Senaat verwerpt voorstel concurrentiebeding bij arbeid
dinsdag 13 juni 2006
De Eerste Kamer heeft dinsdag 13 juni een voorstel van de regering om
een concurrentiebeding bij arbeid wettelijk anders te regelen
afgewezen. Nu blijft de al een eeuw bestaande praktijk bestaan waarin
werkgevers een sterkere positie hebben dan hun (voormalige)
werknemers. Voor het wetsvoorstel stemden de linkse fracties
(GroenLinks, PvdA en SP) en regeringspartij D66 en de eenmansfractie
OSF, maar tegen stemden CDA, VVD en de kleine christelijke fracties
van SGP en ChristenUnie.
Verbetering
De ministers Donner (CDA, Justitie) en De Geus (CDA, Sociale Zaken en
Werkgelegenheid) hadden tijdens het debat over het wetsvoorstel op 30
mei jl. een klemmend beroep op de Eerste Kamer gedaan om voor te
stemmen. Vooral Donner spande zich in om de senaat ervan te overtuigen
dat het wetsvoorstel een verbetering is. Hij wees erop dat in de
Grondwet sinds 1983 een recht op vrije arbeidskeuze staat. Al bijna
honderd jaar is echter een wettelijk concurrentiebeding van kracht dat
werkgevers de mogelijkheid biedt om belemmeringen op te leggen aan
werknemers die ontslag nemen. Het wetsvoorstel probeert volgens Donner
een nieuw evenwicht te scheppen door eisen te stellen aan een
concurrentiebeding. Zo moet er een billijke vergoeding worden gegeven
en mag het geding niet langer dan een jaar gelden.
Rechtsonzekerheid
In een stemverklaring gaven de woordvoerders van CDA en VVD aan dat
zij overwegende bezwaren bleven houden. Mevrouw Broekers-Knol (VVD)
zei dat het wetsvoorstel kwalitatief onder de maat is en zal leiden
tot grotere rechtsonzekerheid. Senator Van de Beeten (CDA) zei
waardering te hebben voor de intenties van de regering, maar noemde de
vormgeving ervan niet juist. Hij adviseerde een beter voorstel te
maken in samenhang met het ontslagrecht. Mevrouw Westerveld zei namens
PvdA en SP dat het voorstel nog altijd beter is dan de bestaande
praktijk, al verdient ook volgens haar het wetsvoorstel geen
schoonheidsprijs.
Aan de informatie op deze site kunnen geen rechten worden ontleend.
Eerste Kamer der Staten Generaal