13 juni 2006
Conclusies oriënterend vooronderzoek Deventer-moordzaak.
13 juni 2006
Het onderzoeksteam dat in opdracht van de hoofdofficier van justitie
van het parket Zwolle-Lelystad een oriënterend vooronderzoek heeft
verricht naar de zgn. Deventer moordzaak heeft zijn bevindingen en
conclusies aan het College van procureurs-generaal aangeboden.
Uitgangspunt van het onderzoek is geweest informatie van Maurice de
Hond dat genoemde moord gepleegd zou zijn door een andere persoon dan
de voor dat feit veroordeelde L. Het doel van het onderzoek was om na
te gaan of uit de overgelegde stukken blijkt van relevante feiten en
omstandigheden in het opsporingsonderzoek die als ze destijds aan het
openbaar ministerie (OM) en de rechter bekend zouden zijn geweest,
mogelijk tot een ander oordeel hadden kunnen leiden dan de
veroordeling van L.
De overgelegde stukken hadden betrekking op de volgende onderwerpen:
de daderwetenschap, het alibi en het motief van de persoon die de
moord in de visie van De Hond gepleegd zou hebben, het mes dat hij
daarbij gebruikt zou hebben en twee anonieme briefjes die zouden zijn
gebruikt om de politie op een dwaalspoor te brengen. Later heeft hij
nog een aantal kanttekeningen geplaatst bij het DNA-onderzoek dat in
2003/2004 heeft plaatsgevonden.
Op 2 juni 2006 heeft het onderzoeksteam zijn concept-rapport aan het
College van procureurs-generaal aangeboden; op 6 juni heeft het
College een eerste bespreking aan het concept-rapport gewijd. Het
onderzoeksteam heeft vervolgens het concept-rapport op verzoek van het
College op enkele onderdelen verduidelijkt en zijn definitieve rapport
aan het College aangeboden. Het rapport beslaat met bijlagen plm. 600
paginaâs.
Conclusie onderzoeksteam
De conclusie van het oriënterend vooronderzoek is dat niet is
gebleken van feiten en omstandigheden die, als ze destijds aan het OM
en de rechter bekend zouden zijn geweest, tot een ander oordeel, dan
de veroordeling van L., hadden kunnen leiden.
Het team is bij zijn onderzoek uitgegaan van de ten tijde van de start
van het onderzoek aangedragen informatie en stukken. Het team had
verder de beschikking over alle processtukken uit deze zaak. In
opdracht van het team is een aantal aanvullende forensisch-technische
onderzoeken verricht, mede in het licht van de nieuwste
DNAâwetenschap. Onder meer is een uitgebreid aanvullend DNA-onderzoek
gedaan naar sporen die zijn aangetroffen op de blouse die het
slachtoffer ten tijde van de moord droeg.
Daarnaast heeft het onderzoeksteam een aantal personen gehoord.
De conclusie van het onderzoeksteam is zowel gebaseerd op het
aanvullend DNA-onderzoek als op onderzoek naar de genoemde specifieke
onderwerpen die naar een andere dader dan L. zouden wijzen
(daderwetenschap, alibi en motief van die veronderstelde andere dader;
de twee anonieme briefjes en het mes dat die andere dader volgens De
Hond bij de moord zou hebben gebruikt).
Daderwetenschap
Het onderzoek naar daderwetenschap was gericht op de verificatie van
beweringen dat die andere persoon al op de hoogte was van de moord en
de toedracht daarvan voordat de moord in bredere kring bekend was en
voordat hij voor de eerste keer door de politie werd gehoord. Het team
concludeert op basis van zijn onderzoek dat deze beweringen niet
objectief kunnen worden onderbouwd.
Alibi
Ten aanzien van het alibi van de beweerde dader heeft het
onderzoeksteam vastgesteld dat de verklaringen die betrokkene en zijn
vriendin destijds hebben afgelegd over hun doen en laten op de avond
van de moord, op onderdelen tegenstrijdig waren. Deze
tegenstrijdigheden zijn destijds niet onderzocht. De verklaringen die
beiden recent hebben afgelegd zijn daarentegen consistent. Deze
verklaringen sporen met de gegevens over het onderlinge
telefoonverkeer die destijds door de politie zijn verzameld.
Het onderzoeksteam wijst er overigens op dat uit het enkele ontbreken
van een waterdicht alibi niet de conclusie voortvloeit dat de beweerde
dader dus bij de moord betrokken is geweest.
Motief
De aan de onderzoekers aangedragen informatie over een mogelijk motief
van de beweerde dader wordt niet bevestigd en deels zelfs
tegengesproken door de bevindingen uit het eerdere
opsporingsonderzoek. Evenmin zijn thans in het oriënterend
vooronderzoek nieuwe feiten of omstandigheden gevonden die een ander
licht op dit punt werpen. Bovendien heeft het onderzoeksteam
vastgesteld dat voor de hypothese dat de beweerde dader na de moord
goederen uit de woning heeft meegenomen, op geen enkele manier
objectief steun is te vinden in het strafdossier.
Anonieme briefjes
Ten aanzien van de anonieme briefjes die zijn toegeschreven aan de
vriendin van de beweerde dader heeft handschriftvergelijkend onderzoek
door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de Britse Forensic
Science Service (FSS) plaatsgevonden. Het handschrift op de briefjes
is vergeleken met het handschrift van de vriendin. Het NFI stelt op
basis van dit onderzoek dat deze briefjes waarschijnlijk niet door de
vriendin zijn geschreven. Deze conclusie wordt gesteund door de FSS.
Het NFI heeft aanbevolen verder onderzoek op dit punt te verrichten
met behulp van het handschrift dat de vriendin in 1999 had. Het
onderzoeksteam neemt deze aanbeveling in het rapport over.
Het mes
Het NFI heeft verder onderzoek verricht naar het aangenomen verband
tussen een mes van het type dat de beweerde dader in zijn bezit zou
hebben gehad en bloedsporen op de blouse van het slachtoffer. Dit
onderzoek heeft opgeleverd dat het niet aannemelijk is dat het
mesvormige spoor op de blouse is veroorzaakt door het lemmet van een
mes van dat type. Ten aanzien van het bolletjesvormige
bloedsporenpatroon op de blouse concludeert het NFI dat dat niet
afkomstig is van het heft van een dergelijk mes.
Aanvullend DNA-onderzoek
In het kader van het oriënterend vooronderzoek heeft een nieuw en
uitgebreid DNA-onderzoek plaatsgevonden naar sporen op de blouse van
het slachtoffer. In totaal is er nu sprake van elf contactsporen en
twee bloedsporen op de blouse die overeenkomen met het DNA-profiel van
de veroordeelde L. Dat wil zeggen dat er ten opzichte van het
bewijsmateriaal uit 2004 vijf extra contactsporen en een extra
bloedspoor zijn aangetroffen die overeenkomen met het DNA-profiel van
L.
Bij het DNA-onderzoek zijn in de 115 onderzochte sporen op de blouse
bovendien geen DNA-profielen van anderen dan het slachtoffer en L.
aangetroffen.
Het NFI karakteriseert een aantal contactsporen gelet op de grote
hoeveelheid daarin aangetroffen DNA-materiaal als greepsporen.
Dergelijke sporen passen bij een intensief en delictgerelateerd
contact. In totaal negen contactsporen van L. zijn aangetroffen op
plaatsen op de blouse waar het slachtoffer letsels zijn toegebracht.
Ten aanzien van een van de twee aangetroffen bloedsporen stelt het NFI
dat dat bloedspoor op de blouse terechtgekomen is op een wijze
waarvoor meer dan oppervlakkig contact nodig is geweest.
Deze bevindingen van het NFI ondersteunen de conclusie van het
Gerechtshof in Den Bosch in 2004 dat de aangetroffen sporen van L. als
delictgerelateerd kunnen worden aangemerkt.
Het NFI heeft aanbevolen op een aantal aspecten van het DNA-onderzoek
nader onderzoek te laten verrichten. Door middel van dit nadere
onderzoek kunnen de bevindingen verder worden onderbouwd en getoetst.
Het onderzoeksteam neemt deze aanbeveling in zijn rapport over.
De conclusie van het DNA-onderzoek is derhalve dat dit geen enkele
indicatie heeft opgeleverd voor de betrokkenheid bij de moord van een
andere persoon dan de veroordeelde L. Het DNA-onderzoek heeft
daarentegen meer bewijs ten nadele van L. opgeleverd.
Besluit College
Het College onderschrijft de bevindingen en de conclusies alsmede de
aanbevelingen van het onderzoeksteam en neemt deze over. Het College
stemt ook in met het aanvullend technisch-forensisch onderzoek dat is
aanbevolen door het NFI. Dit bestaat uit aanvullend
handschriftvergelijkend onderzoek en een aanvullend DNA-onderzoek.
De aanvullende onderzoeken dienen ter verdere onderbouwing en toetsing
van de thans voorliggende onderzoeksresultaten.
Alles overwegende bestaat bij het College geen twijfel aan de
juistheid van het rechterlijk oordeel in deze zaak.
Het College heeft de advocaat van L. op 12 juni op de hoogte gesteld
van de bevindingen van het onderzoeksteam en van de beslissingen die
het College naar aanleiding van dat rapport heeft genomen en heeft
daarbij het volledige rapport met bijlagen aan de advocaat
overhandigd.
Het College heeft de advocaat verzocht op korte termijn aan te geven
of en zo ja welke forensisch-technische onderzoekshandelingen hij nog
wenselijk vindt. Deze wensen zullen dan bij het aanvullend onderzoek
worden meegenomen.
In de Deventer moordzaak werd op 25 september 1999 een weduwe in
Deventer vermoord in haar woning aangetroffen. In verband met deze
zaak is de verdachte L. na een herziening en verwijzing door de Hoge
Raad onherroepelijk veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf.
Openbaar Ministerie