Antwoorden op kamervragen van Mosterd en Vietsch over het voornemen tot
fusering van Sensire/Thuiszorg Groningen en Meavita
Kamerstuk, 13-6-2006
Antwoorden van staatssecretaris Ross, mede namens de minister van
Volksgezondheid, op de vragen van de Kamerleden Mosterd en Vietsch
(CDA) over het voornemen tot fusering van Sensire/Thuiszorg Groningen
en Meavita (2050612620).
Vraag 1
Bent u op de hoogte van het voornemen van Sensire/Thuiszorg Groningen
en Meavita om te fuseren? Wat vindt u van dit voornemen?
Antwoord 1
Ja.
Het is niet aan mij maar aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit om
zich over een fusievoornemen als deze een oordeel te vormen en
daarover uitspraak te doen.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u het argument dat de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) schaalvergroting in de thuiszorg noodzakelijk
maakt? Kunt u dit "misverstand" onderbouwd uit de weg ruimen?
Antwoord 2
Het argument dat de Wet maatschappelijke ondersteuning
schaalvergroting in de thuiszorg noodzakelijk maakt onderschrijf ik
niet.
De inkoop van huishoudelijke verzorging gaat met de komst van de Wmo
van het zorgkantoor naar de gemeente. Bezien vanuit het perspectief
van aanbieders betekent dit dat zij voor de huishoudelijke verzorging
niet langer afhankelijk zijn van de zorginkoop door één of meerdere
zorgkantoren, maar contracten kunnen sluiten met meerdere en soms
relatief kleinere inkopers. Zij zullen hun aanbod passend bij de
lokale situatie moeten organiseren om maatwerk te kunnen leveren. Zij
kunnen met de Wmo makkelijker buiten de grenzen van hun eigen regio
werken. Het is daarom niet noodzakelijk om de schaal te vergroten
vanwege de Wmo.
Vraag 3
Bevat het bestaand c.q. toekomstig beleid waarborgen voor een
blijvende dan wel een verruiming van de keuzevrijheid van de cliënt
binnen de AWBZ, de Zorgverzekeringswet (ZVW) en de WMO? Zo ja welke?
Zo dat niet het geval is, bent u dan bereid dit beleid te ontwikkelen
en de Kamer daarover te informeren?
Antwoord 3
In de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is niet wettelijk verankerd
dat cliënten keuzevrijheid hebben. Het systeem van de WTZi, de AWBZ en
de WTG (binnenkort WMG) houdt echter impliciet in dat cliënten hun
verzekerde aanspraken te gelde kunnen maken in toegelaten instellingen
binnen het rechtsgebied waarvoor hun zorgkantoor verantwoordelijk is
voor het maken van voldoende productieafspraken om aan alle vraag
tegemoet te komen. Door contracten te sluiten met meerdere aanbieders
voor dezelfde vormen van zorg, krijgen cliënten daardoor
keuzemogelijkheden.
Bovendien hebben verzekerden voor een groot deel van de AWBZ de keuze
tussen zorg in natura en een persoonsgebonden budget waarmee zij zelf,
ook bij niet toegelaten instellingen, hun zorg kunnen inkopen.
In de Zorgverzekeringswet is wettelijk gewaarborgd dat alle
verzekerden voor het basispakket in principe in alle zorginstellingen
terecht kunnen. Afhankelijk van de door een individuele verzekerde
gekozen verzekeringspolis kan het wel voorkomen dat een verzekerde
moet bijbetalen om behandeld te worden in een specifieke instelling.
In de WMO is wettelijk vastgelegd dat het college van B&W burgers de
keuze moet bieden als het gaat om een individuele voorziening uit een
ondersteuningsaanbod in natura, dan wel in de vorm van een
persoonsgebonden budget. Ook schrijft de wet voor dat het
gemeentebestuur in het Wmo-plan moet aangeven op welke manier zij, als
er sprake is van zorg in natura, de keuzevrijheid voor de burger
realiseert. De Wmo verruimt de keuzemogelijkheden voor de burger.
Bij keuzevrijheid hoort ook transparantie over de keuzemogelijkheden.
Inmiddels worden daar stappen in de goede richting gezet.
Met de inwerkingtreding van de Wet marktordening gezondheidszorg
krijgt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) tot taak de transparantie
van de markt te bevorderen. De NZa beziet of de markten voldoende
transparant zijn, mede om er voor te zorgen dat er voldoende
keuze-informatie beschikbaar is voor de consument. Indien
marktpartijen daar niet zelf in voorzien kan de NZa optreden.
Op dit moment kunnen consumenten keuze-informatie vinden op
www.kiesBeter.nl over ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen,
zorgverzekeringen en medicijnkosten. In de loop van 2006 en 2007 wordt
dit uitgebreid naar keuze-informatie over meer sectoren: thuiszorg,
eerstelijnszorg, gehandicaptenzorg en GGZ. Hierbij gaat het om
feitelijke informatie, kwaliteitsinformatie en informatie over
patiënten/consumentenervaringen.
Vraag 4
Kunt u aangeven hoe met deze wens om te fuseren concreet wordt
omgegaan? Welke organisaties zijn, behalve de NMa, betrokken bij de
oordeelsvorming? Welke wettelijke kaders spelen hierbij een rol? Hoe
ziet het traject eruit als de Wet marktordening gezondheidszorg
operationeel is?
Antwoord 4
De NMa toetst voorgenomen concentraties (behalve fusies kan het
daarbij ook gaan om overnames en bepaalde typen joint ventures)
vooraf. Het concentratietoezicht is van toepassing op grotere
concentraties. Er is sprake van een `grote' concentratie als de
ondernemingen samen jaarlijks in totaal meer dan EUR 113.450.000,-
wereldwijd omzetten en minstens twee van hen binnen Nederland een
jaaromzet van minimaal EUR 30.000.000,- halen. Een concentratie boven
de genoemde omzetdrempels mag niet tot stand worden gebracht zonder
voorafgaande melding bij de NMa. In dit concrete geval hebben de
betrokken fusiepartners dat op 13 april 2006 gedaan.
In de meldingsfase (vier weken) beziet de NMa of een vergunning voor
de concentratie vereist is. In deze fase onderzoekt de NMa of de
concentratie vermoedelijk leidt tot het ontstaan of versterken van een
economische machtspositie als gevolg waarvan de concurrentie op de
Nederlandse markt significant wordt belemmerd. Indien dat vermoeden
bestaat, moet de NMa de betrokken ondernemingen berichten dat voor de
concentratie een vergunning is vereist. De betrokken ondernemingen
moeten dan een vergunning aanvragen voor de concentratie. Indien dat
vermoeden niet bestaat, bericht de NMa de betrokken ondernemingen dat
voor de concentratie geen vergunning is vereist.
In de vergunningfase onderzoekt de NMa of de voorgenomen concentratie
inderdaad leidt tot het ontstaan of versterken van een economische
machtspositie als gevolg waarvan de concurrentie op de Nederlandse
markt significant wordt belemmerd. De NMa verstrekt geen vergunning
als blijkt dat de voorgenomen concentratie hiertoe leidt.
In dat geval is het verboden de concentratie tot stand te brengen en
moet de concentratie worden afgeblazen. Indien uiteindelijk geen
sprake is van het ontstaan of versterken van een economische
machtspositie als gevolg waarvan de concurrentie significant wordt
belemmerd wordt de vergunning verstrekt en mogen de betrokken
ondernemingen de concentratie tot stand brengen. Aan een vergunning
kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden.
Inmiddels heeft de NMa besloten dat er voor deze concentratie geen
vergunning vereist is. Een afschrift van die beslissing treft u
hierbij aan.
Alleen de NMa is bevoegd fusies te beoordelen, zij voert de
Mededingingswet uit.
Anders dan de Mededingingswet spelen geen andere wettelijke kaders een
rol. Dat verandert niet als de Wet marktordening gezondheidszorg in
werking is getreden. De NZa krijgt geen bevoegdheden ten aanzien van
fusies. Wel heeft College Tarieven Gezondheidszorg/Zorgautoriteit in
oprichting (CTG/ZAio) op dit moment, en de Nederlandse Zorgautoriteit
als het wetsvoorstel Marktordening Gezondheidszorg wordt aanvaard, een
adviesrol bij fusies. In het samenwerkingsprotocol tussen CTG/ZAio en
de NMa is vastgelegd dat CTG/ZAio de mogelijkheid heeft om aan de NMa
een zienswijze af te geven over voorgenomen en gemelde concentraties
in de zorgsector. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat bij de
beoordeling van dit type concentraties rekening wordt gehouden met de
bijzondere kenmerken van de zorgmarkt.
Documenten
* Brief van NMA, directeur Concernconcentratie (nieuw venster)
Kamerstuk | 1-6-2006 (pdf, 1 pag., 37 kB)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport