Openbaar Ministerie

Requisitoir en uitspraak zaak Vancouver

12 juni 2006

Requisitoir proforma-zitting d.d. 27 april 2006 inzake:
H. van E.
J.P. K.

Voordracht feiten

1. H. van E. wordt er van verdacht, dat (hij):
1. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, J.P. K., ambtenaar van politie, meermalen een gift heeft gedaan en/of een belofte heeft gedaan, teneinde deze K. te bewegen tot het schenden van zijn ambtsgeheim en/of het verstrekken van vertrouwelijke politiegegevens;
2. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, door J.P. K. schending is gemaakt van zijn ambtsgeheim, waarbij Van E. verdacht wordt van dit feit medepleger, danwel uitlokker, te zijn;

3. in de periode 1 maart 1995 tot en met 16 januari 2006, te Amsterdam, althans in Nederland, door J.P. K. opzettelijk stukken, bevattende vertrouwelijke politiegegevens, toebehorende aan de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland en/of het Korps Landelijke Politiediensten, - kort gezegd - als ambtenaar verduisterd zijn, van welk feit Van E. wordt verdacht medepleger te zijn, dan wel, dat hij deze vertrouwelijke stukken voorhanden had terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren;
4. in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 16 januari 2006 in Nederland op diverse adressen hennepplanten aanwezig heeft gehad.
2. J.P. K. wordt er van verdacht dat hij:

1. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, giften heeft aangenomen teneinde vertrouwelijke politiegegevens te verstrekken danwel zijn ambtsgeheim te schenden;

2. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, immers heeft hij vertrouwelijke politiegegevens verstrekt aan personen die daarvan geen kennis mochten dragen;
3. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, als ambtenaar, stukken met vertrouwelijke politiegegevens toebehorende aan de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland en/of het Korps Landelijke Politiediensten zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.

3. Zoals reeds aangekondigd op de dagvaarding van beide verdachten vraag ik u de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting aangezien het onderzoek nog niet gereed is. Tevens vraag ik u terugverwijzing naar de rechter-commissaris, met als doel het horen van de getuige M..

4. Ik heb u reeds bericht, en u heeft het reeds uit de correspondentie kunnen lezen, dat aan uw rechtbank de vraag zal worden voorgelegd of de heer M. als getuige dient te worden gehoord.

5. Op zichzelf is deze beslissing reeds genomen door de rechter-commissaris. Op 7 februari 2006 heeft zij de heer M. reeds opgeroepen om op 23 maart 2006 voor haar te verschijnen. Naar aanleiding van de reactie van M. hierop, mede in de media, heeft zij op 7 maart M. gedagvaard om op 23 maart 2006 te komen. De heer M. is niet verschenen. Door niet te verschijnen heeft de heer M. zich overigens schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
6. De beslissing om de vraag naar de toelaatbaarheid van M. als getuige alsnog aan de rechtbank voor te leggen, is niet ingegeven door de gedachte dat het openbaar ministerie de beslissing van de rechter-commissaris betwist, integendeel. De situatie is echter uitzonderlijk. Daarom heeft het openbaar ministerie, na overleg met de Deken, besloten alvorens verdere stappen te ondernemen eerst het oordeel van de meervoudige kamer van de rechtbank over deze kwestie te vragen. Voor de goede orde, de heer M. wordt uiteraard als getuige gevraagd vanwege zijn betrokkenheid in het dossier, en niet vanwege zijn positie als raadsman. In feite wordt op deze wijze een extra appèl-situatie ingebouwd. Een extra appèl dat recht doet aan het bijzondere karakter van de zaak, want daar is het openbaar ministerie zich terdege van bewust. Het openbaar ministerie meent in deze zeer zorgvuldig te werk te zijn gegaan en is graag bereid deze werkwijze en haar wens om de heer M. als getuige te horen, aan uw rechtbank ter toetsing voor te leggen.

7. Graag zal ik dit getuigenverzoek nader toelichten. Ik begrijp echter dat alvorens dat te doen de waarnemend Deken, mevrouw Mannheims de gelegenheid zal krijgen het standpunt van de Deken hier nader toe te lichten.

8. Allereerst meen ik echter dat zal moeten worden toegelicht waar het tijdens deze proforma in feite om gaat, de strafzaak tegen Van E. en K. en de voorlopige hechtenis. Het openbaar ministerie is van menig dat de voorlopige hechtenis van beiden dient te worden verlengd wegens het voortbestaan van de ernstige bezwaren en gronden.
Ernstige bezwaren en gronden

9. Alvorens deze ernstige bezwaren nader toe te lichten zal ik in vogelvlucht het onderzoek de revue laten passeren. Ik zal mij hier met name beperken tot het lekken van vertrouwelijke politie-informatie, en niet de hennepteelt waarvan Van E. tevens wordt verdacht. Dit feit bekent hij grotendeels en er zijn diverse goederen hiervoor aangetroffen.

10. Kort gezegd komt het erop neer dat de Rijksrecherche sinds augustus 2003 een onderzoek doet naar het weglekken van vertrouwelijke politie-informatie naar pers, advocatuur en criminelen. Het gaat hierbij in het algemeen om informatie over de zogenaamde Hollandse netwerken, met namen als Mink K.., Jan F., Dino S. en Willem H.. Van deze groep is ook middels diverse verklaringen bekend dat zij gebruik maken - dan wel maakten - van corrupte contacten binnen politie en justitie.
11. Het onderzoeksteam heeft haar onderzoeksrichtingen ongeveer medio 2005 geconcentreerd op de verdachten K. (een politieman) en Van E. (een oud-politieman). Van E. komt vanaf de start van het onderzoek al naar voren en zijn naam wordt in een CIE-verbaal genoemd als het corrupte contact van eerst Jan F. en thans Dino S.. Letterlijk luidde de tekst:
Hans van E., de voormalige politieman, was al jaren het corrupte politie-contact van Jan F.. Na de dood van F. is dit contact overgenomen door Dino S.. S. en Van E. ontmoeten elkaar nog regelmatig voor het uitwisselen van informatie. Van E. beschikt nog steeds over bevriende politiemensen die hem van informatie voorzien."

12. Tevens kreeg het onderzoeksteam de beschikking over een afgeluisterd gesprek tussen Mink K.. en zijn vriendin, waarin K.. het heeft over zijn politiecontacten die hij heeft overgedaan aan Dino.
Desgevraagd verklaart K.. hierover:

- dat zijn oude contact een bekende is van de opsporingsdiensten;
- dat vanaf 2000, Dino S. het aanspreekpunt voor K.. werd;
- dat voorheen Jan F. zijn aanspreekpunt was;
- dat K.. zijn "oude contact" bij Dino heeft geïntroduceerd
- dat het hier niet Van E. betreft.

13. Maar spreekt K.. ten aanzien van dit laatste wel helemaal de waarheid? De verkregen informatie lijkt naadloos op de onderzoeksbevindingen. In het onderzoek is Van E. nadrukkelijk gevolgd in zijn handelen Hierbij is gebruik gemaakt van diverse bijzondere opsporingsbevoegdheden, welke zijn gerelateerd in het zgn. BOB-dossier.

14. Uit dit onderzoek kwam al snel naar voren dat Van E., de oud politie-man, regelmatig contact had met Sjaak K., rechercheur van het Kernteam Amsterdam, en thans Nationale Recherche. Wat opviel aan dat contact was dat dit contact met name plaatsvond in cafés, op een heimelijke manier. Nimmer spraken Van E. en Sjaak K. direct met elkaar af. De afspraken verliepen via een tussenpersoon, de broer van Sjaak, Jan K.. De wijze waarop dit ging heeft u in het dossier kunnen lezen. Kortweg kwam het er op neer dat indien Sjaak K. of Van E. de ander wilde ontmoeten, deze Jan belde om een biertje te drinken. Jan belde vervolgens de ander om een biertje te drinken, waarbij het noemen van plaats en tijd zoveel mogelijk werden vermeden. Ook de naam van de ander werd nadrukkelijk niet genoemd. Inmiddels heeft Jan K. verteld dat deze afspraken al sinds 2003 op een dergelijke wijze werden gemaakt. Dit zou door zowel Hans en Sjaak aan hem gevraagd zijn. Zelf had hij het idee dat het te maken had met het feit dat zijn broer politieman was en Hans in de weed-handel zat. Waarom beiden zich vervolgens dan afzonderden en gedempt met elkaar spraken, daar had hij geen idee van. Na hem geconfronteerd te hebben met de onderzoeksbevindingen, verklaart Jan K. zich achteraf ernstig misbruikt te voelen door beiden.

15. Op in ieder geval twee moment in het onderzoek is in de ogen van het openbaar ministerie duidelijk geworden waartoe deze heimelijke ontmoetingen dienden, namelijk de overdracht van vertrouwelijke politie-informatie.

16. De eerste keer was in het Hells Angels-onderzoek. Op 17 oktober 2005 zijn er politieacties geweest tegen de Hells Angels. Er zijn die dag diverse zoekingen verricht, waarna diverse aanhoudingen zijn gevolgd. Al snel bleek dat de Hells Angels op de hoogte waren van de geplande politieacties. Dit bleek uit tapgesprekken en uit een gevonden notitie op een prikbord in een van de clubhuizen, waarin de leden werden gewaarschuwd voor een naderende inval.
17. Verdachte Sjaak K. is bij de actie opgetreden als zoekcoördinator op twee adressen. Tevens heeft K. aangehouden personen verhoord. Uit onderzoek is voorts gebleken dat K. - nadat hij op 11 oktober 2005 over de actie was geïnstrueerd - vlak voor en vlak na de actie een aantal maal contact heeft gehad met Van E..
18. De dag voorafgaand aan de actie heeft de auto van Van E. in ieder geval aan het eind van de middag stilgestaan bij het huis van K. in Purmerend. Hier heeft hij enkele minuten gestaan. Vrijwel meteen nadat de auto vervolgens richting Amsterdam vetrok, heeft Van E. vanuit de auto gebeld met M.. Er werd niet opgenomen. Kort daarop heeft M. teruggebeld en werd getracht een afspraak te maken voor de volgende dag. Dan zegt Van E.: "ja, want ik wou alleen maar effe doorgeve dat je het druk krijgt". Zo maar een losse opmerking? Van belang is in dit verband om te weten dat M. en zijn kantoorgenoten diverse Hells Angels bijstaan.
19. Op de avond van de actiedag is M. te gast bij het televisieprogramma NOVA. M. wordt onder meer gevraagd of hij op de hoogte was van de politie-actie. Hij bevestigt dit. Er wordt gevraagd of er dan cliënten zijn die van te voren bellen en zeggen: houd het weekend vrij. M. antwoordt hierop: "Nee, u moet dan meer denken van politiemensen die zeggen: houd het weekend eens vrij"â¦Eh, dâr is zoveelâ¦.Politiemensen die via via wel eens wat laten lopen: Dâr loopt een onderzoek". Zo hoor je wel eens wat."
Enige dagen later is M. te gast bij het programma Barend en Van Dorp alwaar hij zegt dat hij informatie over het politie-optreden en het onderzoek heeft gekregen "vanuit een zeer betrouwbare bron dicht bij het onderzoek".

20. Opmerkelijke uitspraken, waarbij je je kan afvragen of dat verstandig is om ze zo op televisie te doen. Maar de uitspraken zijn helemaal opmerkelijk als je ze legt naast de genoemde onderzoeksbevindingen. Dan lijkt een en ander op elkaar aan te sluiten. Het lijkt er op dat M. Van E. hiermee een slechte dienst bewijst.

21. De tweede keer betrof een gecontroleerde actie op 11 januari 2006. Aan Sjaak K. werd door zijn dienstleiding een opdracht verstrekt om bepaalde vertrouwelijke informatie over te brengen. Dit betrof gefingeerde informatie. Geconstateerd is dat K. heimelijk kennis heeft genomen van deze informatie. Door gebruik te maken van een dubbelgevouwen papiertje voorkomt K. vingerafdrukken. Deze actie is echter middels een verborgen camera in de auto van K. opgenomen. Vervolgens is geconstateerd dat K. deze informatie heimelijk overdraagt aan Van E.. Deze informatieoverdracht is door middel van geheime opname-apparatuur opgenomen. Tijdens het uitwerken van dit gesprek is door verbalisanten geconstateerd dat Van E. en K. meermalen spraken over "M." en/of "Nico". Door de beperkte geluidskwaliteit is het verband niet direct duidelijk af te leiden, maar de informatie lijkt voor hem te zijn bestemd. Ik zal daar zo ook nog op terug komen.

22. Naar aanleiding van deze onderzoeksbevindingen zijn Van E. en Jan en Sjaak K. op 16 januari 2006 aangehouden. Tevens hebben er op die dag diverse zoekingen plaatsgevonden. Hierbij zijn vele bescheiden in beslag genomen, waaronder diverse vertrouwelijke politiedocumenten bij K.. Ook is er zowel bij Van E. en K. contant geld aangetroffen. Er wordt onderzocht wat de herkomst hiervan is.
23. Omdat de verdenking bestaat dat Van E. aan K. geld heeft gegeven voor vertrouwelijke informatie is een strafrechtelijk financieel onderzoek op K. gestart.

24. Inmiddels is het financiëel onderzoek afgerond. In dit kader is door financiële rechercheurs een zogenaamde kasopstelling gemaakt. Vastgesteld is dat K. vanaf 1 januari 1999 tot aan datum aanhouding een bedrag van ⬠77.981,- aan contante uitgaven heeft gedaan, zonder dat daar een verklaarbare, legale bron (bijv. pinopnamen) aan ten grondslag heeft gelegen. Het dossier in het SFO is inmiddels aan verdachte K. verstrekt. De belangrijkste bevindingen hiervan zullen nader in een proces-verbaal worden gerelateerd en aan dit strafrechtelijk dossier worden toegevoegd.
25. Het tonen van de bij K. inbeslaggenomen (politie-)documenten aan diverse mensen van politie en justitie heeft inmiddels een aantal opmerkelijkheden opgeleverd. Vastgesteld is in ieder geval dat K. in het bezit was van stukken waarvan nadrukkelijk de vernietiging door zijn teamleiding was bevolen, alsmede dat hij in bezit was van informatie uit onderzoeken waar hij niet bij betrokken was. Zelfs is een origineel proces-verbaal van verhoor bij K. aangetroffen, dat "zoek" was geraakt. Uiteraard wordt ook hier nader onderzoek naar gedaan.

26. Inmiddels is tevens vast komen te staan dat Van E. in de onderzoeksperiode diverse malen contact heeft gehad met Dino S.. Dit gebeurde middels gecodeerde berichten, via een zogenaamde callmaxer, waarna kennelijk een afspraak volgde. Eénmaal is een dergelijke afspraak op straat door een observatie-team waargenomen. Geconstateerd werd dat Van E. op een kennelijk afgesproken plek een korte ontmoeting had met S., waar kort even werd gesproken. Vervolgens is S. op een scooter naar de andere kant van de stad gereden, waar hij een korte ontmoeting had met Willem H., met wie hij ook een kort gesprek had.
27. Beiden verdachten zijn geconfronteerd met de onderzoeksresultaten en beroepen zich thans op hun zwijgrecht. K. weigert zelfs zijn cel uit te komen voor verhoor. Alleen Van E. heeft inmiddels toegegeven op 11 januari 2006 de gefingeerde informatie van K. te hebben ontvangen en te hebben doorgespeeld aan M.. Verder geeft Van E. aan - kort gezegd - niets te willen verklaren omdat hij anders zijn leven niet zeker zou zijn.

28. Het onderzoek is thans nog niet afgerond. Nader onderzoek dient nog te worden gedaan naar de bij K. aangetroffen bescheiden. Getuigen en of mogelijke (mede)verdachten dienen hierover nog nader te worden gehoord. U zult begrijpen dat ik hier uit het oogpunt van het belang van het onderzoek niet veel over kan vertellen, maar u heeft zelf kunnen constateren dat het dossier nog vele aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek.
29. Het openbaar ministerie acht het van belang dat gedurende dit onderzoek de verdachten in voorlopige hechtenis blijven. Zij hebben tot nu toe niet meegewerkt aan enige vorm van onderzoek, hetgeen hun goed recht is, maar het onderstreept wel het collusie-gevaar.

30. Voor verdachte Van E. bestaat tevens recidive gevaar ten aanzien van de overtreding van de opiumwet. Op dit moment wordt door de Rijksrecherche aan de afronding van het dossier gewerkt, en dat zal spoedig worden gevoegd.

31. Kortom, voldoende ernstige bezwaren ten aanzien van alle feiten en een voortbestaan van de gronden. Het openbaar ministerie verzoekt u derhalve de voorlopige hechtenis van beiden te laten voortduren Getuigenverhoor M.

32. Het openbaar ministerie wenst M. in ieder geval als getuige te horen over de twee momenten waarop informatie lijkt te zijn overgedragen door Van E.. Dit betreft het onderzoek van de Hells Angels en de overdracht van informatie door Van E. tijdens de gecontroleerde actie van de Rijksrecherche. Daarnaast wenst het openbaar ministerie M. te horen over de bedrijfsmatige contacten tussen M. en Van E., met name over het op te zetten onderzoeksbureau. De informatie die M. het onderzoeksteam kan verschaffen kan bijdragen aan de waarheidsvinding in deze zaak. Ik zal dit nader toelichten.

33. Zoals gezegd is Van E. intensief geobserveerd en getapt. In dit verband zijn ook gesprekken opgenomen die Van E. heeft gevoerd met M.. Van E. en M. kennen elkaar al een jaar of 15 en gaan zeer vriendschappelijk met elkaar om. M. heeft Van E. 15 jaar geleden in een zaak bijgestaan. Van E. noemt M. ook (ook naar derden) zijn vriend. Tevens zijn er gesprekken over een zakelijke verhouding, in die zin dat Van E. mogelijk onderzoekswerkzaamheden gaat verrichten voor het kantoor van M.. Een deel van deze gesprekken is met toestemming van de rechter-commissaris aan het dossier gevoegd. Het andere deel is door het onderzoeksteam overeenkomstig artikel 126 aa, tweede lid Sv., uit hun systemen verwijderd. Overigens zijn deze op uitdrukkelijk verzoek van de heer M. nog niet uit de systemen van de tapkamer te Driebergen gehaald.
34. Voorts bleek dat tot tweemaal toe dat zeer kort nadat er een vermoedelijke informatieoverdracht tussen K. en Van E. had plaatsgevonden, Van E. nadrukkelijk in contact trachtte te komen met M..

35. Ik heb u reeds de onderzoeksbevindingen gemeld ten aanzien van de Hells Angels en het feit dat M. zelf daar op televisie aangeeft informatie te ontvangen uit een bron dicht bij het onderzoek.
36. Maar veel duidelijker wordt dit nog bij de gecontroleerde actie waarbij de gefingeerde informatie aan K. is meegegeven. Direct nadat Van E. de informatie van K. heeft ontvangen, probeert deze naarstig met M. in contact te komen. Tot tienmaal toe blijft hij hem bellen. Als er uiteindelijk contact is geeft Van E. aan dat het dringend is dat ze elkaar zien. Ze maken een afspraak voor de volgende dag om over een "deurwaardersrekening" te spreken.
37. Op een latere vraag van de rechercheurs aan Van E. overigens of het niet klip en klaar is, dat dit is gebeurd om informatie aan M. door te geven, zegt Van E.:
Ik wil hier niets op zeggen. Dan kom ik in de problemen, dan moet ik namen gaan noemen. Laat ik er dan toch maar iets vertellen. Ik hoop alleen dat Nico M. er geen problemen mee zal krijgen, want dat verdient hij niet.
Ik heb inderdaad met Nico gebeld om hem te vertellen wat ik had gehoord. Kern van wat ik gehoord had was dat een cliënt van hem over geld zou beschikken. Ik wist dat Nico nog geld van die cliënt moest vangen omdat hij hem vertegenwoordigd had in het verleden. Ik dacht: als hij het weet kan hij misschien geld vangen. Daarom wilde ik Nico spreken en informeren. Ik had hierover geen enkele afspraak met Nico. Het is dus beslist niet zo dat ik dit op zijn initiatief deed, het was puur eigen initiatief, ik wilde hem een dienst bewijzen. De volgende dag, op donderdag de 12^e, heb ik op het eind van de middag Nico gesproken in zijn kantoor te Amsterdam. Ik heb hem toen verteld wat ik wist. En dat is het.

38. Op basis van de onderzoeksbevindingen is voorafgaande aan de aanhoudingen van K. en Van E. binnen het parket overleg geweest over de rol en status van M. in deze zaak. De conclusie was dat M. als getuige diende te worden aangemerkt en dat - indien hij zich als raadsman zou gaan stellen - het onwenselijk voorkwam als hij in deze strafzaak als raadsman zou optreden.
39. Uiteraard was het het openbaar ministerie vanaf het begin duidelijk dat het hier een zeer uitzonderlijke situatie betrof. Dit was de reden om voorafgaand aan de geplande aanhoudingen contact op te nemen met de waarnemend Deken. Hierbij is naar voren gebracht dat er van de zijde van het openbaar ministerie bezwaren bestonden tegen een mogelijk optreden van M. als raadsman in deze zaak, omdat hij tevens nadrukkelijk als getuige naar voren kwam.
40. Ook is aangegeven dat er vanuit het openbaar ministerie - gelet op de betrokkenheid van M. - de vrees voor een mogelijke belangenconflict bestond. Daarbij is overigens aangegeven dat het openbaar ministerie zich ervan bewust was (en is) dat het uiteindelijk aan de advocaat zelf is om te bepalen of er sprake is van een dergelijk belangenconflict. Ook is aangegeven dat indien M. zich desondanks zou stellen, er, vanuit het belang van de waarheidsvinding, een bevel ex artikel 50, lid 2 Sv. zou worden gegeven.

41. De waarnemend Deken zei het dossier niet te kennen. Wel gaf zij aan op zichzelf begrip te kunnen opbrengen voor het standpunt van het openbaar ministerie, zonder dat zij zich hierover overigens verder inhoudelijk wilde uitlaten.

42. Direct na de aanhouding van Van E. op 16 januari 2006, en nadat hij had aangegeven M. als gekozen advocaat te willen, is M. door mij telefonisch op de hoogte gesteld van de aanhouding van Van E.. Ik heb hierbij aangegeven dat er - vanwege zijn betrokkenheid in het dossier - van de zijde van het openbaar ministerie bezwaar bestond indien M. zich zou stellen als advocaat. Ook heb ik aangegeven dat het openbaar ministerie hem als getuige wenste te horen.

43. Hierop heeft op het parket een bespreking plaatsgevonden tussen ons. Tijdens deze bespreking heb ik het standpunt van het openbaar ministerie nader toegelicht. M. heeft aangegeven de zaak eerst met zijn kantoorgenoten te willen bespreken. De volgende dag heeft M. zich per brief gesteld. Blijkbaar zag M. in de omstandigheid dat het openbaar ministerie voornemens was hem als getuige in de zaak te horen, geen beletsel om zich als advocaat te stellen.
44. M. weigert als getuige een verklaring af te leggen. Dit heeft hij inmiddels ook veelvuldig in de media geventileerd. De toonzetting van de door M. gevoerde interviews en zijn proceshouding is niet meer zakelijk van aard, maar is zeer emotioneel. Het door het openbaar ministerie verwachtte belangenconflict lijkt bewaarheid te worden. M. lijkt zelf partij te zijn geworden in de zaak van zijn cliënt.

45. De argumenten die M. aanvoert om niet als getuige te worden gehoord zijn eigenlijk tweeledig. Allereerst stelt M. dat het eenvoudig weg niet kan, dat het in strijd is met de wet. Het tweede argument betreft de veiligheid van M..
46. De eerste stelling is onjuist. Nog los van de vraag welke vragen M. zal moeten en kunnen beantwoorden (een aspect waar ik zo nog op terug kom) geldt er niet een algeheel, absoluut verschoningsrecht. De wet is hier ook volstrekt duidelijk in:
Artikel 218 Sv.
Van het geven van getuigenis of van beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap hen als zodanig is toevertrouwd.

47. De grondslagen van het professionele verschoningsrecht geven de rechter de nodige ruimte voor het al dan niet erkennen van dat recht in concrete situaties. Een te ruime erkenning zou de waarheidsvinding in strafzaken ernstig kunnen frustreren. Anderzijds zijn bepaalde vormen van dienstverlening dermate belangrijk dat het belang van de waarheidsvinding in strafzaken moet wijken. In geval van twijfel dient de rechter een ruimhartig standpunt in te nemen. (Corstens, vijfde druk, pagina 138 ev, met voetnoot: Blok en Besier II, pag. 49: geen wettelijk bezwaar tegen horen van raadsman als getuige. Er geldt derhalve geen absoluut verschoningsrecht. De raadsman zal zijn beroep op het verschoningsrecht per vraag dienen toe te lichten, vgl. ook LJN: AL6787, Rechtbank âs Hertogenbosch, d.d. 28-06-2002.
48. Het verschoningsrecht is natuurlijk zeer recent nog onderwerp van debat geweest. De Commissie Advocatuur rapporteerde ook enige dagen geleden nog hierover aan minister Donner in het rapport "een maatschappelijke orde":
(â¦) Het belang van de cliënt en van de rechtsstaat bij vertrouwelijkheid brengt mee dat de rechtshulpverlener niet verplicht kan worden in rechte een verklaring af te leggen over wat hem van de rechtzoekende ter ore is gekomen. Daarom moet de rechtshulpverlener beschikken over het verschoningsrecht.. Vandaar dat het verschoningsrecht dan ook aan de rechtshulpverlener toekomt, niet in diens eigen belang, maar in het belang van de rechtzoekende, van de goede rechtsbedeling en van een rechtsstatelijke samenleving.
(â¦) De bijzondere positie van de advocaat stelt hoge eisen aan zijn integriteit bij het bewaken en bewaren van zijn onafhankelijkheid en het op peil houden en op zorgvuldige wijze inzetten van zijn deskundigheid. En bij uitstek doet de noodzaak van integer handelen zich gevoelen ten aanzien van het verschoningsrecht. Het verschoningsrecht levert immers een "juridische vrijplaats" in de rechtsorde op en dat brengt risicoâs met zich. (â¦) Verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht moeten dan ook in vertrouwde handen zijn, anders ontstaat erosie tot nadeel van de rechtstaat. Daarom is het van belang aan de rechtshulpverlener bijzondere eisen te stellen en moet de beroepsgroep op overtuigende wijze de integriteit van haar leden borgen. Het verschoningsrecht stelt hoge eisen aan de legitimiteit van de advocatuur.
Dit onderstreept het belang van het maatschappelijk arrangement dat een grote verantwoordelijkheid legt op de advocatuur: een verantwoordelijkheid die de advocatuur steeds aantoonbaar waard moet blijken te zijn. (...)

49. Het rapport is blijkens haar website goed ontvangen binnen de orde van advocaten, met name voor zover het de standpunten ten aanzien van het verschoningsrecht betreft. Met de commissie Advocatuur is het openbaar ministerie van mening dat het verschoningsrecht een groot goed is. Maar wel een groot goed dat bepaalde verplichtingen met zich brengt, en waar bepaalde verantwoordelijkheden aan kleven. Ook hier is het rapport duidelijk over. Het dient niet te worden gebruikt als stoflap om bepaalde voor een verdachte en/of advocaat onwenselijke situaties toe te dekken.
50. Voorop staat dat het verschoningsrecht gekoppeld dient te zijn aan het beroep van de advocaat en de relatie met zijn cliënt, dit voor zover dit een zakelijke relatie betreft. Het openbaar ministerie is van mening dat het verschoningsrecht zich alleen kan uitstrekken tot datgene wat je in je hoedanigheid als geheimhouder wordt toevertrouwd. De wet is hier heel duidelijk in. En dat is niet het geval indien je van iemand vertrouwelijke politie-informatie ontvangt over waar een niet betalende cliënt zich op een bepaald moment bevindt. Waarbij het overigens opmerkelijk is dat de wetenschap dat de betreffende persoon cliënt van M. was, en bovendien een niet betalende, bij Van E. bekend was. Dit lijkt nou net informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt.

51. Maar als de kwestie vanuit de positie van Van E. wordt bezien. Kom je dan tot dezelfde conclusie? De kern van het verschoningsrecht ziet erop dat de rechtzoekende in zijn zoektocht naar rechtsbijstand wordt beschermd. Dat hetgeen hij in deze zoektocht aan een hulpverlener toevertrouwd vertrouwelijk blijft. Volkomen terecht en een belangrijk uitgangspunt in onze rechtspleging. Maar had Van E. mogen verwachten dat de vertrouwelijke politie-informatie die hij aan M. doorgaf vertrouwelijk zou blijven? Dat dat zou vallen onder het verschoningsrecht? Was hij op dat moment rechtzoekende? Het antwoord is duidelijk, nee, die verwachting mocht hij niet hebben. De informatie-overdracht zag niet op een zaak waarin M. hem bijstond. Het was - uitgaande van de verklaring van Van E. - gewoon een "vriendendienst". Het zou de rechtspleging ernstig frustreren indien dit soort informatie onder het verschoningsrecht komt te vallen. Zo heeft de wetgever het ook nooit bedoeld.

52. Welbeschouwd ligt het horen van een advocaat als getuige in een strafzaak dus genuanceerder dan M. doet voorkomen.
53. Uiteindelijk zal de advocaat de eerste zijn die moet aangeven of iets onder zijn verschoningsrecht valt. Maar dat is niet absoluut. En dat zal hij bij de rechter dienen uit te leggen. Zelfs als een advocaat al van tevoren aangeeft zich bij alle vragen op zijn verschoningsrecht te zullen beroepen. M. is eenvoudigweg niet verschenen bij de rechter-commissaris. En dat is onacceptabel. Het is - zoals gezegd - uiteindelijk de rechter die bepaalt.
54. Ook binnen de eigen beroepsgroep van M. wordt dit standpunt overigens ingenomen. Ik verwijs naar een uitspraak van de Raad van Discipline Den Bosch d.d. 5 oktober 1992, waarin wordt verwogen: "Het is niet klachtwaardig (als advocaat, MZ) een advocaat als getuige op te roepen die heeft aangekondigd zich op zijn verschoningsrecht te zullen beroepen."

55. En het kan toch niet zo zijn dat wat niet klachtwaardig is binnen de advocatuur, onrechtmatig is voor het openbaar ministerie of rechter-commissaris? Overigens lijkt dat wel het standpunt te zijn van het kantoor van M., nu het kantoor zowel de rechter-commissaris als mij aansprakelijk heeft gesteld voor alle schade voortvloeiende uit het oproepen van M. als getuige.
56. M. heeft ten slotte nog een ander punt naar voren gebracht. Zijn veiligheid. Hij zou niet kunnen verklaren omdat hij daarmee een veiligheidsrisico loopt. Hij onderbouwt dit verder niet nader, maar verwijst naar de veiligheidsrisicoâs die de Rijksrecherche kennelijk ziet in de richting van zijn cliënt. Ook hier gaat de vereenzelviging van de raadsman met zijn cliënt ver, te ver. Bij de Rijksrecherche of het openbaar ministerie is er geen enkele aanwijzing dat M. gevaar loopt indien hij bij de rechter-commissaris een verklaring aflegt over zijn betrokkenheid in dit dossier. Tenzij M. meer weet dan het openbaar ministerie, waarbij hij wordt uitgenodigd om dit te onderbouwen. Uiteraard zullen dan de nodige maatregelen worden genomen. Vooralsnog lijkt het echter meer een gelegenheidsargument.

57. Het openbaar ministerie blijft derhalve bij haar vordering om M. als getuige te horen. Het verzoek aan uw rechtbank is dan ook om de rechter-commissaris hiertoe opdracht te geven. Conclusie

58. Het openbaar ministerie verzoekt uw rechtbank het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd, en een open terugverwijzing naar de rechter-commissaris, met de opdracht om de heer M. als getuige te horen.

Klik hier om de uitspraak te lezen op www.rechtspraak.nl ParkethomeParketinformatieVeel gestelde
vragenPublicatiesNieuwsarchiefContactNieuws Arrondissementsparket Amsterdam