Raad van de Europese Unie

| | | |

|RAAD VAN                 |                                       |NL         |
|DE EUROPESE UNIE         |                                       |           |
|9409/06 (Presse 144)                                                       |
|(OR. en)                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|Betreft:                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|2732e zitting van de RAAD                                                  |
|Justitie en Binnenlandse Zaken                                             |
|Luxemburg, 1-2 juni 2006                                                   |
|Voorzitter mevrouw Liese PROKOP                                            |
|Minister van Binnenlandse Zaken van Oostenrijk                             |
|                                                                           |
|Voornaamste resultaten van de Raadszitting                                 |
|De Raad heeft een akkoord bereikt over een besluit betreffende het Europees|
|bewijsverkrijgingsbevel (EBB) ter verkrijging van voorwerpen, documenten en|
|gegevens voor gebruik in strafprocedures, een verordening tot vaststelling |
|van een Europese procedure voor geringe vorderingen en een verordening     |
|betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het               |
|Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II).                |
|Tevens heeft de Raad, naar aanleiding van de recente gebeurtenissen op de  |
|Canarische Eilanden en op de Middellandse Zee, verklaard nog steeds        |
|gecommitteerd te zijn aan de algehele aanpak van het migratievraagstuk. Hij|
|heeft zijn steun uitgesproken voor het optreden van de Commissie waarmee   |
|deze tracht de lidstaten die door grote aantallen illegale immigranten     |
|overspoeld worden, in een geest van actieve solidariteit alle mogelijke    |
|hulp te bieden.                                                            |
|Tenslotte heeft de Raad de volgende teksten aangenomen:                    |
|-conclusies over het reactievermogen van de EU in crisisituaties,          |
|-een algemene oriëntatie ten aanzien van EU-programma's betreffende        |
|veiligheid, bescherming van de vrijheden en justitie, en                   |
|- een beschikking waarbij de legesrechten voor de behandeling van          |
|visumaanvragen worden verhoogd van 35 euro tot 60 euro.                    |
INHOUD1

DEELNEMERS 6

BESPROKEN PUNTEN

EUROPEES BEWIJSVERKRIJGINGSBEVEL (EBB) 9

OVERBRENGING VAN GEVONNISTE PERSONEN 12

PROCEDURELE RECHTEN IN STRAFPROCEDURES 14

EUROPESE PROCEDURE VOOR GERINGE VORDERINGEN 15

SAMENWERKING TUSSEN BUREAUS VOOR DE ONTNEMING VAN VERMOGENSBESTANDDELEN 17

EU-PRIORITEITEN TER BESTRIJDING VAN DE CRIMINALITEIT - Conclusies van de Raad 18

TOEKOMST VAN EUROPOL -Conclusies van de Raad 22

TERRORISMEBESTRIJDING 24

EXTERNE BETREKKINGEN 25

FOLLOW-UP VAN HAMPTON COURT 26

GEMENGD COMITE 27


- SIS II 27


- GEMEENSCHAPPELIJKE AANVRAAGCENTRA 27

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN

Europol 28

Reactievermogen van de EU in crisissituaties - Conclusies van de Raad 28

Betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken 30

EU-programma's betreffende veiligheid en bescherming van de vrijheden en betreffende grondrechten en justitie 30

Architectuur van binnenlandse veiligheid 30

Terrorismebestrijding 31

Legesrechten voor visaanvragers* 31

Verslag van de Schengenevaluatie van de nieuwe lidstaten 31

Schengenevaluatie 31

Europese Politieacademie - Samenwerking met IJsland, Noorwegen en Zwitserland 31

Europese Politieacademie - Jaarverslag over 2005 32

Europol - Nieuw verslag over de stand van zaken en de tendensen in verband met terrorisme 32

Niet-vertrouwelijk verslag over de terroristische activiteiten in de Europese Unie van oktober 2004 tot oktober 2005 32

Actieplan inzake radicalisering en rekrutering - Strategie voor mediacommunicatie 32

Informatiemechanisme op het gebied van asiel en immigratie 33

EU-drugsprojecten in derde landen 33

EU drugsstrategie - alternatieve ontwikkeling 33

Schengenacquis - IJsland, Noorwegen, Zwitserland, Liechtenstein 33

Recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II") 34

Vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen 34

Elektronische uitwisseling van foto's en vingerafdrukken 34

TERRORISME

Aanbevelingen betreffende terrorismebestrijding 35

EXTERNE BETREKKINGEN

Hulpverlening bij rampen 35

GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

Sudan - Restrictieve maatregelen 35

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Wijzigingen van de EER-Overeenkomst 36

DEELNEMERS

De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:

België:
de heer Patrick DEWAEL vice- eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken mevrouw Laurette ONKELINX vice- eerste minister en minister van Justitie

Tsjechische Republiek:
de heer Miloslav KOUDELNÝ eerste vice-minister van Binnenlandse Zaken, belast met openbare orde en veiligheid de heer Roman POLA?EK vice- minister van Justitie

Denemarken:
de heer Clause GRUBE permanent vertegenwoordiger

Duitsland:
de heer Wolfgang SCHÄUBLE minister van Binnenlandse Zaken mevrouw Brigitte ZYPRIES minister van Justitie

Estland:
de heer Kalle LAANET minister van Binnenlandse Zaken de heer Rein LANG minister van Justitie

Griekenland:
de heer Anastasis PAPALIGOURAS minister van Justitie de heer Vyron POLYDORAS minister van Openbare Orde

Spanje:
de heer Juan Fernando LÓPEZ AGUILAR minister van Justitie de heer Antonio CAMACHO VIZCAÍNO staatssecretaris van Veiligheid

Frankrijk:
de heer Pascal CLÉMENT grootzegelbewaarder, minister van Justitie de heer Christian ESTROSI toegevoegd minister van Ruimtelijke Ordening

Ierland:
de heer Bobby McDONAGH permanent vertegenwoordiger

Italië:
de heer Clemente MASTELLA minister van Justitie

Cyprus:
de heer Doros THEODOROU minister van Justitie en Openbare Orde
de heer Lazaros SAVVIDES secretaris-generaal, ministerie van Binnenlandse Zaken

Letland:
de heer Dzintars JAUND?EIKARS minister van Binnenlandse Zaken de heer Guntars GRINVALDS minister van Justitie

Litouwen:
de heer Gintaras Jonas FURMANAVI?IUS minister van Binnenlandse Zaken de heer Gintautas BU?INSKAS minister van Justitie

Luxemburg:
de heer Luc FRIEDEN minister van Justitie, minister van de Schatkist en van Begroting de heer Nicolas SCHMIT gedelegeerd minister van Buitenlandse Zaken en Immigratie

Hongarije:
mevrouw Krisztina BERTA onderstaatssecretaris voor Internationale Betrekkingen, ministerie van Binnenlandse Zaken mevrouw Judit FAZEKAS LÉVAYNÉ onderstaatssecretaris, minister van justitie

Malta:
de heer Tonio BORG vice-minister- president, minister van Justitie en Binnenlandse Zaken

Nederland:
de heer Piet Hein DONNER minister van Justitie

Oostenrijk:
mevrouw Liese PROKOP minister van Binnenlandse Zaken

Polen:
de heer Ludwik DORN vice-minister- president, minister van Binnenlandse Zaken en Bestuurszaken mevrouw Beata KEMPA staatssecretaris, ministerie van Justitie

Portugal:
de heer António COSTA minister van Binnenlandse Zaken de heer Alberto COSTA minister van Justitie

Slovenië:
de heer Dragutin MATE minister van Binnenlandse Zaken de heer Lovro ?TURM minister van Justitie

Slowakije:
mevrouw Lucia ?IT?ANSKÁ minister van Justitie

Finland:
de heer Kari RAJAMÄKI minister van Binnenlandse Zaken mevrouw Leena LUHTANEN minister van Justitie

Zweden:
de heer Thomas BODSTRÖM minister van Justitie mevrouw Barbro HOLMBERG minister, ministerie van Buitenlandse Zaken, belast met Migratiebeleid

Verenigd Koninkrijk:
Lord GOLDSMITH Attorney General de heer Tony McNULTY onderminister van Immigratie, Staatsburgerschap en Nationaliteit barones ASHTON of UPHOLLAND staatssecretaris, ministerie van Constitutionele Zaken

Commissie:
de heer Franco FRATTINI vice- voorzitter

Secretariaat-generaal van de Raad
de heer Gijs de VRIES EU- coördinator voor terrorismebestrijding

Andere deelnemers
de heer Max-Peter RATZEL Directeur van Europol

De regeringen van de toetredende staten waren als volgt vertegenwoordigd:

Bulgarije
de heer Rumen YORDANOV PETKOV minister van Binnenlandse Zaken de heer Margarit Nikolov GANEV onderminister van Justitie

Roemenië:
de heer Vasile BLAGA minister van Bestuurszaken en Binnenlandse Zaken, de heer Ion CODESCU staatssecretaris, ministerie van Justitie

BESPROKEN PUNTEN

Europees bewijs-verkrijgingsbevel (EBB | |Europees bewijs-verkrijgingsbevel (EBB | |Europees bewijs-verkrijgingsbevel (EBB | |EUROPEES BEWIJSVERKRIJGINGSBEVEL (EBB)

De Raad heeft een algemene oriëntatie bereikt over een ontwerp-besluit betreffende het EBB ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures. Doel van dit voorstel is een mechanisme voor bewijsverkrijging in grensoverschrijdende zaken in te stellen, op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning.

Het akkoord in de Raad is gebaseerd op een compromistekst van het voorzitterschap voor met name twee belangrijke nog niet opgeloste vraagstukken, namelijk de mogelijkheid om de uitvoering van een EBB om redenen van territorialiteit te weigeren en de definitie van strafbare feiten.

De Raad heeft overeenstemming bereikt over de volgende kernelementen van het ontwerp-besluit:

Hoofddoel van het EBB

Achterliggende gedachte is dat het Europees bewijsverkrijgingsbevel een bevel is dat wordt uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit in een lidstaat en door een rechterlijke autoriteit van een andere lidstaat direct wordt erkend en ten uitvoer gelegd. In vergelijking met de bestaande procedures voor wederzijdse bijstand waarvoor het Europees bewijsverkrijgingsbevel in de plaats komt, zou het voordelen bieden zoals snellere procedures en duidelijke waarborgen voor het uitvaardigen van het bevel en voor de tenuitvoerlegging ervan.

Toepassingsgebied en soort procedures waar het om gaat

Het Europees bewijsverkrijgingsbevel heeft betrekking op gespecificeerde voorwerpen, documenten en gegevens die in de uitvaardigingsstaat nodig zijn voor gebruik in een strafprocedure of een andere procedure die voor een in strafzaken bevoegde rechter kan worden voortgezet.

Het Europees bewijsverkrijgingsbevel wordt in twee fasen ingevoerd. De eerste fase heeft in principe betrekking op bestaand en gemakkelijk toegankelijk bewijsmateriaal. De Commissie zal te gelegener tijd een voorstel indienen voor een tweede instrument dat betrekking heeft op ander bewijsmateriaal. De volgende vormen van bewijs vallen dus niet onder de zojuist overeengekomen regeling, maar zullen het voorwerp uitmaken van het tweede instrument:


- het afnemen van verhoren, het opnemen van verklaringen of het opdracht geven tot andere methoden om verdachten, getuigen, deskundigen of andere partijen te horen;


- lichamelijk onderzoek of het rechtstreeks op het lichaam van een persoon verkrijgen van lichaamsmateriaal of biometrische gegevens, met inbegrip van DNA-stalen en vingerafdrukken;


- het verkrijgen van informatie "in real time", bijvoorbeeld door het aftappen van communicatie, het schaduwen van personen, of het controleren van bankrekeningen;


- het verrichten van een analyse betreffende bestaande voorwerpen, documenten of gegevens;


- de Raad heeft aan het Commissievoorstel het verkrijgen, van de uitvoeringsstaat, van door aanbieders van openbare elektronische- communicatiediensten of van een openbaar communicatienetwerk bewaarde communicatiegegevens toegevoegd.

De eerste tekst dekt evenwel ook bewijsmateriaal dat tot de genoemde categorieën behoort wanneer het reeds vergaard is vóór de uitvaardiging van het bevel. Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan om het verkrijgen van een verklaring die eerder door een verdachte is afgelegd ten overstaan van een onderzoeksinstantie in de tenuitvoerleggingsstaat, in het kader van een eerder onderzoek dat door die staat is gevoerd.

Uitvaardiging en toezending van een EEB

Het Europees bewijsverkrijgingsbevel zal een uniek document zijn, dat door de beslissingsstaat vertaald wordt in een officiële taal van de tenuitvoerleggingsstaat. Geen verdere vertaling is nodig. Dat betekent dat het Europees bewijsverkrijgingsbevel terstond ten uitvoer zou kunnen worden gelegd, net als een binnenlandse procedurele maatregel. De te bereiken doelstelling zou erin worden vastgelegd, terwijl het aan de tenuitvoerleggingsstaat zou worden overgelaten te bepalen wat de beste manier is om het bewijs overeenkomstig zijn nationale recht te verkrijgen.

Alvorens een EEB uit te vaardigen dient de uitvaardigende autoriteit zich ervan te vergewissen dat de voorwerpen, documenten of gegevens volgens het recht van de uitvaardigingsstaat in een vergelijkbare zaak zouden kunnen worden opgevraagd indien zij zich op het grondgebied van de uitvaardigingsstaat bevonden, zelfs al zouden andere proceduremaatregelen worden aangewend.

Het EBB kan worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat waarvan de uitvaardigingsstaat op redelijke gronden kan aannemen dat het de staat is op het grondgebied waarvan de betrokken voorwerpen, documenten of gegevens zich bevinden of, in het geval van elektronische gegevens, rechtstreeks toegankelijk zijn op grond van de wetgeving van de tenuitvoerleggingstaat.

Erkenning en uitvoering van een EBB

De tenuitvoerleggende autoriteit zal een volgens de in de tekst vastgestelde regels toegezonden EBB zonder verdere formaliteiten erkennen en zal de nodige maatregelen nemen voor de tenuitvoerlegging ervan, tenzij die autoriteit beslist zich te beroepen op een van de in de tekst genoemde gronden om het bevel niet te erkennen of ten uitvoer te leggen, dan wel op een van de genoemde gronden voor uitstel.

In principe wordt de beslissing tot weigering van erkenning of tenuitvoerlegging zo spoedig mogelijk, en, onverminderd lid 3 bis, uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het Europees bewijsverkrijgingsbevel door de bevoegde tenuitvoerleggende autoriteit genomen. Tenzij er redenen tot uitstel zijn of tenzij de tenuitvoerleggende autoriteit de verzochte voorwerpen, documenten of gegevens reeds in haar bezit heeft, zal de tenuitvoerleggende autoriteit de EEB in het algemeen onverwijld en uiterlijk 60 dagen na ontvangst ervan ten uitvoer leggen.

Gronden voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging van een EEB.


- Territorialiteit

Het oorspronkelijke Commissievoorstel bevatte geen territorialiteitsclausule. De Raad heeft tijdens zijn zitting van 24 februari 2005 evenwel besloten een dergelijke clausule op te nemen. De oplossing in de compromistekst komt erop neer dat het gebruik van die weigeringsgrond wordt beperkt de tot gevallen waarin het strafbaar feit geheel of ten dele op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat is gepleegd, met dien verstande dat het besluit tot weigering bij wijze van uitzondering en per geval moet worden genomen.

Wanneer een bevoegde autoriteit overweegt een beroep te doen op de territorialiteit om een EEB te weigeren, overlegt zij met Eurojust alvorens een besluit te nemen. Indien de bevoegde autoriteit zich niet kan vinden in het advies van Eurojust, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteit haar besluit motiveert en dat de Raad hiervan in kennis wordt gesteld.


- Dubbele strafbaarheid

Wat de definitie van strafbare feiten betreft, is in het voorstel bepaald dat voor 32 categorieën strafbare feiten de dubbele strafbaarheid niet door de tenuitvoerleggingsstaat kan worden ingeroepen als grond voor de weigering om een EBB ten uitvoer te leggen indien het strafbare feit in kwestie in de beslissingsstaat strafbaar is gesteld met een gevangenisstraf van ten minste 3 jaar. Deze aanpak strookt met die welke is gevolgd voor andere instrumenten, zoals het Europees aanhoudingsbevel, de beslissingen tot bevriezing, de geldelijke sancties of het ontwerp inzake beslissingen tot confiscatie.

Duitsland kan zich evenwel door middel van een verklaring het recht voorbehouden de tenuitvoerlegging van een EBB afhankelijk te maken van een toetsing op dubbele strafbaarheid in geval van terrorisme, cybercriminaliteit, racisme en vreemdelingenhaat, sabotage, racketeering en afpersing, en oplichting, indien voor de tenuitvoerlegging van het EBB een huiszoeking of een inbeslagneming moet worden verricht, behalve indien de uitvaardigende autoriteit verklaard heeft dat het betrokken strafbaar feit volgens het recht van de uitvaardigingsstaat binnen de werkingssfeer valt van de in de verklaring vermelde criteria.

De bepalingen betreffende de territorialiteit en de Duitse uitstapmogelijkheid voor de definitie van strafbare feiten, zullen door de Raad uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van het kaderbesluit opnieuw worden bekeken.

De voorbereidende instanties van de Raad zullen de laatste hand leggen aan het formulier voor de EBB en aan de overwegingen van de tekst zodat deze zo spoedig mogelijk kan worden aangenomen.

OVERBRENGING VAN GEVONNISTE PERSONEN

De Raad heeft twee vraagstukken besproken in verband met een voorstel voor een kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie


- de toestemming van de gevonniste persoon, en


- de toestemming van de tenuitvoerleggingsstaat voor de toezending van de beslissing.

Het kaderbesluit heeft hoofdzakelijk ten doel te bepalen in welke gevallen de toestemming van de tenuitvoerleggingsstaat niet vereist is en het aantal gevallen waarin de toestemming van de gevonniste persoon vereist te beperken.

Onverminderd de bezwaren van sommige delegaties ten aanzien van specifieke punten, steunt een ruime meerderheid van de delegaties de volgende beginselen op hoofdlijnen:


- toestemming van de gevonniste persoon is vereist voor de overbrenging naar een andere lidstaat dan de lidstaat waar de betrokkene permanent zijn wettige verblijfplaats heeft. Toestemming is eveneens vereist wanneer het voornemen is een persoon over te brengen naar de lidstaat waarvan hij onderdaan is waneer de betrokkene zijn wettige verblijfplaats in een andere lidstaat heeft.


- toestemming van de tenuitvoerleggingsstaat is niet vereist in het geval dat de beslissing, vergezeld van het certificaat, wordt toegezonden aan:

a) de staat waarvan de gevonniste persoon onderdaan is en waar hij tevens woont of verblijft;

b) de staat waarvan de gevonniste persoon onderdaan is of waar hij permanent zijn wettige verblijfplaats heeft, en waarheen hij hoe dan ook als gevolg van de beslissing zou worden verwijderd of uitgewezen nadat hij zijn straf heeft ondergaan;

c) de staat waar de gevonniste persoon permanent zijn wettige verblijfplaats heeft, tenzij hij als gevolg van de beslissing zijn verblijfsvergunning heeft verloren of zal verliezen.

De voorbereidende instanties van de Raad zullen de besprekingen over de tekst van het kaderbesluit, en in het bijzonder de definitie van verblijfplaats, op basis van deze elementen voortzetten om zo spoedig mogelijk een akkoord te bereiken.

Oostenrijk, Finland en Zweden hebben dit voorstel op 24 januari 2005 ingediend om de regels vast te stellen volgens welke een lidstaat een door een rechter van een andere lidstaat opgelegde sanctie erkent en op zijn grondgebied ten uitvoer legt, ongeacht of met de tenuitvoerlegging reeds een begin is gemaakt.

Volgens de bestaande regelingen (het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 1983 en het bijbehorende Protocol van 1997 en de artikelen 67 tot en met 69 van de Schengenovereenkomst) is toestemming van de staat die wordt verzocht het vonnis ten uitvoer te leggen altijd vereist. Toestemming van de gevonniste persoon is eveneens vereist, op twee uitzonderingen na: het geval waarin de gevonniste persoon is gevlucht naar het land waarvan hij onderdaan is en het geval waarin de betrokkene als gevolg van de beslissing naar dat land zou worden uitgezet nadat hij zijn straf heeft ondergaan.

PROCEDURELE RECHTEN IN STRAFPROCEDURES

De Raad heeft een gedachtewisseling gehouden over dit voorstel en met name over de rechtsgrondslag van het instrument, en is overeengekomen de besprekingen voort te zetten op basis van een compromis van het voorzitterschap dat gebaseerd is op de volgende beginselen:


- er worden slechts minimumnormen vastgesteld en er wordt niet in een "bovengrens" van de rechten voorzien. Bijgevolg kunnen de lidstaten in verderreikende rechten voor verdachten in strafprocedures voorzien;


- er zal volledige overeenstemming zijn met de rechten die in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens zijn neergelegd, en het is de lidstaten niet toegestaan onder dit niveau te gaan.

In vergelijking met het Commissievoorstel beperkt het voorstel van het voorzitterschap het aantal en de reikwijdte van de opgenomen rechten en is het eerder op algemene normen gericht, in plaats van tot in detail aan te geven hoe de rechten in iedere lidstaat moeten worden toegepast, gezien de verschillende procedurele regels.

De gebieden waarvoor het voorzitterschap gemeenschappelijke minimumnormen voorstelt, zijn:


- het recht op informatie,


- het recht op rechtsbijstand,


- het recht op vertolking, en


- het recht van iedere persoon tegen wie strafvervolging is ingesteld op vertaling van de proceduredocumenten.

Tevens heeft de Raad besloten dat de verdere werkzaamheden in verband met de procedurele rechten ook praktische maatregelen moeten omvatten.

De Commissie heeft het oorspronkelijke voorstel op 3 mei 2004 ingediend. Met het voorstel wordt beoogd voor bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen.

EUROPESE PROCEDURE VOOR GERINGE VORDERINGEN

De Raad heeft algemene overeenstemming bereikt over een verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen.

Deze verordening zal de procesvoering betreffende geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken vereenvoudigen en bespoedigen en de kosten ervan verminderen door middel van de instelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen. Tevens zorgt zij ervoor dat de in een lidstaat in de Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing zonder tussenmaatregelen in de andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd wordt.

Deze verordening wordt toegepast in grensoverschrijdende geschillen in burgerlijke en in handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht, indien de waarde van een vordering, rente over de vordering, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip van de rechtsingang niet meer bedraagt dan 2 000 EUR. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken, noch op de aansprakelijkheid van de staat voor een handeling of verzuim bij de uitoefening van het openbaar gezag ("acta iure imperii").

Deze verordening is niet van toepassing op zaken met betrekking tot:

a) de staat en de bekwaamheid van natuurlijke personen, alsook de onderhoudsverplichtingen,

b) het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen,

c) het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures,

d) de sociale zekerheid,

e) de arbitrage,

f) het arbeidsrecht,

g) huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen, met uitzondering van schulden van geldelijke aard,

h) inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op de persoonlijkheidsrechten, waaronder begrepen laster.

Een Europese procedure voor geringe vorderingen wordt ingeleid doordat het in de bijlage van de tekst opgenomen vorderingsformulier wordt ingevuld en bij het bevoegde gerecht wordt ingediend, hetzij rechtstreeks, hetzij per post of via een ander communicatiemiddel, zoals fax of elektronische post, dat aanvaard wordt door de lidstaat waar de procedure wordt ingeleid. Het vorderingsformulier bevat een beschrijving van de bewijzen ter staving van de vordering, en gaat in voorkomend geval vergezeld van terzake dienende stukken.

In het kader van de interne markt zal dit instrument natuurlijke personen en bedrijven helpen bij de grensoverschrijdende inning van kleine schulden.

De Commissie heeft haar voorstel op 21 maart 2005 ingediend.

SAMENWERKING TUSSEN BUREAUS VOOR DE ONTNEMING VAN VERMOGENSBESTANDDELEN

In afwachting van de intrekking van het voorbehoud van de Ierse delegatie heeft de Raad ruime overeenstemming bereikt over een ontwerp-besluit inzake een regeling voor samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.

De voorbereidende instanties van de Raad zullen ermee worden belast de laatste hand te leggen aan de tekst van dit besluit zodat het tijdens een komende Raadszitting kan worden aangenomen.

De voornaamste drijfveer van grensoverschrijdende, georganiseerde criminaliteit is financieel gewin. Dat financieel gewin zet ertoe aan nog meer misdrijven te plegen om zich nog meer te verrijken. De rechtshandhavingsdiensten moeten derhalve over de nodige expertise beschikken om de financiële sporen van criminele activiteit te kunnen onderzoeken en analyseren. Een doeltreffende bestrijding van de georganiseerde criminaliteit vereist dat informatie die kan leiden tot de opsporing en inbeslagneming van opbrengsten van misdrijven en andere aan criminelen toebehorende vermogensbestanddelen, snel tussen de lidstaten van de Europese Unie wordt uitgewisseld.

De autoriteiten van de lidstaten die illegale opbrengsten en andere voor confiscatie in aanmerking komende vermogensbestanddelen opsporen, moeten derhalve nauw samenwerken en er moeten regelingen worden getroffen opdat zij rechtstreeks met elkaar kunnen communiceren.

Daartoe kunnen de lidstaten op grond van dit besluit nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen oprichten, ze over de nodige bevoegdheden ter zake beschikken, en zorgen zij ervoor dat deze bureaus snel informatie kunnen uitwisselen.

EU-PRIORITEITEN TER BESTRIJDING VAN DE CRIMINALITEIT - Conclusies van de Raad

De Raad aanhoorde een presentatie van de heer Max-Peter Ratzel, directeur van Europol, over de dreigingsevaluatie voor georganiseerde criminaliteit (OCTA) van Europol voor 2006 en heeft de volgende conclusies aangenomen:

"Gezien het Haags Programma, met name punt 2.3, waarin Europol wordt opgeroepen zijn situatieverslag over georganiseerde criminaliteit te vervangen door dreigingsevaluaties over ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit,

Gezien het feit dat de EU een architectuur voor haar interne veiligheid moet opzetten en een metho-diek voor rechtshandhaving op basis van inlichtingen moet aannemen en uitvoeren, waarbij de nadruk wordt gelegd op de verzameling en de analyse van informatie en inlichtingen om na te gaan waar het optreden van rechtshandhavings- en vervolgingsautoriteiten het doeltreffendst zou zijn,

Rekening houdend met de mededeling van de Commissie over een strategisch concept voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en het bijbehorende actieplan en het actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags programma,

Rekening houdend met de conclusies van de Raad van 12 oktober 2005 over rechtshandhaving op basis van inlichtingen en de ontwikkeling van de dreigingsevaluatie voor georganiseerde criminaliteit.

Op basis van de dreigingsevaluatie voor georganiseerde criminaliteit (OCTA) van Europol voor 2006,

NEEMT DE RAAD DE VOLGENDE CONCLUSIES AAN

Omschrijving van de prioriteiten en de aanpak van de EU ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit


1. Met de dreigingsevaluatie voor georganiseerde criminaliteit (OCTA) van Europol voor 2006 wordt voor het eerst gepoogd een dreigingsevaluatie van huidige en te verwachten tendensen in georganiseerde criminaliteit in de gehele EU te ontwikkelen. In bijlage I wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste dreigingen van georganiseerde criminaliteit zoals die uit de OCTA naar voren komen. In concreto moeten de OCTA-conclusies speciaal aandacht krijgen in de nationale prioriteiten, mede met het oog op het bevorderen van samenwerking met lidstaten met gedeelde regionale problemen.

Op basis daarvan stelt de Raad de volgende prioriteiten voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit vast:


- In Zuidwest-Europa moet de aandacht uitgaan naar de impact van Afrikaanse GC-groepen op het gebied van mensensmokkel en mensenhandel, smokkelen van illegale immigranten en drugshandel, waarbij in een eerste fase de samenwerking tussen de Franse en de Spaanse wetshandhavingsautoriteiten wordt bevorderd. De aandacht dient te worden toegespitst op Afrikaanse GC-groepen, en hun betrokkenheid bij de smokkel van cannabis en de verdere distributie daarvan in de EU.


- In Zuidoost-Europa moet de nadruk liggen op de georganiseerde criminaliteit van etnische Albanezen en hun betrokkenheid zowel bij de handel in en de distributie van heroïne als bij de mensenhandel. Hierdoor zou in eerste fase de samenwerking tussen Italië, Slovenië, Griekenland en partnerlanden in de Balkanregio worden bevorderd.


- In Noordoost-Europa moet voorrang worden gegeven aan GC- groepen, waaronder Russischsprekende GC-groepen, die hoofdzakelijk betrokken zijn bij goederensmokkel, waardoor de samenwerking in het Oostzeegebied wordt bevorderd.


- De activiteiten in de Atlantische regio moeten worden gericht op synthetische drugs die door OC-groepen in België en Nederland worden geproduceerd en vervolgens in de Europese Unie worden verspreid en via Duitsland en het Verenigd Koninkrijk over de Atlantische Oceaan naar de VS en Canada worden gebracht voor distributie. Dit zou de samenwerking tussen deze landen en de landen aan de andere kant van de Atlantische Oceaan verbeteren.


- De strijd tegen het witwassen van geld en de illegale wapenhandel moet deel uitmaken van al deze prioriteiten.


1 bis De in deze conclusies en in de OCTA geformuleerde prioriteiten moeten worden gecombineerd met prioriteiten die


- op andere misdaadterreinen dan de georganiseerde criminaliteit zijn omschreven;


- op nationaal niveau (in aangelegenheden van georganiseerde criminaliteit) zijn vastgesteld;


- voortvloeien uit vorige en andere conclusies en/of actieplannen van de Raad, zoals het drugsactieplan en het actieplan inzake mensenhandel


- De in punt 1 genoemde prioriteiten moeten worden beschouwd als gebieden waarop de EU, via haar lidstaten, instellingen en organen, haar optreden (steeds meer) moet coördineren en intensiveren; dit optreden moet niet alleen reactief, maar ook preventief en proactief zijn. In hun geheel zullen deze gecoördineerde activiteiten leiden tot een grondig inzicht en instrumenten verschaffen voor een verbeterde doelgerichte aanpak van de gevolgen van de georganiseerde criminaliteit voor de EU.


2. De strijd tegen de georganiseerde criminaliteit vereist een multidisciplinaire op inlichtingen gebaseerde aanpak teneinde niet alleen de criminele activiteiten te ontwrichten maar tevens de criminele organisaties te ontmantelen, de daders voor de rechter te brengen en de opbrengsten van hun misdrijven te ontnemen waardoor tastbaarder resultaten op langere termijn bereikt kunnen worden en de door de georganiseerde criminaliteit berokkende schade beperkt kan worden. Dit impliceert dat (gespecialiseerde) middelen worden ingezet en dat structuren worden opgezet zodat gebruik kan worden gemaakt van alle informatie die beschikbaar is voor de rechtshandhaving en dat de criminele groepen die de grootste bedreiging vormen, in kaart kunnen worden gebracht en aangepakt. Derhalve dient het optreden op wetshandhavingsgebied, met name de onderzoeken en de vervolgingen, waar mogelijk voornamelijk gericht te worden op de hogere niveaus van de georganiseerde criminele groepen, zoals logistiek, financiering en activa. Bijgevolg wordt de lidstaten verzocht hun inspanningen op het stuk van de financiële aspecten van de onderzoeken en vervolgingen, bijvoorbeeld de inbeslagname van vermogensbestanddelen, op te voeren, teneinde GC-groepen op alle niveaus te straffen.


3. Opdat de lidstaten profijt kunnen halen uit elkaars inspanningen, dient de informatie over de resultaten van en de moeilijkheden met die onderzoeken en vervolgingen te worden meegedeeld aan Europol en, in voorkomend geval, aan Eurojust en OLAF, zodat een sterker EU-standpunt kan worden ingenomen.

Uitvoering van de prioriteiten


4. Alle betrokken autoriteiten in de lidstaten moeten, naast andere nationale overwegingen, ook rekening houden met de door de Raad en de OCTA vastgestelde strategische prioriteiten bij het plannen van hun individuele en gezamenlijke reacties op dreigingen van de georganiseerde criminaliteit. Zij moeten daartoe gebruik maken van de mechanismen en structuren die in het in bijlage 2 opgenomen actieplan opgesomd worden, maar geven ook uitvoering aan de prioriteiten via nationale, bilaterale en regionale middelen en in hun externe betrekkingen, overeenkomstig hun nationale wetgeving.


5. Alle betrokken EU-instanties, -agentschappen en -groepen houden rekening met deze prioriteiten en passen deze in hun strategische planning, werkprogramma's, begrotingen, jaarverslagen en externe betrekkingen in. Deze prioriteiten worden ook in aanmerking genomen in de tussenbalans en de bijwerking van het Haags programma (actieplan). Regelmatig worden praktische maatregelen genomen om te zorgen voor horizontale coördinatie en samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen.


6. In concreto dienen de in het hieraan gehechte (niet-limitatieve) actieplan vermelde taken te worden uitgevoerd. De lidstaten, de Commissie en de bevoegde EU-agentschappen stemmen ermee in de in bijlage II omschreven taken uit te voeren. Het voorzitterschap is in samenwerking met de Commissie verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering ervan. Bij de vaststelling van prioriteiten als bedoeld in lid 4 en de concrete reacties daarop, moeten de lidstaten het beleggen van vergaderingen overwegen om te zorgen voor de coördinatie van activiteiten tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor georganiseerde misdaad. Het Comité van artikel 36 is belast met de monitoring van de uitvoering van dit actieplan en van de coördinatie ervan en legt in december 2006 een tussentijds verslag aan de Raad voor.

Methodiek


7. De methodiek voor de opstelling van de OCTA moet worden geëvalueerd en verfijnd. Europol en de lidstaten zullen de OCTA- procedures optimaliseren overeenkomstig de ervaring die is opgedaan met de OCTA voor 2006, en zij zullen met name zorgen voor een betere voorafgaande coördinatie van de opstelling van de OCTA met de lidstaten en duidelijker aangeven welke bronnen voor de OCTA worden gebruikt en hoe de conclusies worden getrokken. Europol zal vóór eind juli 2006 een vergadering beleggen teneinde de methodiek voor de opstelling van de OCTA te verduidelijken, in het bijzonder wat betreft de criteria voor de selectie van open bronnen en bronnen uit de particuliere sector, alsook wat betreft de evaluatie van informatie uit deze bronnen.


8. Hiertoe zal Europol een gestructureerd en gedetailleerd inlichtingenvoorschrift geven, indien nodig toegesneden op bepaalde gebieden/respondenten. De lidstaten en de andere belanghebbenden die verzocht is om een bijdrage te leveren (PCTF, Eurojust, Frontex, OLAF, ECB, SitCen, particuliere sector, ...), formuleren uiterlijk op 31 oktober 2006 een reactie op dit voorschrift.


9. Europol wordt verzocht vóór eind februari 2007 een bijgewerkte versie van de OCTA voor te leggen.

Kennisgeving aan het Europees Parlement


10. Het Europees Parlement wordt van deze conclusies in kennis gesteld."

TOEKOMST VAN EUROPOL -Conclusies van de Raad

De Raad heeft nota genomen van een verslag van de Groep vrienden van het voorzitterschap waarin mogelijkheden worden geschetst om de doeltreffendheid en de verantwoordingsplicht van Europol te versterken, en heeft de onderstaande conclusies over de toekomst van Europol aangenomen:

"1. De afgelopen vijf maanden heeft het voorzitterschap ernaar gestreefd aan te geven hoe de doeltreffendheid van Europol kan worden opgevoerd. Op basis van het debat in de informele Raad JBZ is een bijeenkomst belegd op hoog niveau in Wenen, gevolgd door een diepgaand debat in de Groep Vrienden van het voorzitterschap.


2. De debatten hebben geleid tot een aantal ontwerp-conclusies die hieronder staan. Het Coreper wordt verzocht deze conclusies toe te sturen aan de Raad opdat deze ze kan bespreken en tot overeenstemming kan komen over de manier waarop de werking van Europol kan worden verbeterd.


3. Conclusie 1: de ratificatie van de drie protocollen tot wijziging van de Europol-Overeenkomst moet worden afgerond

Overeenkomstig de conclusies van verscheidene (Europese) Raden, wordt de lidstaten met klem verzocht de ratificatie van de drie protocollen tot wijziging van de Europol-Overeenkomst vóór 31 december 2006 af te ronden (de stand van zaken staat in doc. 9589/06 + ADD 1).

Het aantredende voorzitterschap wordt verzocht in december 2006 aan de Raad verslag uit te brengen over hoe het met de ratificatie staat.


4. Conclusie 2: er moet een begin worden gemaakt met de tenuitvoerlegging van de drie protocollen

De Commissie, de lidstaten, Europol en de bevoegde instanties van de Raad en Europol wordt verzocht de inwerkingtreding van de drie protocollen tot wijziging van de Europol-Overeenkomst zoveel mogelijk voor te bereiden, zodat de protocollen zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding ervan volledig toepasbaar zijn.

Het aantredende voorzitterschap wordt verzocht in december 2006 verslag uit te brengen over de vorderingen met de uitvoering van de protocollen.


5. Conclusie 3: de werking van Europol moet worden verbeterd

a) Op basis van het huidige juridische kader:

Overeenkomstig de opties die zijn uitgewerkt door de Vrienden van het voorzitterschap (doc. 9184/1/06), moeten de bevoegde instanties van de Raad en Europol (in het bijzonder de Groep Europol en de raad van bestuur van Europol) bezien welke opties uitvoerbaar zijn zonder dat de Europol-Overeenkomst hoeft te worden gewijzigd (opties genoemd op bladzijde 37, de punten 9, 10, 11, 12 en 13, van het verslag van de Vrienden van het voorzitterschap over de toekomst van Europol).

Het aantredende voorzitterschap wordt verzocht in december 2006 verslag uit te brengen over de vorderingen met de uitvoering van deze snel te behalen winstpunten.

b) Verder dan het huidige juridische kader

Tegelijk met het debat over het nieuwe juridische kader van Europol (zie hierna) moeten de bevoegde Raadsinstanties eveneens de opties bezien die worden aangemerkt als oplossingen voor de lange termijn en die een wijziging van de Europol-Overeenkomst noodzakelijk maken (opties genoemd op bladzijde 37, punt 8, van het verslag van de Vrienden van het voorzitterschap over de toekomst van Europol).


6. Conclusie 4: de Europol-Overeenkomst dient te worden vervangen door een besluit van de Raad

De bevoegde Raadsinstanties moeten beginnen met het overleg over de vraag of en hoe de Europol-Overeenkomst nog vóór 1 januari 2008, of zo spoedig mogelijk daarna, kan worden vervangen door een besluit van de Raad, zoals voorzien is in artikel 34, lid 2, onder c) van het VEU, zo mogelijk op basis van een concreet initiatief of voorstel.

Het aantredende voorzitterschap wordt verzocht in december 2006 verslag uit te brengen over de vorderingen voor wat betreft het vervangen van de Europol-Overeenkomst door een besluit van de Raad.


7. Conclusie 5: er moet worden gezocht naar een manier om de Europol-Overeenkomst in te trekken

Het aantredende voorzitterschap moet, via de bevoegde instanties van de Raad, nagaan hoe de Europol-Overeenkomst kan worden ingetrokken indien er een besluit van de Raad voor in de plaats komt. Er moet vooral een antwoord komen op de vraag of een protocol tot intrekking van de Overeenkomst al dan niet een wettelijke voorwaarde is.

Het aantredende voorzitterschap moet in december 2006 verslag uitbrengen over het resultaat van dit debat.

TERRORISMEBESTRIJDING

Gijs de Vries, de EU-coördinator voor terrorismebestrijding heeft verslag gedaan van de uitvoering van het actieplan/de strategie inzake terrorismebestrijding van de EU en van de strategie van de EU inzake radicalisering en rekrutering (doc. 9589/06 + ADD1).

Zijn verslag bevat een evaluatie van de sinds december 2005 geboekte vooruitgang en een overzicht van de stand van zaken betreffende de ratificatie van overeenkomsten en de uitvoering van de als prioritair beschouwde wetgevingsbesluiten.

In het bijzonder wees de heer de Vries erop dat het vinden van doeltreffender vormen van besluitvorming essentieel is, wil de EU het terrorisme doeltreffend kunnen bestrijden. Het gebruik van instrumenten zoals kaderbesluiten en overeenkomsten onder de derde pijler moet opnieuw worden bekeken want het duurt meestal te lang voor de EU tot een besluit komt. Tevens zijn de besluiten niet zo ambitieus als oorspronkelijk bedoeld en duurt het, als een besluit eenmaal genomen is, vaak jaren voor het door alle lidstaten uitgevoerd is.

In december 2005 heeft de Europese Raad de terrorismebestrijdingsstrategie van de Europese Unie aangenomen, die het raamwerk vormt voor de activiteit van de EU op dit gebied. Het strategische engagement van de Unie bestaat erin terrorisme mondiaal te bestrijden met inachtneming van de mensenrechten en Europa veiliger te maken en haar burgers de mogelijkheid te bieden in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te leven. In de strategie worden alle acties gegroepeerd onder vier kopjes - VOORKOMEN, BESCHERMEN, ACHTERVOLGEN EN REAGEREN. In het herziene actieplan wordt hetzelfde schema gevolgd om duidelijk aan te geven wat de EU probeert te verwezenlijken en welke middelen zij daartoe zal aanwenden. Dit verslag beschrijft de voortgang die per maatregel binnen dit kader is geboekt.

º

º º

Europees aanhoudingsbevel

Er zij opgewezen dat recente statistieken over de werking van het Europese aanhoudingsbevel in 17 lidstaten in 2005 laten zien dat van de 1 526 aangehouden personen 1 295 effectief aan de verzoekende staat zijn overgeleverd (een overleveringsratio van 85%). De overleveringsprocedures namen ongeveer 30 tot 40 dagen in beslag. De in het EAB vastgestelde maximumtermijn van 90 dagen wordt meestal nageleefd. Er werden 309 eigen onderdanen overgeleverd.

EXTERNE BETREKKINGEN

De Raad heeft nota genomen van de stand van zaken bij de uitvoering van de strategie voor de externe dimensie van JBZ: vrijheid, veiligheid en recht op mondiaal niveau.

Tevens heeft de Raad actiegerichte documenten aangenomen over:

strategie voor de externe dimensie van JBZ: vrijheid, veiligheid en recht op mondiaal niveau | |strategie voor de externe dimensie van JBZ: vrijheid, veiligheid en recht op mondiaal niveau | |strategie voor de externe dimensie van JBZ: vrijheid, veiligheid en recht op mondiaal niveau | |- verbetering van de samenwerking tussen de EU, de Westelijke Balkan op het gebied van georganiseerde criminaliteit, corruptie, illegale immigratie en terrorismebestrijding;


- verhoging van de EU-steun in de strijd tegen drugsteelt in en drugshandel vanuit Afghanistan, met inbegrip van doorvoerroutes;

In de externe strategie wordt opgeroepen tot het tot stand brengen van een partnerschap met derde landen op het gebied van JBZ, met inbegrip van het versterken van de rechtsstaat en het bevorderen van de eerbiediging van mensenrechten en internationale verplichtingen.

Deze strategie is op 1 december 2005 door de Raad JBZ aangenomen en het proces heeft geleid tot:


- de Ministeriële Conferentie op 4 en 5 mei 2006 in Wenen,


- de ministeriële trojka EU-VS op 3 mei 2006,


- een dialoog betreffende interne veiligheidsvraagstukken tussen de EU, de Russische Federatie en de Verenigde Staten op 4 mei 2006, en


- de voorbereiding van de twee bovengenoemde actiegerichte documenten.

FOLLOW-UP VAN HAMPTON COURT

Naar aanleiding van de recente gebeurtenissen op de Canarische Eilanden en op de Middellandse Zee heeft de heer Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie de Raad informatie verstrekt over de stand van zaken van de uitvoering van de conclusies van de Europese Raad van december 2005 met betrekking tot de "algehele aanpak van migratie: prioritaire acties gericht op Afrika en het Middellandse-Zeegebied".

De Raad heeft verklaard nog steeds gecommitteerd te zijn aan de algehele aanpak en sprak zijn steun uit voor het optreden van de Commissie waarmee deze tracht de lidstaten die door grote aantallen illegale immigranten overspoeld worden, in een geest van actieve solidariteit alle mogelijke hulp te bieden.

De Raad zag voorts de komende Europees-Afrikaanse ministeriële conferentie, die op 10 en 11 juli in Rabat zal plaatsvinden, als een belangrijke kans om voor operationele samenwerking tussen landen van herkomst, transitlanden en landen van bestemming te pleiten.

º

º º

Tijdens de lunch wisselden de ministers van gedachten over:


- een verslag van de heer Michel Barnier over de Europese civiele bescherming: "Europe aid",


- de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van 31 mei 2006 betreffende de Overeenkomst tussen de EG en de VS over PNR- gegevens (PNR-overeenkomst) en


- de stand van zaken met betrekking tot een aangekondigd Commissievoorstel met een lijst van veilige landen van herkomst in de zin van artikel 29, lid 1, van de richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13).

GEMENGD COMITE

SIS II

Het Gemengd Comité (EU + Noorwegen, IJsland en Zwitserland) heeft overeenstemming bereikt over een ontwerp-verordening betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II).

In deze ontwerp-verordening worden de voorwaarden en procedures vastgesteld voor de verwerking van in SIS II opgenomen signaleringen in verband met onderdanen van derde landen, en voor de uitwisseling van aanvullende informatie en extra gegevens met het oog op weigering van toegang tot of verblijf op het grondgebied van de lidstaten.

In deze verordening worden ook in het bijzonder bepalingen vastgesteld betreffende de technische architectuur van SIS II, de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de beheersautoriteit, de algemene gegevensverwerking, de rechten van de betrokken personen en de aansprakelijkheid.

De Commissie heeft op 31 mei 2005 wetgevingsvoorstellen betreffende de rechtsgrondslag voor SIS II ingediend: twee volgens de medebeslissingsprocedure aan te nemen verordeningen en een besluit van de Raad. Om ervoor te zorgen dat SIS II zo spoedig mogelijk operationeel is en om vervolgens de binnengrenscontroles voor de nieuwe lidstaten af te schaffen, dienen de wetgevingsinstrumenten met spoed door de Raad en het Europees Parlement te worden aangenomen.

GEMEENSCHAPPELIJKE AANVRAAGCENTRA

Vice-voorzitter van de Commissie Frattini presenteerde een onlangs door de Commissie aangenomen voorstel (doc. 10023/06) dat ertoe strekt de lidstaten een rechtsgrond te verschaffen voor de verplichte afname van biometrische kenmerken (gezichtsafdruk en tien platte vingerafdrukken) van visumaanvragers en een rechtskader bieden voor de manier waarop de lidstaten hun consulaire posten organiseren.

Overeenkomstig het Haags Programma is de Commissie verzocht een voorstel in te dienen teneinde te voorzien in een wetgevingskader voor de lidstaten voor de instelling van gemeenschappelijke aanvraagcentra. De instelling van die gemeenschappelijke aanvraagcentra strekt ertoe de lidstaten de mogelijkheid te bieden om gebouwen, personeel en uitrusting te delen, en bijgevolg ook de economische lasten van de invoering van de nieuwe vereiste
- de opneming van biometrische gegevens in visa - te spreiden.

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN

Europol

De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan het jaarverslag van Europol voor 2005 en het werkprogramma van Europol voor 2007.

Reactievermogen van de EU in crisissituaties - Conclusies van de Raad

De Raad heeft de volgende conclusies aangenomen:

"1. Het bieden van hulp aan de burger in door de natuur of door de mens veroorzaakte crises of rampen veronderstelt doeltreffende bijstandverlening waar en wanneer die nodig is. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het beheersen van crises of rampen op hun grondgebied, en dienen te bepalen of bijstand van buitenaf nodig is. Vele van de grote risico's binnen en buiten de Europese Unie kunnen echter één of meer lidstaten, dan wel de gehele Unie raken. In die gevallen kan bijstand van andere lidstaten en van EU-structuren nodig zijn.

2. Om aan dergelijke situaties het hoofd te bieden, kunnen de lidstaten een beroep doen op de bestaande, door de Commissie beheerde EU-mechanismen, met name het bij de Commissie ingestelde waarnemings- en informatiecentrum voor civiele bescherming en het bij het Raadssecretariaat ingestelde gemeenschappelijk situatiecentrum.

3. Teneinde gevolg te geven aan de opdrachten die zijn vervat in punt 2.4 van het Haags Programma van 5 november 2004 voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie in de verklaring van de Raad JBZ van 13 juli 2005 houdende de reactie van de EU op de bomaanslagen in Londen en in de verklaring van het Coreper van 18 januari 2006, besluit de Raad de volgende verdere stappen te zetten, opdat de Unie doeltreffender kan reageren en bijstand kan verlenen wanneer zich binnen of buiten de Unie ernstige noodsituaties voordoen:


- De Raad hecht zijn goedkeuring aan het operationele handboek over EU-crisiscoördinatie dat het voorzitterschap in nauwe samenwerking met de Commissie en het Raadssecretariaat heeft opgesteld. Dit handboek betreft twee soorten werkzaamheden:

Allereerst bevat het handboek een interne regeling voor de politieke coördinatie in Brussel van ernstige noodsituaties binnen of buiten de Europese Unie.

Deze algemene regeling overlapt of vervangt de bestaande netwerken en het systeem voor vroegtijdige waarschuwing niet; zij zal bijdragen tot een beter gecoördineerde reactie van de EU en zal lacunes opvullen door input te verschaffen voor een gecoördineerd optreden of voor besluiten van het Coreper of de Raad. Het handboek zal in samenwerking met het Raadssecretariaat, de Commissie en de lidstaten door de komende voorzitterschappen worden bijgewerkt in het licht van spoedig na de aanneming uit te voeren tests, de ervaringen en de praktijk.

Voorts vermeldt het handboek 7 contactpunten in de lidstaten die 24 uur per etmaal operationeel zijn en die in geval van een gecoördineerde terroristische aanslag of een grieppandemie kunnen worden gecontacteerd. Het is op middellange termijn de bedoeling om voor alle soorten nood- en crisissituaties dergelijke nationale contactpunten aan te wijzen. Bovendien bevat het handboek een overzicht van de operationele netwerken en de soorten noodhulp, dat de lidstaten kan helpen bij het coördineren en aanpakken van crisissituaties. De Raad moedigt het voorzitterschap, het Raadssecretariaat en de Commissie aan om het handboek verder te ontwikkelen op basis van de beste praktijken die in het kader van bi- en multilaterale overeenkomsten zijn vastgesteld, en om aan te geven waar nog lacunes bestaan. Uiterlijk op 30 juni 2007 dient aan de Raad een voortgangsverslag te worden voorgelegd.


- De Raad verzoekt de lidstaten in voorkomend geval de nodige interne structuren op te zetten om snel te kunnen reageren op alle verzoeken om bijstand in verband met alle soorten crisissituaties. Daarbij moeten de lidstaten ten behoeve van onderhavige regelingen nagaan of één nationaal contactpunt voor de coördinatie van alle crisissituaties doeltreffender zou zijn.

4. Voorts neemt de Raad nota van de bijdrage die civiele bescherming levert aan de versterking van het reactievermogen van de EU in crisissituaties, en is hij met name verheugd over de voortgang die is geboekt met de voorstellen van de Commissie voor het instellen van een instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties en voor het herschikken van het communautaire mechanisme voor civiele bescherming. De Raad streeft ernaar beide voorstellen eind 2006 aan te nemen, teneinde het reactievermogen van de Europese Unie bij crises binnen en buiten de Europese Unie te vergroten.

5. Beklemtoond zij dat voornoemde civielebeschermingsacties beschouwd moeten worden als een bijdrage tot de uitvoering van het tsunami-actieplan, waarin werd opgeroepen tot het ontwikkelen van een snellereactiecapaciteit van de Europese Unie. De acties worden aangevuld door de lopende werkzaamheden in verband met een Algemeen kader ten behoeve van de militaire of door militairen gecharterde vervoersvoorzieningen van de lidstaten en EVDB-coördinatiewerktuigen ter ondersteuning van de EU-reactie op rampen enerzijds en een betere Europese consulaire samenwerking anderzijds."

Betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken

De Raad heeft een algemene oriëntatie vastgesteld over een voorstel voor een verordening inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, in afwachting van het advies van het Europees parlement in eerste lezing.

Dit voorstel strekt tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van 29 mei 2000 teineinde de verzending en de betekening of kennisgeving van dergelijke stukken tussen de lidstaten te verbeteren en te versnellen, de toepassing van een aantal bepalingen van de verordening te vereenvoudigen en de rechtszekerheid voor de aanvrager en voor degene voor wie het stuk is bestemd, te verhogen.

EU-programma's betreffende veiligheid en bescherming van de vrijheden en betreffende grondrechten en justitie

De Raad heeft een akkoord bereikt over een algemene oriëntatie ten aanzien van drie ontwerp-besluiten tot vaststelling, voor de periode 2007-2013, van de volgende specifieke EU-programma's:

Algemeen programma "Veiligheid en bescherming van de vrijheden":


1. specifiek programma "Terrorisme: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen van terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico's"


2. specifiek programma "Preventie en bestrijding van criminaliteit"

Algemeen programma "Grondrechten en justitie"


1. specifiek programma "Strafrecht"

De algemene oriëntatie werd aangenomen onverminderd de bespreking te gelegener tijd van het advies van het Europees Parlement, dat nog niet is uitgebracht, en van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Architectuur van binnenlandse veiligheid

De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan een nota van het voorzitterschap waarin een proces voor de vaststelling van een referentiekader voor de binnenlandse veiligheid van de EU beschreven wordt.

Terrorismebestrijding

De Raad nam nota van de conclusies van de eerste politieke dialoog op hoog niveau over terrorismebestrijding tussen het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie, die heeft plaatsgevonden op 10 mei (doc. 9246/06).

Het voorzitterschap heeft deze eerste bijeenkomst belegd op basis van de door de Europese Raad in december 2005 aangenomen
Terrorismebestrijdingsstrategie van de EU. De tweede bijeenkomst op hoog niveau zal wellicht in november 2006 worden gehouden.

Legesrechten voor visaanvragers *

Nadat tijdens de Raad JBZ op 27 en 28 april een politiek akkoord was bereikt, heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een beschikking die ten doel heeft de legesrechten voor de behandeling van visumaanvragen te verhogen van 35 euro tot 60 euro, om rekening te houden met de invoering van het Visuminformatiesysteem en het opnemen van biometrische gegevens van de visumaanvragers (doc. 8558/06).

De Griekse, de Hongaarse en de Zweedse delegatie stemden tegen.

De beschikking zal uiterlijk op 1 januari 2007 in werking treden.

Voor nadere bijzonderheden, zie Persmededeling 8402/06, blz. 11

Verslag van de Schengenevaluatie van de nieuwe lidstaten

De Raad heeft nota genomen van een tussentijds verslag over de voortgang die is geboekt met het Schengenevaluatieproces in de tien nieuwe lidstaten.

Schengenevaluatie

De Raad heeft conclusies aangenomen over de Schengenevaluatie van Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden.

Europese Politieacademie - Samenwerking met IJsland, Noorwegen en Zwitserland

De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan een ontwerp- samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Politieacademie (EPA) en de IJslandse nationale politieacademie, de Noorse politiehogeschool en het Zwitserse Politie-instituut (doc. 9179/06; 9259/06, 9265/06).

Deze overeenkomsten hebben ten doel de betrekkingen tussen de EPA en de bovengenoemde opleidingsinstellingen te omschrijven en de nodige regelingen op te zetten om de samenwerking te vergemakkelijken.

Europese Politieacademie - Jaarverslag over 2005

De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan het jaarverslag over 2005 van de Europese Politieacademie (doc. 9230/06).

Europol - Nieuw verslag over de stand van zaken en de tendensen in verband met terrorisme

De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan het voorstel van Europol voor een nieuw verslag over de stand van zaken en de tendensen in verband met het terrorisme (TE-SAT) dat bedoeld is om het Europees parlement te informeren over het verschijnsel terrorisme in de EU (doc. 8196/2/06).

Europol is, in overleg met de instanties die een bijdrage aan het verslag leveren, verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de methodiek voor het nieuwe TE-SAT. Europol zorgt voor de coördinatie van de gegevensverzameling en de inlichtingenvoorschriften voor het nieuwe TE-SAT. Het concept-verslag zal met de auteurs van de bijdragen worden besproken en het definitieve verslag wordt binnen de structuren van Europol vastgesteld.

Niet-vertrouwelijk verslag over de terroristische activiteiten in de Europese Unie van oktober 2004 tot oktober 2005

De Raad heeft nota genomen van het niet-vertrouwelijke verslag over de stand van zaken en de tendensen in verband met het terrorisme in Europa (TE- SAT) (doc. 8195/1/06). Dit door Europol opgestelde verslag bestrijkt de periode oktober 2004 tot en met oktober 2005.

Dit verslag heeft tot doel de situatie van het terrorisme in de EU toe te lichten en de vastgestelde tendensen te analyseren. Het is de bedoeling dat het Europees Parlement met dit verslag wordt geïnformeerd over het verschijnsel terrorisme in de lidstaten.

In het eerste gedeelte wordt een overzicht gegeven van de terroristische activiteiten van diverse binnenlandse groeperingen in de lidstaten van de EU. Het tweede deel is gewijd aan internationale terroristische activiteiten waarmee de EU te maken heeft.

Actieplan inzake radicalisering en rekrutering - Strategie voor mediacommunicatie

De Raad heeft nota genomen van de lopende besprekingen over een Strategie voor mediacommunicatie, opgesteld in het kader van het Actieplan inzake radicalisering en rekrutering dat de Europese Raad in december 2005 aangenomen heeft.

Informatiemechanisme op het gebied van asiel en immigratie

In afwachting van het advies van het Europees Parlement bereikte de Raad een akkoord over een algemene oriëntatie ten aanzien van een ontwerp- beschikking betreffende de instelling van een mechanisme voor wederzijdse informatie over maatregelen van de lidstaten op het gebied van asiel en immigratie die aanzienlijke gevolgen te kunnen hebben voor diverse lidstaten of voor de EU als geheel (doc. 9617/06).

De instelling van dit mechanisme zal de gedachtewisseling over asiel en immigratie tussen de lidstaten op technisch en politieke niveau vergemakkelijken. De lidstaten worden aangemoedigd de desbetreffende informatie zo spoedig mogelijk en uiterlijk op het moment waarop de betrokken maatregel algemeen beschikbaar wordt, toe te zenden.

EU-drugsprojecten in derde landen

De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan een nota betreffende de financiering en de geografische en thematische spreiding van EU- drugsprojecten (doc. 9376/06).

Deze nota verstrekt een overzicht om te zorgen voor een betere coördinatie, en overlappingen en leemten in de EU-drugsprojecten in derde landen te voorkomen.

EU drugsstrategie - alternatieve ontwikkeling

De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan de EU-aanpak inzake alternatieve ontwikkeling die als politieke leidraad zal dienen voor de contacten met derde landen en internationale organisaties (doc. 9597/06)

Schengenacquis - IJsland, Noorwegen, Zwitserland, Liechtenstein

De Raad heeft de Commissie gemachtigd onderhandelingen te beginnen met IJsland, Noorwegen, Zwitserland, Liechtenstein over de sluiting van een overeenkomst inzake de wijze waarop deze landen worden betrokken bij de werkzaamheden van de comités die de Europese Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden op het gebied van de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

Recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II")

De Raad heeft zijn akkoord bevestigd over de gehele tekst van de verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet- contractuele verbintenissen ("Rome II"). Er zij op gewezen dat de Raad tijdens zijn zitting van 27 en 28 april 2006 al een politiek akkoord had bereikt over de artikelen van deze ontwerp-verordening. Na de bijwerking van de tekst zal de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt aannemen en het voor een tweede lezing naar het Europees Parlement zenden (doc. 9143/06 + ADD 1 + ADD 2).

De verordening strekt ertoe de voorschriften betreffende niet-contractuele verbintenissen te standaardiseren en aldus het internationaal privaatrecht in burgerlijke en handelszaken verder te harmoniseren.

De verordening stelt partijen in staat van tevoren te bepalen welk recht op een rechtsbetrekking van toepassing is.

Vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen

De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan een beschikking tot instelling van een regeling waarbij de nieuwe lidstaten bepaalde documenten die door andere lidstaten aan visumplichtige onderdanen van derde landen met het oog op doorreis over hun grondgebied zijn afgegeven, eenzijdig kunnen erkennen (doc. PE-CONS 3609/06). De beschikking is gericht tot de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije.

Tevens heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een beschikking tot instelling van een regeling waarbij de lidstaten door Zwitserland en Liechtenstein aan visumplichtige onderdanen van derde landen met het oog op doorreis afgegeven verblijfstitels eenzijdig als gelijkwaardig met hun eenvormige of nationale visa erkennen (PE-CONS 3610/06).

De doorreis van de onderdaan van een derde land over het grondgebied van de lidstaten mag niet langer dan vijf dagen duren.

De nieuwe lidstaten zullen de Commissie uiterlijk tien werkdagen na de datum van inwerkingtreding van deze beschikkingen (de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking in het Publicatieblad van deEuropese Gemeenschappen) meedelen of zij deze beschikkingen toepassen. De Commissie zal deze informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend maken.

Elektronische uitwisseling van foto's en vingerafdrukken

De Raad heeft een aanbeveling aangenomen waarin de lidstaten wordt verzocht werk te maken van een methode voor de elektronische uitwisseling van foto's en vingerafdrukken tussen de wetshandhavingsdiensten (SIRPIT-project ) (doc. 9696/1/06).

TERRORISME

Aanbevelingen betreffende terrorismebestrijding

De Raad heeft een reeks beleidsaanbevelingen betreffende terrorismebestrijding aangenomen, die zullen worden opgenomen in het actieplan inzake terrorismebestrijding van de EU.

EXTERNE BETREKKINGEN

Hulpverlening bij rampen

De Raad heeft nota genomen van het verslag van het voorzitterschap over het seminar betreffende de coördinatie en de communicatie tussen de EU en de VN bij hulpverlening bij rampen buiten de EU: Naar nauwere samenwerking tussen het mechanisme voor civiele bescherming van de Gemeenschap en de VN. Het seminar heeft plaatsgevonden in Salzburg van 8 tot en met 11 mei 2006.

GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

Sudan - Restrictieve maatregelen

De Raad heeft een besluit aangenomen tot uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2005/411/GBVB waarbij, overeenkomstig Resolutie 1672 (2006) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (UNSCR 1672(2006)), restrictieve maatregelen worden genomen tegen bepaalde personen uit Sudan (doc. 9204/06).

In mei 2005 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2005/411/GBVB aangenomen, teneinde uitvoering te geven aan de maatregelen uit hoofde van Resolutie 1591(2005) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties UNSCR 1591 (2005). Het ging om een reisverbod en het bevriezen van de economische middelen van personen die het vredesproces belemmeren en de wetgeving inzake de mensenrechten en het wapenembargo schenden, zoals aangegeven door het bij UNSCR 1591 (2005) ingestelde Sanctiecomité.

Op 25 april 2006 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1672(2006) aangenomen, waarbij besloten is de in Resolutie 1591(2005) vermelde maatregelen uit te voeren jegens de volgende personen:

"1. Elhassan, Gaffar Mohamed (generaal-majoor en bevelhebber van de Sudanese strijdkrachten voor de westelijke militaire regio)


2. Hilal, Sheikh Musa (opperhoofd van de Jalul-stam in Noord- Darfur)


3. Shant Adam Yacub (bevelhebber bij het Soedanese Bevrijdingsleger (Sudanese Liberation Army - SLA))


4. Badri Gabril Abdul Kareem (commandant bij de Nationale Beweging voor Hervorming en Ontwikkeling (National Movement for Reform and Development - NMRD))"

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Wijzigingen van de EER-Overeenkomst

De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan twee ontwerp-besluiten van het Gemengd Comité van de Europese Economische Ruimte (EER) betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden, te weten:


1. een besluit tot verlenging tot en met 2006 van de samenwerking met betrekking tot de tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt (doc. 8711/06) en .


2. een besluit tot verlenging tot en met 2006 van de samenwerking in het kader van het meerjarenprogramma voor de verspreiding van goede praktijken en de monitoring van de acceptatie van informatie- en communicatietechnologieën (doc. 8717/06).

Tevens heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een ontwerp-besluit waarbij een aantal in de afgelopen jaren aangenomen communautaire besluiten in de EER-Overeenkomst inzake de opheffing van de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in wijn worden opgenomen.

Het Gemengd Comité van de EER heeft tot taak, alle relevante communautaire wetgeving in de EER-overeenkomst te integreren, zodat in de interne markt de nodige rechtszekerheid en juridische homogeniteit kan heersen.


---

Zie Persmededeling 8402/06.