Graag bieden wij u hierbij, mede namens de Minister van Justitie, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Velzen over zakelijke contacten van de Nederlandse autoriteiten met het Irak van Saddam Hussein ten tijde van de oorlog tussen Iran en Irak. Deze vragen werden ingezonden op 25 april 2006 met kenmerk 2050612310.
De Minister van Buitenlandse Zaken, De Staatssecretaris van Economische Zaken
Dr. B.R. Bot Mevr. Ir. C.E.G. Van Gennip MBA
Antwoord van de heer Bot, Minister van Buitenlandse Zaken, en mevrouw Van Gennip, Staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de heer Donner, Minister van Justitie, op vragen van het lid Van Velzen (SP) over zakelijke contacten van de Nederlandse autoriteiten met het Irak van Saddam Hoessein ten tijde van de oorlog tussen Iran en Irak.
Vraag 1
Is het waar dat de toenmalige Nederlandse ambassadeur in Bagdad, de Nederlandse regering reeds in 1982 officieel op de hoogte bracht van gebruik van gifgassen door Irak in de oorlog tegen Iran? 1)
Antwoord
Het eerste bericht over dit onderwerp van de Nederlandse ambassade te Bagdad dat in de dossiers is aangetroffen dateert van 9 november 1983. Overigens was dat mede in reactie op een verzoek van 9 september 1983 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de ambassades in Bagdad en Teheran om opheldering naar aanleiding van een persbericht over mogelijk gebruik van chemische wapens door Irak tegen Iran. In het bericht van ambassade Bagdad wordt gesproken over indirect ontvangen informatie dat 'een tamelijk betrouwbare bron over aanwijzingen meende te beschikken dat het Iraakse leger inderdaad, doch op kleine schaal, gas had gebruikt'. Het gebruik van chemische wapens in de oorlog tussen Irak en Iran werd voor het eerst formeel vastgesteld door de VN op 26 maart 1984.
Vraag 2
Is het waar dat de toenmalige minister voor Buitenlandse Handel, op de hoogte was van de berichten van de Nederlandse ambassadeur in Bagdad? Om welke redenen besloot de Nederlandse regering toentertijd de banden met Saddam Hoessein aan te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord
Het betreffende bericht was niet mede-geadresseerd aan de staatssecretaris voor Buitenlandse Handel, zodat niet vast te stellen is of deze toen al of pas in de eerste maanden van 1984 is geïnformeerd.
In april 1985 is het wetsontwerp voor de overeenkomst inzake economische en technische samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Irak in de Tweede Kamer behandeld (kamerstuk 18 297, R1250). In de nota van toelichting bij dit wetsontwerp zijn de redenen voor het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst met Irak uiteengezet.
Vraag 3
Is het waar dat de Verenigde Staten ten tijde van de oorlog tussen Iran en Irak een toestel van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij met chemicaliën voor Irak hebben opgehouden? Zo ja, wanneer was dat precies?
Vraag 4
Om welke stoffen en welke hoeveelheden ging het? Van wie waren de stoffen afkomstig? Wie handelde in de stoffen?
Vraag 5
Zijn er destijds arrestaties verricht en is het tot een proces gekomen? Zo ja, hoe luidde het vonnis? Zo neen, waarom niet?
Vraag 6
Wat was de exacte boodschap van de Amerikaanse autoriteiten aan de Nederlandse regering naar aanleiding van de onderschepping van het in vraag 3 bedoelde vliegtuig en wanneer werd die boodschap aan de Nederlandse regering overgebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord
Uit dossieronderzoek bij verschillende ministeries maar ook bij de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij zelf is niet gebleken dat de Verenigde Staten in die periode een toestel van de KLM met chemicaliën voor Irak hebben opgehouden. In de dossiers is wel een artikel uit de New York Times van 30 maart 1984 opgenomen waarin melding wordt gemaakt van het tegenhouden in de VS van een chemische lading per luchtvracht naar Irak, met een Amerikaans bedrijf te verschepen.
Vraag 7
Waarom heeft de Nederlandse regering tot 15 november 1984 gewacht met het uitvaardigen van een Koninklijk Besluit (KB) ten aanzien van de uitvoer van bepaalde strategische goederen, terwijl aangegeven werd dat dit is gebeurd «in verband met het geconstateerde gebruik van chemische strijdmiddelen in oorlogvoering» in de oorlog tussen Iran en Irak? 2)
Antwoord
Meteen nadat de VN op 26 maart 1984 formeel vaststelde dat chemische wapens in de oorlog tussen Iran en Irak werden gebruikt, heeft de regering stappen genomen om de uitvoer van chemische halffabrikaten voor de vervaardiging daarvan aan banden te leggen. Om welke halffabrikaten ("voorlopers") het precies ging bleek uit Amerikaanse en Britse démarches. Aangezien voor een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) als hier in het geding adviezen vereist waren van zowel de Raad van State als de SER werd vooruitlopend op die AMvB al op 19 april 1984 de uitvoer van elf chemische voorlopers door middel van een spoedregeling vergunningplichtig gemaakt (regeling van de staatssecretaris van Economische Zaken van 13 april 1984, Stcrt.1984, nr. 78). Het Verenigd Koninkrijk en Nederland waren daarmee de eerste (E)EG lidstaten met een uitvoerbeperking. De Nederlandse lijst van chemicaliën, overigens allemaal goederen voor tweeërlei gebruik ('dual use'), bleek ook achteraf meer chemicaliën te omvatten dan die van alle andere toenmalige en latere lidstaten. Deze spoedregeling werd vervolgens in het Koninklijk Besluit van 15 november 1984 bekrachtigd.
Vraag 8
Is het waar dat in het archief van het ministerie van Economische Zaken en bij de Centrale Dienst voor de In- en Uitvoer (CDIU) in Groningen de stukken over de betrekkingen met Irak over de periode 1980 tot 1989 niet meer aanwezig zijn 3)? Zo ja, kunt u toelichten waarom dat zo is?
Vraag 9.
Bent u bereid de Kamer alle vergunningen uit de periode 1980 tot 1989 met betrekking tot Irak toe te sturen? Indien neen, waarom niet?
Antwoord
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds beleidsdocumenten en anderzijds vergunningen. In het archief van het Ministerie van Economische Zaken bevinden zich nog altijd beleidsdocumenten over de betrekkingen met Irak in de periode van 1980 tot 1989.
Vergunningen uit de periode 1980 tot 1989 bevonden zich in het archief van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU). Op basis van de Archiefwet en de afspraken met het Ministerie van Economische Zaken heeft de CDIU de vergunningen en bij de vergunningaanvragen behorende stukken over deze periode eerst gearchiveerd en vervolgens 5 jaar na dagtekening vernietigd. Deze zijn dus niet meer voorhanden. Gezien de informatievraag omtrent uitvoervergunningen is echter in 1996 besloten om in het vervolg de vergunningdossiers voor een periode van 20 jaar te bewaren.
In tegenstelling tot de vergunningen zijn er over deze periode nog wel zogenaamde voorstellijsten voorhanden. Een voorstellijst betreft een verzoek van de CDIU aan het Ministerie van Economische Zaken tot goedkeuring van een vergunning tot uitvoer en bevat een selectie van de meest relevante gegevens uit het desbetreffende dossier. Vanzelfsprekend is de regering bereid de Kamer de beschikbare voorstellijsten ter inzage te geven. Aangezien deze lijsten ook bedrijfsgegevens bevatten die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld, zal die terbeschikkingstelling op vertrouwelijke basis geschieden.
Vraag 10.
Kunt u een overzicht geven van de dual use-goederen die aan Irak zijn geleverd in de periode tussen de melding van de Nederlandse ambassadeur in 1982 tot het van kracht worden van het KB op 5 februari 1985? Kunt u tevens aangeven welke bedrijven deze goederen leverden?
Antwoord
Er was reeds, zie het antwoord op vraag 7, een spoedregeling van kracht vanaf 19 april 1984. Voor zover daar nog voorstellijsten van voorhanden zijn, zullen deze deel uitmaken van het pakket dat de regering ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer zal verstrekken. De datum van aanvraag alsook de naam van de beoogde exporteur maken deel uit van de gegevens die in de voorstellijsten zijn opgenomen.
Vraag 11
Wat was het oordeel van de Nederlandse regering op de berichten van de Nederlandse ambassadeur in Irak? Tot welke stappen leidde dat oordeel?
Antwoord
De regering heeft deze berichtgeving zeer serieus genomen. Sinds het najaar van 1983, nadat de eerste berichten over het gebruik van chemische wapens in de oorlog tussen Iran en Irak naar buiten kwamen heeft de regering zich actief met deze zaak beziggehouden. In eerste instantie was het doel vooral om meer duidelijkheid over de berichten te krijgen. Nadat steeds duidelijker werd dat de berichten gegrond waren, heeft Nederland het initiatief genomen tot een EU demarche in Bagdad. Naar aanleiding van het VN-rapport van 26 maart 1984 heeft Nederland voorts in de VN-Veiligheidsraad het initiatief genomen om te komen tot een Veiligheidsraadresolutie. Dit initiatief leidde uiteindelijk tot een verklaring van de Voorzitter van VN-Veiligheidsraad. Tot slot heeft de regering, zoals in het antwoord op vraag 7 reeds is vermeld, het exportcontrolebeleid middels een spoedregeling aangescherpt.
Vraag 12
Herinnert u zich de vragen van 29 april 2005, over de vervolging van handelaren in chemische wapens en bestanddelen aan Irak, waarbij gevraagd werd of het waar is dat Melchemie tussen 1982 en 1984 onder andere 1850 ton thionylchloride leverde en 600 ton stoffen chloramin T en dichloormethaan? 4) Bent u inmiddels bereid deze vragen te beantwoorden? Indien neen, waarom niet?
Antwoord
De regering is van mening dat deze vraag reeds afdoende is beantwoord in haar antwoorden op bedoelde vragen (Aanhangsel-Handelingen nr. 1871, vergaderjaar 2004 -2005).
Vraag 13.
Wat is uw politieke oordeel over het beleid van de toenmalige Nederlandse regering om, ondanks de grootschalige oorlog, de economische banden met de regering van Irak sterk aan te halen? Deelt u de mening dat die handelswijze toentertijd onacceptabel was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord
Het beleid van de regering is destijds uitgebreid voorwerp van bespreking met de Tweede Kamer geweest. Juist vanwege de oorlog tussen Iran en Irak is op verzoek van de Tweede Kamer de in antwoord 2 vermelde samenwerkingsovereenkomst niet aan stilzwijgende maar aan uitdrukkelijke goedkeuring der Staten-Generaal onderworpen. Tijdens de behandeling van de ontwerp-goedkeuringswet in het Parlement, gedurende welke de regering expliciet heeft gewezen op de in 1984 ingestelde uitvoerbeperking voor chemische voorlopers, heeft de Tweede Kamer ingestemd met de samenwerkingsovereenkomst.
1) Argos, VPRO radio-1, vrijdag 21 april 2006
2) Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 1984 nummer 568, uitgegeven de vierde december 1984. Zie ook Aanhangsel-Handelingen nr. 1871 vergaderjaar 2004-2005 antwoord op de vragen 7,8,9,10 en 11.
3) zie noot 1
4) Aanhangsel-Handelingen nr. 1871, vergaderjaar 2004 -2005.
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken