zorg te leveren die de kwaliteitstoets van de
Inspectie kan doorstaan.
Verschil tussen geïndiceerde en geleverde zorg
Daarnaast blijkt uit het rapport dat het gemiddeld genomen moeilijk is
om met het beschikbare budget de geïndiceerde zorg te leveren. Het
rapport concludeert een verschil tussen geïndiceerde zorg: 25,7 uur,
en geleverde zorg: 21,8 uur. Daarmee stellen de onderzoekers dat er
gemiddeld per cliënt een verschil is van 3,9 uur per week. Het rapport
stelt nadrukkelijk dat daar waar minder uren zorg wordt geleverd, de
zorg aan cliënten niet per definitie van mindere of lage kwaliteit is.
In het onderzoeksrapport is berekend of het verschil tussen
geïndiceerde zorg en geleverde zorg overbrugd kan worden door de
verpleeghuizen zelf door een grotere efficiency waardoor meer handen
aan het bed ingezet kunnen worden. Volgens het onderzoek is dat voor
een belangrijk deel het geval. Het CTG/ZAio stelt dat de
verpleeghuizen bij gemiddelde productiviteit in staat moeten zijn om
23,2 uur zorg per week per cliënt te leveren.
Dat betekent dat verpleeghuizen door verhoging van efficiency
gemiddeld 1,4 uur meer zorg per week kunnen geven. In dat geval
resteert nog altijd een verschil van 2,5 uur per cliënt per week, zo
stelt het CTG/ZAio.
Ik neem deze conclusies ter harte. Wat mij betreft laat het rapport
zien dat productiviteitsverhoging door de sector zelf mogelijk en
nodig is. Daarnaast wil ik de onderliggende argumentatie t het
rapport, over het verschil tussen geïndiceerde en geleverde uren zorg,
zorgvuldig bestuderen en in het kabinet bespreken.
Mogelijk verklarende factoren voor prestaties van verpleeghuizen
In het onderzoek is een verband gelegd tussen prestaties van
verpleeghuizen en mogelijk verklarende factoren. Uit het onderzoek
blijkt dat er geen relatie is tussen de hoeveelheid geleverde zorg en
de gemeten kwaliteitsprestaties (oordeel cliënten en risicoscore
inspectie). Verpleeghuizen met een zware cliëntgroep blijken niet
beter of slechter in staat om tot goede kwaliteitsprestaties te komen
dan verpleeghuizen met een minder zware cliëntgroep.
Tevens komt naar voren dat de regio van vestiging en het onderscheid
somatiek en psychogeriatrie verklarende factoren zijn. Verpleeghuizen
uit het `oosten' en verpleeghuizen die overwegend psychogeriatrische
zorg leveren behoren vaker tot de best practices.
De resultaten uit dit onderzoek benadrukken de noodzaak tot invoering
van zorgzwaartebekostiging om tot een rechtvaardige verdeling van
middelen te komen. Het CTG/ZAio geeft in overweging dat deze verdeeld
worden op basis van de gevonden bovenstaande determinanten regio en
verhouding psychogeriatrie - somatiek. Ik zal in mijn vervolgtraject
het gebruik van deze determinanten als verdeelsleutel meenemen. De
uitkomsten daarvan zal ik betrekken bij het bepalen van de omvang (in
uren) en de tarieven van de zorgzwaartepakketten zoals ik deze
momenteel ontwikkel.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport