Graag bieden wij u hierbij, mede namens de Minister-President, de geannoteerde agenda aan van de Europese Raad die op 15 en 16 juni a.s. plaatsvindt.
De Minister De Staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken, voor Europese Zaken,
Dr B.R. Bot Mr Drs A. Nicolaï
Geannoteerde agenda van de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006
Algemeen
De Europese Raad (ER) van 15-16 juni a.s. zal zich richten op een drietal overkoepelende thema's. Ten eerste zal de ER aandacht schenken aan de noodzaak om activiteiten voort te zetten gericht op een grotere betrokkenheid van de burger bij Europa. Ten tweede zal de Europese Raad onderwerpen behandelen die van rechtstreeks belang zijn voor de burger, zoals bijvoorbeeld veiligheid, migratie en energie. Ten derde zal naar de toekomst worden gekeken, met name betreffende een verlenging van de bezinningsperiode over de toekomst van Europa en betreffende uitbreiding. Tenslotte zal aandacht worden besteed aan de internationale actualiteit.
Naar verwachting zal de Europese Raad zijn eerste werksessie wijden aan energie, migratie en de reactie van de EU op crisissituaties. Tijdens separate diners spreken de regeringsleiders over de bezinningsperiode over de toekomst van Europa en over het onderwerp uitbreiding van de Unie, terwijl de ministers van Buitenlandse Zaken zullen spreken over Servië en Montenegro, migratie en mogelijk ook over andere onderwerpen van de internationale actualiteit. Op de tweede dag vindt een sessie plaats van de Raad in zijn formatie van Staatshoofden en regeringsleiders, in de zin van artikel 122 EG-Verdrag, om zich te buigen over uitbreiding van de Eurozone ( toelating van Slovenië). Hierna komt de ER weer bijeen in werksessie om de ER-conclusies vast te stellen.
Hieronder wordt op een aantal elementen van de ontwerp-conclusies nader ingegaan, in de volgorde waarin deze terugkomen in de meest recente versie van de ontwerp-conclusies (bijgevoegd).
Justitie en Binnenlandse Zaken/migratie
De Europese Raad zal een aantal prioriteiten voor het Finse voorzitterschap vaststellen. Grotendeels betreft dit de lopende agenda. Daarin wordt in het bijzonder een accent gelegd op samenwerking met derde landen, vooral op het terrein van migratie. Daarbij gaat de aandacht specifiek uit naar Afrika en het Middellandse Zeegebied. Twee onderwerpen zullen naar verwachting centraal staan: enerzijds de noodzaak van praktische, concrete samenwerking aan de buitengrenzen van de EU, in het bijzonder in het Middellandse Zeegebied en de Canarische eilanden; anderzijds het belang van concrete samenwerking en dialoog op het terrein van migratie met in het bijzonder landen in Afrika. Nederland onderstreept daarbij het belang om het migratievraagstuk te bezien in een juiste balans met ontwikkelingssamenwerking, terugkeerbeleid en het verzekeren van toegang tot asiel voor vluchtelingen. Daarnaast is het de bedoeling dat tijdens het Finse voorzitterschap de voortgang van het Haags Programma in het algemeen wordt bezien, en mogelijkheden worden geïdentificeerd om de besluitvorming en het beleid op dit gebied te verbeteren. Nederland steunt al deze prioriteiten. Op het terrein van justitie en binnenlandse zaken moet er in de bezinningsperiode ruimte blijven voor verdere ontwikkeling. Deze kan plaatsvinden in de context van de 'mid term review' van het Haags Programma die plaatsvindt onder het Finse voorzitterschap.
Reactie van de Unie op crisissituaties
De Europese Raad zal nota nemen van een voorzitterschapsrapport met nog verder uit te werken aanbevelingen ter versterking van de Europese rampenbestrijding en 'crisis respons' capaciteiten. Nederland steunt de daarin vervatte aanpak die primair gestoeld is op nationale capaciteiten, die door efficiënte samenwerking tevens coherent ingezet kunen worden tijdens internationale crises. Binnen de EU is in geval van een ramp de betrokken LS eerst zelf aan zet. Indien deze hulp onvoldoende is kan een beroep worden gedaan op het Europese bijstandsmechanisme dat vanuit Brussel wordt gecoördineerd. Indien zich een ramp of crisis voordoet buiten Europa zou de VN de coördinatie van hulpverlening op zich moeten nemen en deze eventueel kunnen delegeren aan het mechanisme van de Europese Commissie.
Nederland heft overigens - evenals enkele andere lidstaten - nog vragen over onder meer de in het rapport voorgestelde gemeenschappelijke financiering van transportcapaciteiten, met name omdat dit een nationale bevoegdheid betreft, en zal dit tijdens de vervolgbesprekingen in Raadskader opbrengen.
EU-Grondrechtenagentschap
Er bestaat een kleine mogelijkheid dat tijdens de Europese Raad aandacht wordt besteed aan een voorstel voor een verordening tot oprichting van een EU-Grondrechtenagentschap en over een besluit waarbij het Agentschap wordt gemachtigd haar activiteiten uit te oefenen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (titel VI van het EU-Verdrag). Waarschijnlijk is dat echter niet, aangezien over een aantal hoofdpunten, waaronder het geografisch mandaat van het Agentschap, nog geen overeenstemming is bereikt. Besluitvorming zal waarschijnlijk plaatsvinden onder Fins voorzitterschap en geschiedt met unanimiteit.
Nederland hecht grote waarde aan de naleving van de grondrechten binnen de EU, en heeft zich daarom net als de andere lidstaten tijdens de Europese Raad van december 2003 voorstander getoond van de omvorming van het Waarnemingscentrum voor bestrijding van Racisme en Vreemdelingenhaat (EUMC) in een EU-Grondrechtenagentschap. Wel dient overlapping van de activiteiten van het Agentschap met die van de Raad van Europa te worden voorkomen.
Duurzame ontwikkelingsstrategie
De Europese Raad zal een vernieuwde Europese Duurzaamheidsstrategie aannemen. Het betreft een herziening van de oorspronkelijke strategie die in 2001 in Göteborg is aangenomen, en die elke vijf jaar tegen het licht wordt gehouden. Het nu voorliggende ontwerp voldoet aan de criteria die Nederland had gesteld, namelijk dat het gaat om een actie-gerichte strategie, voorzien van concrete doelstellingen, tijdpaden en indicatoren. Ook is een duidelijk monitoring mechanisme opgenomen. De drie pijlers van duurzame ontwikkeling (economie, ecologie en sociale ontwikkeling) komen in hun onderlinge samenhang naar voren, waarbij Nederland er bijzonder aan hecht dat de Duurzaamheidsstrategie en de Lissabonstrategie elkaar aanvullen en waar mogelijk versterken. De strategie beoogt een extra politieke impuls te geven aan die beleidsterreinen waar sprake is van niet-duurzame ontwikkelingen, zoals de klimaatproblematiek, het transport en het verlies aan biodiversiteit. Een andere verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke strategie is de integratie van het externe optreden van de Unie in het duurzame ontwikkelingsbeleid.
Klimaatverandering
De Europese Raad wordt gevraagd om lange termijn emissiereductie strategieën te herbevestigen, die al door de Voorjaarsraad van 2005 zijn vastgelegd. Hoewel er tijdens de Europese Raad niet over klimaatverandering zal worden gesproken hecht Nederland eraan dat de Europese Raad het belang blijft onderstrepen van de internationale besprekingen die bij kunnen dragen aan de opbouw van een brede coalitie teneinde klimaatverandering tegen te gaan. De Europese Raad kan zo sturing geven aan consultaties met de belangrijkste partnerlanden. Inzet van de EU blijft gericht op een flexibel klimaatregime met als doelstelling dat de uiteindelijke opwarming van de atmosfeer beperkt blijft tot 2 graden Celsius boven het preïndustriële niveau.
Energie
De Europese Raad zal een discussie voeren over de externe betrekkingen van de Unie op energiegebied. Als basis voor deze discussie dient een gezamenlijk document van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, dat op 29 mei jl. verscheen. Dit document werd opgesteld conform het verzoek van de afgelopen Voorjaarsraad (op initiatief van de Benelux-landen) om inbreng voor een EU-strategie over bovengenoemd onderwerp.
Het document heeft een goede toonzetting waar het de versterkte samenwerking met derde landen op energiegebied betreft. Het stuk is een goede aanzet voor een discussie die onder de komende voorzitterschappen zal worden voortgezet. Nederland acht het, in lijn met het Benelux-paper, belangrijk dat in die discussie meer aandacht wordt geschonken aan de buitenlands-politieke en veiligheidsdimensie. Het gaat daarbij om het bevorderen van stabiliteit in brede zin, inclusief goed bestuur, in belangrijke producenten- en doorvoerlanden, maar ook, concreet, om de beveiliging van energietransport routes wereldwijd. De Europese Raad zal duidelijk moeten maken aan derde landen wat de Europese aanpak in brede zin voor hen te bieden heeft en tevens moeten vaststellen hoe het externe beleidsinstrumentarium van de Unie hieraan kan bijdragen. Dit vergt onder meer versterkte inzet van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, zoals ook beschreven in de notitie energievoorzieningszekerheid en buitenlands beleid die de Kamer onlangs werd toegezonden.
Transparantie
Nederland zal op de Europese Raad pleiten voor het openbaar maken van alle beraadslagingen van de Raad over de zogenoemde co-decisiewetgeving (dat wil zeggen wetgeving waar Raad en Europees Parlement volledig mede-wetgever zijn. Dit is van belang omdat het de burger meer inzicht kan geven in de wijze waarop besluiten in de EU tot stand komen. Transparante instellingen kunnen het vertrouwen van de burger in Europa helpen vergroten.
Subsidiariteit
De Europese Raad zal kennis nemen van de activiteiten die in de bezinningsperiode zijn ontwikkeld met betrekking tot de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Daartoe behoren de twee Europese conferenties in Den Haag (november 2005) en in St. Pölten (april 2006). Nederland streeft naar operationele besluiten van de Europese Raad om de effectieve toepassing van deze beginselen te bevorderen. Over de Nederlandse initiatieven terzake is uw Kamer per brief geïnformeerd. Nederland streeft ernaar de rol van nationale parlementen bij de toetsing van subsidiariteit in het kader van de in COSAC (Conférence des Organes Spécialisés dans les Affaires Communautaires et Européennes des Parlements de l'Union Européenne) overeengekomen procedure te steunen door afspraken te maken over de wijze waarop nationale parlementen tijdig van informatie over voorgenomen EU-regelgeving worden voorzien en de wijze waarop de EU reactie geeft op het subsidiariteitsoordeel dat de nationale parlementen daarover uitspreken. De meningen hierover onder de lidstaten zijn vooralsnog verdeeld.
Comitologie
De Europese Raad zal, enigszins afhankelijk van de voortgang die op dit onderwerp nog moet worden gemaakt, kennis nemen van een aanpassing van het zogenoemde comitologiebesluit uit 1999. Het Europees Parlement (EP) heeft hier sterk op aangedrongen. Waar op dit moment bij comitologie (het vaststellen van uitvoeringsmaatregelen in comités van lidstaten onder voorzitterschap van de Commissie) nauwelijks een rol voor het EP is weggelegd, zal het EP uitvoeringsmaatregelen kunnen controleren die voortvloeien uit basisbesluiten die onder co-decisiewetgeving tot stand zijn gekomen met het EP als medewetgever. Het kabinet is een voorstander van een meer gelijkwaardige rol voor het EP en de Raad bij comitologie voor zover het regelgeving onder co-decisie betreft. Beide instellingen zijn in dat geval immers volwaardig medewetgever en moeten kunnen toezien op voorstellen voor uitvoering van wetgeving waartoe zij zelf hebben besloten.
Bezinningsperiode
De periode van bezinning, die in juni 2005 van start ging, zal waarschijnlijk worden verlengd met een jaar, tot en met juni 2007. Een grote meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, is van mening dat de bezinning verdieping en verbreding behoeft, zowel op Europees niveau als op nationaal niveau. Het kabinet heeft deze conclusie getrokken naar aanleiding van de uitkomst van het eerste jaar van bezinning in Nederland en uw Kamer zijn analyse van deze bezinning per brief toegezonden op 19 mei 2006. Er is ook meer tijd nodig om uitvoering te geven aan het concreet Europabeleid waarmee de toegevoegde waarde van Europa voor de burger beter zichtbaar moet worden gemaakt. Voor de Nederlandse inzet daarbij op het gebied van milieu, energievoorzieningszekerheid, interne en externe veiligheid en andere beleidsterreinen wordt hier volledigheidshalve volstaan met een verwijzing naar eerder-genoemde brief. Tot slot is verlenging van de bezinning nodig om op basis van de huidige verdragen oplossingen aan te dragen voor het beter functioneren van de EU, waaronder de door het kabinet nagestreefde verbeteringen op het gebied van subsidiariteit en openbaarheid. De Europese Raad zal zich niet inhoudelijk over het ontwerp Grondwettelijk Verdrag (GV) buigen. De meningen van lidstaten daarover lopen nog te zeer uiteen. Naar verwachting zal de Europese Raad kennis nemen van het aantal lidstaten dat het GV heeft geratificeerd en zal er aan het einde van de verlengde bezinningsperiode meer duidelijkheid moeten komen over de manier waarop een oplossing kan worden gevonden voor de kwestie van een verdragswijziging. Zoals nog eens bevestigd in de brief van 19 mei stelt het kabinet zich op het standpunt dat het GV niet zal worden geratificeerd in Nederland. In deze brief geeft het kabinet aan een verdragswijziging op termijn niet uit te sluiten.
Uitbreiding
De Europese Raad zal conclusies aannemen over uitbreiding. Deze conclusies zullen zich onder meer richten op het verdere verloop van de discussie over uitbreiding die, mede op Nederlands verzoek, gestart is onder het Oostenrijks Voorzitterschap. Nederland wil dat deze discussie voor een belangrijk deel in 2006 wordt afgerond en dat dit moment helder wordt gemarkeerd met raadsconclusies. Voorts wil Nederland dat de discussie over uitbreiding onder het Finse Voorzitterschap zich niet alleen zal richten op een nadere definitie van het begrip absorptiecapaciteit, maar vooral ook op de vraag hoe de kwaliteit van het uitbreidingsproces verder kan worden verbeterd. Nederland heeft zich er voor ingespannen dat deze elementen zijn opgenomen in de ontwerp-conclusies van de ER. Voorts zal de ER Roemenië en Bulgarije oproepen tot het plegen van een maximale inspanningen om te voldoen aan de gestelde criteria voor toetreding op 1 januari 2007. De Europese Raad zal het beginnen van daadwerkelijke onderhandelingen met Turkije en Kroatië verwelkomen en zal beide landen oproepen om aan hun verplichtingen te voldoen. De Europese Raad zal het Europese perspectief van de landen van de westelijke Balkan bevestigen, onder verwijzing naar de specifieke criteria waaraan deze landen zullen moeten voldoen om dat perspectief verder te materialiseren.
Externe betrekkingen
De ER zal naar verwachting zes separate verklaringen aannemen over Irak, Iran, het Midden-Oosten Vredesproces, Libanon, de Westelijke Balkan en Afrika. Zoals hierboven vermeld zullen de ministers van Buitenlandse Zaken spreken over de relaties met Servië, in het licht van de ontwikkelingen in Kosovo en van de uitslag van het recente referendum over onafhankelijkheid van Montenegro.
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken