De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : TRCJZ/2006/1586
datum : 12-06-2006
onderwerp : maaien van distels
bijlagen :
Geachte Voorzitter,
In bovenvermelde brief van de Vaste Commissie voor LNV verzoekt u mij
de onderstaande vragen te beantwoorden naar aanleiding van de
uitspraak van de Raad van State van 19 april jl. in het geding tussen
de Vereniging Natuurmonumenten en het ministerie van LNV over de
vergunningverlening voor het maaien van distels (zaaknummer
2000503011/1).
Bent u ervan op de hoogte dat distelzaden zich juist in de periode van
1 mei tot en met 1 juli verspreiden?
Het is mij bekend dat de akkerdistel in de maanden juni en juli
bloeit. Zaden kunnen zich ook in deze maanden verspreiden. De
beslissing, waar de uitspraak van de Raad van State betrekking op
heeft, heb ik echter gebaseerd op de gegevens dat in augustus de
meeste akkerdistelzaden de uitgebloeide vrouwelijke bloemhoofdjes
verlaten. Deze worden dan door de wind over een beperkte afstand van
de moederplant verspreid. In mijn besluit heb ik overwogen dat
vergunning niet voor 1 juli kan worden verleend, omdat maaien in het
broedseizoen de aanwezige vogelsoorten zodanig verstoort, dat de
wezenlijke kenmerken van het natuurgebied worden aangetast.
Is het maaien van uitgebloeide distels na 1 juli nog effectief? Zo ja
waarom?
Ja, maaien na 1 juli is effectief om de verspreiding van zaden in
augustus te voorkomen.
Zijn boeren gebaat bij een effectieve aanpak, aangezien akkers grote
schade kunnen ondervinden van distels? Zo neen, waarom niet?
Boeren hebben baat bij maaien als hun gronden op korte afstand van
deze distelhaarden zijn gelegen.
Heeft de uitspraak van de Raad van State verdere consequenties en
welke vrijheid hebben andere grondgebruikers in het maaien van
distels?
De Raad van State oordeelt dat mijn standpunt niet onaannemelijk is
dat een maaiperiode van 1 juli tot en met 30 september voldoende is om
schade aan in gebruik zijnde percelen te voorkomen. Mijn besluit om
vergunning te verlenen om te maaien in de periode van 1 juli tot 30
september is op juiste gronden genomen. De uitspraak heeft geen
verdere gevolgen. Wel is de vaststelling van de feitelijke
omstandigheden van belang voor het oordeel van de Raad van State.
Andere grondgebruikers dienen eveneens een vergunning in het kader van
de Natuurbeschermingswet 1998 te vragen om distels te bestrijden als
de betreffende percelen in gebieden liggen die onder de werking van
deze wet vallen, te weten Natura2000-gebieden en Beschermde
Natuurmonumenten. Overigens kan in het kader van de Flora- en faunawet
ook een ontheffing vereist zijn (zie het antwoord op de laatste
vraag).
Kan de Vereniging Natuurmonumenten een boete krijgen als de distels
van haar gebied op akkers terecht komen? Wat zegt het provinciaal
beleid hierover?
De Vereniging Natuurmonumenten kan een boete krijgen op grond van de
Akkerdistelverordening van de provincie Noord-Brabant. De uitspraak
van de Raad van State heeft betrekking op een beschermd gebied in deze
provincie. Op grond van de Akkerdistelverordening geldt de
verplichting akkerdistels te bestrijden en kan op grond van artikel 5
overtreding worden bestraft met een strafrechtelijke boete. Indien
geen strafrechtelijke vervolging plaatsvindt, kan de gemeente, die met
de uitvoering is belast, een bestuurlijke boete opleggen.
Wanneer bij het maaien van distels rekening wordt gehouden met
broedende vogels, bent u dan bereid tot vergunningverlening in de
periode 1 mei tot en met 1 juli? Zo neen, waarom niet?
Sinds 1 oktober 2005 ligt de bevoegdheid voor het afgeven van een
vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet bij de provincies.
Naast een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, is in
ieder geval in de broedperiode ook een ontheffing nodig van de Flora-
en faunawet. Op grond van artikel 10 van deze wet is het verboden
dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk
te verontrusten. Op grond van artikel 11 is het verboden nesten, holen
of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van
dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te
beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
De beoordelingen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de
Flora- en faunawet vinden plaats binnen de eigenstandige
afwegingskaders van die wetten. De Vereniging Natuurmonumenten heeft
een ontheffingsaanvraag op grond van de Flora- en faunawet bij mij
ingediend. De beoordeling daarvan vindt nu plaats. Daarom kan ik nog
niet ingaan op de beslissing die ik zal nemen. Een ontheffing van de
verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet is mogelijk op grond van
artikel 75.
Aangezien in dit geval ontheffing wordt gevraagd van artikel 10 en 11
met betrekking tot (broedende) vogels en de rugstreeppad, kan
ontheffing slechts worden verleend op grond van de belangen en
bevoegdheden die zijn vermeld in het Besluit vrijstelling beschermde
dier- en plantensoorten (Besluit van 28 november 2000, Stb. 525,
houdende regels voor het bezit en vervoer van en de handel in
beschermde dier- en plantensoorten, laatstelijk gewijzigd bij besluit
van 26 januari 2006, Stb. 42).
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit