Requisitoir en uitspraak zaak Vancouver
12 juni 2006
Requisitoir proforma-zitting d.d. 27 april 2006
inzake:
H. van E.
J.P. K.
Voordracht feiten
1. H. van E. wordt er van verdacht, dat (hij):
1. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te
Amsterdam, althans in Nederland, J.P. K., ambtenaar van politie,
meermalen een gift heeft gedaan en/of een belofte heeft gedaan,
teneinde deze K. te bewegen tot het schenden van zijn ambtsgeheim
en/of het verstrekken van vertrouwelijke politiegegevens;
2. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te
Amsterdam, althans in Nederland, door J.P. K. schending is gemaakt
van zijn ambtsgeheim, waarbij Van E. verdacht wordt van dit feit
medepleger, danwel uitlokker, te zijn;
3. in de periode 1 maart 1995 tot en met 16 januari 2006, te
Amsterdam, althans in Nederland, door J.P. K. opzettelijk stukken,
bevattende vertrouwelijke politiegegevens, toebehorende aan de
Regiopolitie Amsterdam-Amstelland en/of het Korps Landelijke
Politiediensten, - kort gezegd - als ambtenaar verduisterd zijn,
van welk feit Van E. wordt verdacht medepleger te zijn, dan wel,
dat hij deze vertrouwelijke stukken voorhanden had terwijl hij
wist dat deze van misdrijf afkomstig waren;
4. in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 16 januari 2006 in
Nederland op diverse adressen hennepplanten aanwezig heeft gehad.
2. J.P. K. wordt er van verdacht dat hij:
1. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te
Amsterdam, althans in Nederland, giften heeft aangenomen teneinde
vertrouwelijke politiegegevens te verstrekken danwel zijn
ambtsgeheim te schenden;
2. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te
Amsterdam, althans in Nederland, zijn geheimhoudingsplicht heeft
geschonden, immers heeft hij vertrouwelijke politiegegevens
verstrekt aan personen die daarvan geen kennis mochten dragen;
3. in de periode maart 1995 tot en met 16 januari 2006 te
Amsterdam, althans in Nederland, als ambtenaar, stukken met
vertrouwelijke politiegegevens toebehorende aan de Regiopolitie
Amsterdam-Amstelland en/of het Korps Landelijke Politiediensten
zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
3. Zoals reeds aangekondigd op de dagvaarding van beide verdachten
vraag ik u de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting
aangezien het onderzoek nog niet gereed is. Tevens vraag ik u
terugverwijzing naar de rechter-commissaris, met als doel het
horen van de getuige M..
4. Ik heb u reeds bericht, en u heeft het reeds uit de
correspondentie kunnen lezen, dat aan uw rechtbank de vraag zal
worden voorgelegd of de heer M. als getuige dient te worden
gehoord.
5. Op zichzelf is deze beslissing reeds genomen door de
rechter-commissaris. Op 7 februari 2006 heeft zij de heer M. reeds
opgeroepen om op 23 maart 2006 voor haar te verschijnen. Naar
aanleiding van de reactie van M. hierop, mede in de media, heeft
zij op 7 maart M. gedagvaard om op 23 maart 2006 te komen. De heer
M. is niet verschenen. Door niet te verschijnen heeft de heer M.
zich overigens schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
6. De beslissing om de vraag naar de toelaatbaarheid van M. als
getuige alsnog aan de rechtbank voor te leggen, is niet ingegeven
door de gedachte dat het openbaar ministerie de beslissing van de
rechter-commissaris betwist, integendeel. De situatie is echter
uitzonderlijk. Daarom heeft het openbaar ministerie, na overleg
met de Deken, besloten alvorens verdere stappen te ondernemen
eerst het oordeel van de meervoudige kamer van de rechtbank over
deze kwestie te vragen. Voor de goede orde, de heer M. wordt
uiteraard als getuige gevraagd vanwege zijn betrokkenheid in het
dossier, en niet vanwege zijn positie als raadsman. In feite wordt
op deze wijze een extra appèl-situatie ingebouwd. Een extra
appèl dat recht doet aan het bijzondere karakter van de zaak,
want daar is het openbaar ministerie zich terdege van bewust. Het
openbaar ministerie meent in deze zeer zorgvuldig te werk te zijn
gegaan en is graag bereid deze werkwijze en haar wens om de heer
M. als getuige te horen, aan uw rechtbank ter toetsing voor te
leggen.
7. Graag zal ik dit getuigenverzoek nader toelichten. Ik begrijp
echter dat alvorens dat te doen de waarnemend Deken, mevrouw
Mannheims de gelegenheid zal krijgen het standpunt van de Deken
hier nader toe te lichten.
8. Allereerst meen ik echter dat zal moeten worden toegelicht waar
het tijdens deze proforma in feite om gaat, de strafzaak tegen Van
E. en K. en de voorlopige hechtenis. Het openbaar ministerie is
van menig dat de voorlopige hechtenis van beiden dient te worden
verlengd wegens het voortbestaan van de ernstige bezwaren en
gronden.
Ernstige bezwaren en gronden
9. Alvorens deze ernstige bezwaren nader toe te lichten zal ik in
vogelvlucht het onderzoek de revue laten passeren. Ik zal mij hier
met name beperken tot het lekken van vertrouwelijke
politie-informatie, en niet de hennepteelt waarvan Van E. tevens
wordt verdacht. Dit feit bekent hij grotendeels en er zijn diverse
goederen hiervoor aangetroffen.
10. Kort gezegd komt het erop neer dat de Rijksrecherche sinds
augustus 2003 een onderzoek doet naar het weglekken van
vertrouwelijke politie-informatie naar pers, advocatuur en
criminelen. Het gaat hierbij in het algemeen om informatie over de
zogenaamde Hollandse netwerken, met namen als Mink K.., Jan F.,
Dino S. en Willem H.. Van deze groep is ook middels diverse
verklaringen bekend dat zij gebruik maken - dan wel maakten - van
corrupte contacten binnen politie en justitie.
11. Het onderzoeksteam heeft haar onderzoeksrichtingen ongeveer medio
2005 geconcentreerd op de verdachten K. (een politieman) en Van E.
(een oud-politieman). Van E. komt vanaf de start van het onderzoek
al naar voren en zijn naam wordt in een CIE-verbaal genoemd als
het corrupte contact van eerst Jan F. en thans Dino S..
Letterlijk luidde de tekst:
Hans van E., de voormalige politieman, was al jaren het corrupte
politie-contact van Jan F.. Na de dood van F. is dit contact
overgenomen door Dino S.. S. en Van E. ontmoeten elkaar nog
regelmatig voor het uitwisselen van informatie. Van E. beschikt
nog steeds over bevriende politiemensen die hem van informatie
voorzien."
12. Tevens kreeg het onderzoeksteam de beschikking over een
afgeluisterd gesprek tussen Mink K.. en zijn vriendin, waarin K..
het heeft over zijn politiecontacten die hij heeft overgedaan aan
Dino.
Desgevraagd verklaart K.. hierover:
- dat zijn oude contact een bekende is van de opsporingsdiensten;
- dat vanaf 2000, Dino S. het aanspreekpunt voor K.. werd;
- dat voorheen Jan F. zijn aanspreekpunt was;
- dat K.. zijn "oude contact" bij Dino heeft geïntroduceerd
- dat het hier niet Van E. betreft.
13. Maar spreekt K.. ten aanzien van dit laatste wel helemaal de
waarheid? De verkregen informatie lijkt naadloos op de
onderzoeksbevindingen. In het onderzoek is Van E. nadrukkelijk
gevolgd in zijn handelen Hierbij is gebruik gemaakt van diverse
bijzondere opsporingsbevoegdheden, welke zijn gerelateerd in het
zgn. BOB-dossier.
14. Uit dit onderzoek kwam al snel naar voren dat Van E., de oud
politie-man, regelmatig contact had met Sjaak K., rechercheur van
het Kernteam Amsterdam, en thans Nationale Recherche. Wat opviel
aan dat contact was dat dit contact met name plaatsvond in cafés,
op een heimelijke manier. Nimmer spraken Van E. en Sjaak K. direct
met elkaar af. De afspraken verliepen via een tussenpersoon, de
broer van Sjaak, Jan K.. De wijze waarop dit ging heeft u in het
dossier kunnen lezen. Kortweg kwam het er op neer dat indien Sjaak
K. of Van E. de ander wilde ontmoeten, deze Jan belde om een
biertje te drinken. Jan belde vervolgens de ander om een biertje
te drinken, waarbij het noemen van plaats en tijd zoveel mogelijk
werden vermeden. Ook de naam van de ander werd nadrukkelijk niet
genoemd. Inmiddels heeft Jan K. verteld dat deze afspraken al
sinds 2003 op een dergelijke wijze werden gemaakt. Dit zou door
zowel Hans en Sjaak aan hem gevraagd zijn. Zelf had hij het idee
dat het te maken had met het feit dat zijn broer politieman was en
Hans in de weed-handel zat. Waarom beiden zich vervolgens dan
afzonderden en gedempt met elkaar spraken, daar had hij geen idee
van. Na hem geconfronteerd te hebben met de onderzoeksbevindingen,
verklaart Jan K. zich achteraf ernstig misbruikt te voelen door
beiden.
15. Op in ieder geval twee moment in het onderzoek is in de ogen van
het openbaar ministerie duidelijk geworden waartoe deze heimelijke
ontmoetingen dienden, namelijk de overdracht van vertrouwelijke
politie-informatie.
16. De eerste keer was in het Hells Angels-onderzoek. Op 17 oktober
2005 zijn er politieacties geweest tegen de Hells Angels. Er zijn
die dag diverse zoekingen verricht, waarna diverse aanhoudingen
zijn gevolgd. Al snel bleek dat de Hells Angels op de hoogte waren
van de geplande politieacties. Dit bleek uit tapgesprekken en uit
een gevonden notitie op een prikbord in een van de clubhuizen,
waarin de leden werden gewaarschuwd voor een naderende inval.
17. Verdachte Sjaak K. is bij de actie opgetreden als zoekcoördinator
op twee adressen. Tevens heeft K. aangehouden personen verhoord.
Uit onderzoek is voorts gebleken dat K. - nadat hij op 11 oktober
2005 over de actie was geïnstrueerd - vlak voor en vlak na de
actie een aantal maal contact heeft gehad met Van E..
18. De dag voorafgaand aan de actie heeft de auto van Van E. in ieder
geval aan het eind van de middag stilgestaan bij het huis van K.
in Purmerend. Hier heeft hij enkele minuten gestaan. Vrijwel
meteen nadat de auto vervolgens richting Amsterdam vetrok, heeft
Van E. vanuit de auto gebeld met M.. Er werd niet opgenomen. Kort
daarop heeft M. teruggebeld en werd getracht een afspraak te maken
voor de volgende dag. Dan zegt Van E.: "ja, want ik wou alleen
maar effe doorgeve dat je het druk krijgt". Zo maar een losse
opmerking? Van belang is in dit verband om te weten dat M. en zijn
kantoorgenoten diverse Hells Angels bijstaan.
19. Op de avond van de actiedag is M. te gast bij het
televisieprogramma NOVA. M. wordt onder meer gevraagd of hij op de
hoogte was van de politie-actie. Hij bevestigt dit. Er wordt
gevraagd of er dan cliënten zijn die van te voren bellen en
zeggen: houd het weekend vrij. M. antwoordt hierop: "Nee, u moet
dan meer denken van politiemensen die zeggen: houd het weekend
eens vrij"â¦Eh, dâr is zoveelâ¦.Politiemensen die via via wel eens
wat laten lopen: Dâr loopt een onderzoek". Zo hoor je wel eens
wat."
Enige dagen later is M. te gast bij het programma Barend en Van
Dorp alwaar hij zegt dat hij informatie over het politie-optreden
en het onderzoek heeft gekregen "vanuit een zeer betrouwbare bron
dicht bij het onderzoek".
20. Opmerkelijke uitspraken, waarbij je je kan afvragen of dat
verstandig is om ze zo op televisie te doen. Maar de uitspraken
zijn helemaal opmerkelijk als je ze legt naast de genoemde
onderzoeksbevindingen. Dan lijkt een en ander op elkaar aan te
sluiten. Het lijkt er op dat M. Van E. hiermee een slechte dienst
bewijst.
21. De tweede keer betrof een gecontroleerde actie op 11 januari 2006.
Aan Sjaak K. werd door zijn dienstleiding een opdracht verstrekt
om bepaalde vertrouwelijke informatie over te brengen. Dit betrof
gefingeerde informatie. Geconstateerd is dat K. heimelijk kennis
heeft genomen van deze informatie. Door gebruik te maken van een
dubbelgevouwen papiertje voorkomt K. vingerafdrukken. Deze actie
is echter middels een verborgen camera in de auto van K.
opgenomen. Vervolgens is geconstateerd dat K. deze informatie
heimelijk overdraagt aan Van E.. Deze informatieoverdracht is door
middel van geheime opname-apparatuur opgenomen. Tijdens het
uitwerken van dit gesprek is door verbalisanten geconstateerd dat
Van E. en K. meermalen spraken over "M." en/of "Nico". Door de
beperkte geluidskwaliteit is het verband niet direct duidelijk af
te leiden, maar de informatie lijkt voor hem te zijn bestemd. Ik
zal daar zo ook nog op terug komen.
22. Naar aanleiding van deze onderzoeksbevindingen zijn Van E. en Jan
en Sjaak K. op 16 januari 2006 aangehouden. Tevens hebben er op
die dag diverse zoekingen plaatsgevonden. Hierbij zijn vele
bescheiden in beslag genomen, waaronder diverse vertrouwelijke
politiedocumenten bij K.. Ook is er zowel bij Van E. en K. contant
geld aangetroffen. Er wordt onderzocht wat de herkomst hiervan is.
23. Omdat de verdenking bestaat dat Van E. aan K. geld heeft gegeven
voor vertrouwelijke informatie is een strafrechtelijk financieel
onderzoek op K. gestart.
24. Inmiddels is het financiëel onderzoek afgerond. In dit kader is
door financiële rechercheurs een zogenaamde kasopstelling
gemaakt. Vastgesteld is dat K. vanaf 1 januari 1999 tot aan datum
aanhouding een bedrag van ⬠77.981,- aan contante uitgaven heeft
gedaan, zonder dat daar een verklaarbare, legale bron (bijv.
pinopnamen) aan ten grondslag heeft gelegen. Het dossier in het
SFO is inmiddels aan verdachte K. verstrekt. De belangrijkste
bevindingen hiervan zullen nader in een proces-verbaal worden
gerelateerd en aan dit strafrechtelijk dossier worden toegevoegd.
25. Het tonen van de bij K. inbeslaggenomen (politie-)documenten aan
diverse mensen van politie en justitie heeft inmiddels een aantal
opmerkelijkheden opgeleverd. Vastgesteld is in ieder geval dat K.
in het bezit was van stukken waarvan nadrukkelijk de vernietiging
door zijn teamleiding was bevolen, alsmede dat hij in bezit was
van informatie uit onderzoeken waar hij niet bij betrokken was.
Zelfs is een origineel proces-verbaal van verhoor bij K.
aangetroffen, dat "zoek" was geraakt. Uiteraard wordt ook hier
nader onderzoek naar gedaan.
26. Inmiddels is tevens vast komen te staan dat Van E. in de
onderzoeksperiode diverse malen contact heeft gehad met Dino S..
Dit gebeurde middels gecodeerde berichten, via een zogenaamde
callmaxer, waarna kennelijk een afspraak volgde. Eénmaal is een
dergelijke afspraak op straat door een observatie-team
waargenomen. Geconstateerd werd dat Van E. op een kennelijk
afgesproken plek een korte ontmoeting had met S., waar kort even
werd gesproken. Vervolgens is S. op een scooter naar de andere
kant van de stad gereden, waar hij een korte ontmoeting had met
Willem H., met wie hij ook een kort gesprek had.
27. Beiden verdachten zijn geconfronteerd met de onderzoeksresultaten
en beroepen zich thans op hun zwijgrecht. K. weigert zelfs zijn
cel uit te komen voor verhoor. Alleen Van E. heeft inmiddels
toegegeven op 11 januari 2006 de gefingeerde informatie van K. te
hebben ontvangen en te hebben doorgespeeld aan M.. Verder geeft
Van E. aan - kort gezegd - niets te willen verklaren omdat hij
anders zijn leven niet zeker zou zijn.
28. Het onderzoek is thans nog niet afgerond. Nader onderzoek dient
nog te worden gedaan naar de bij K. aangetroffen bescheiden.
Getuigen en of mogelijke (mede)verdachten dienen hierover nog
nader te worden gehoord. U zult begrijpen dat ik hier uit het
oogpunt van het belang van het onderzoek niet veel over kan
vertellen, maar u heeft zelf kunnen constateren dat het dossier
nog vele aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek.
29. Het openbaar ministerie acht het van belang dat gedurende dit
onderzoek de verdachten in voorlopige hechtenis blijven. Zij
hebben tot nu toe niet meegewerkt aan enige vorm van onderzoek,
hetgeen hun goed recht is, maar het onderstreept wel het
collusie-gevaar.
30. Voor verdachte Van E. bestaat tevens recidive gevaar ten aanzien
van de overtreding van de opiumwet. Op dit moment wordt door de
Rijksrecherche aan de afronding van het dossier gewerkt, en dat
zal spoedig worden gevoegd.
31. Kortom, voldoende ernstige bezwaren ten aanzien van alle feiten en
een voortbestaan van de gronden. Het openbaar ministerie verzoekt
u derhalve de voorlopige hechtenis van beiden te laten voortduren
Getuigenverhoor M.
32. Het openbaar ministerie wenst M. in ieder geval als getuige te
horen over de twee momenten waarop informatie lijkt te zijn
overgedragen door Van E.. Dit betreft het onderzoek van de Hells
Angels en de overdracht van informatie door Van E. tijdens de
gecontroleerde actie van de Rijksrecherche. Daarnaast wenst het
openbaar ministerie M. te horen over de bedrijfsmatige contacten
tussen M. en Van E., met name over het op te zetten
onderzoeksbureau. De informatie die M. het onderzoeksteam kan
verschaffen kan bijdragen aan de waarheidsvinding in deze zaak. Ik
zal dit nader toelichten.
33. Zoals gezegd is Van E. intensief geobserveerd en getapt. In dit
verband zijn ook gesprekken opgenomen die Van E. heeft gevoerd met
M.. Van E. en M. kennen elkaar al een jaar of 15 en gaan zeer
vriendschappelijk met elkaar om. M. heeft Van E. 15 jaar geleden
in een zaak bijgestaan. Van E. noemt M. ook (ook naar derden) zijn
vriend. Tevens zijn er gesprekken over een zakelijke verhouding,
in die zin dat Van E. mogelijk onderzoekswerkzaamheden gaat
verrichten voor het kantoor van M.. Een deel van deze gesprekken
is met toestemming van de rechter-commissaris aan het dossier
gevoegd. Het andere deel is door het onderzoeksteam overeenkomstig
artikel 126 aa, tweede lid Sv., uit hun systemen verwijderd.
Overigens zijn deze op uitdrukkelijk verzoek van de heer M. nog
niet uit de systemen van de tapkamer te Driebergen gehaald.
34. Voorts bleek dat tot tweemaal toe dat zeer kort nadat er een
vermoedelijke informatieoverdracht tussen K. en Van E. had
plaatsgevonden, Van E. nadrukkelijk in contact trachtte te komen
met M..
35. Ik heb u reeds de onderzoeksbevindingen gemeld ten aanzien van de
Hells Angels en het feit dat M. zelf daar op televisie aangeeft
informatie te ontvangen uit een bron dicht bij het onderzoek.
36. Maar veel duidelijker wordt dit nog bij de gecontroleerde actie
waarbij de gefingeerde informatie aan K. is meegegeven. Direct
nadat Van E. de informatie van K. heeft ontvangen, probeert deze
naarstig met M. in contact te komen. Tot tienmaal toe blijft hij
hem bellen. Als er uiteindelijk contact is geeft Van E. aan dat
het dringend is dat ze elkaar zien. Ze maken een afspraak voor de
volgende dag om over een "deurwaardersrekening" te spreken.
37. Op een latere vraag van de rechercheurs aan Van E. overigens of
het niet klip en klaar is, dat dit is gebeurd om informatie aan M.
door te geven, zegt Van E.:
Ik wil hier niets op zeggen. Dan kom ik in de problemen, dan moet
ik namen gaan noemen. Laat ik er dan toch maar iets vertellen. Ik
hoop alleen dat Nico M. er geen problemen mee zal krijgen, want
dat verdient hij niet.
Ik heb inderdaad met Nico gebeld om hem te vertellen wat ik had
gehoord. Kern van wat ik gehoord had was dat een cliënt van hem
over geld zou beschikken. Ik wist dat Nico nog geld van die
cliënt moest vangen omdat hij hem vertegenwoordigd had in het
verleden. Ik dacht: als hij het weet kan hij misschien geld
vangen. Daarom wilde ik Nico spreken en informeren. Ik had
hierover geen enkele afspraak met Nico. Het is dus beslist niet zo
dat ik dit op zijn initiatief deed, het was puur eigen initiatief,
ik wilde hem een dienst bewijzen. De volgende dag, op donderdag de
12^e, heb ik op het eind van de middag Nico gesproken in zijn
kantoor te Amsterdam. Ik heb hem toen verteld wat ik wist. En dat
is het.
38. Op basis van de onderzoeksbevindingen is voorafgaande aan de
aanhoudingen van K. en Van E. binnen het parket overleg geweest
over de rol en status van M. in deze zaak. De conclusie was dat M.
als getuige diende te worden aangemerkt en dat - indien hij zich
als raadsman zou gaan stellen - het onwenselijk voorkwam als hij
in deze strafzaak als raadsman zou optreden.
39. Uiteraard was het het openbaar ministerie vanaf het begin
duidelijk dat het hier een zeer uitzonderlijke situatie betrof.
Dit was de reden om voorafgaand aan de geplande aanhoudingen
contact op te nemen met de waarnemend Deken. Hierbij is naar voren
gebracht dat er van de zijde van het openbaar ministerie bezwaren
bestonden tegen een mogelijk optreden van M. als raadsman in deze
zaak, omdat hij tevens nadrukkelijk als getuige naar voren kwam.
40. Ook is aangegeven dat er vanuit het openbaar ministerie - gelet op
de betrokkenheid van M. - de vrees voor een mogelijke
belangenconflict bestond. Daarbij is overigens aangegeven dat het
openbaar ministerie zich ervan bewust was (en is) dat het
uiteindelijk aan de advocaat zelf is om te bepalen of er sprake is
van een dergelijk belangenconflict. Ook is aangegeven dat indien
M. zich desondanks zou stellen, er, vanuit het belang van de
waarheidsvinding, een bevel ex artikel 50, lid 2 Sv. zou worden
gegeven.
41. De waarnemend Deken zei het dossier niet te kennen. Wel gaf zij
aan op zichzelf begrip te kunnen opbrengen voor het standpunt van
het openbaar ministerie, zonder dat zij zich hierover overigens
verder inhoudelijk wilde uitlaten.
42. Direct na de aanhouding van Van E. op 16 januari 2006, en nadat
hij had aangegeven M. als gekozen advocaat te willen, is M. door
mij telefonisch op de hoogte gesteld van de aanhouding van Van E..
Ik heb hierbij aangegeven dat er - vanwege zijn betrokkenheid in
het dossier - van de zijde van het openbaar ministerie bezwaar
bestond indien M. zich zou stellen als advocaat. Ook heb ik
aangegeven dat het openbaar ministerie hem als getuige wenste te
horen.
43. Hierop heeft op het parket een bespreking plaatsgevonden tussen
ons. Tijdens deze bespreking heb ik het standpunt van het openbaar
ministerie nader toegelicht. M. heeft aangegeven de zaak eerst met
zijn kantoorgenoten te willen bespreken. De volgende dag heeft M.
zich per brief gesteld. Blijkbaar zag M. in de omstandigheid dat
het openbaar ministerie voornemens was hem als getuige in de zaak
te horen, geen beletsel om zich als advocaat te stellen.
44. M. weigert als getuige een verklaring af te leggen. Dit heeft hij
inmiddels ook veelvuldig in de media geventileerd. De toonzetting
van de door M. gevoerde interviews en zijn proceshouding is niet
meer zakelijk van aard, maar is zeer emotioneel. Het door het
openbaar ministerie verwachtte belangenconflict lijkt bewaarheid
te worden. M. lijkt zelf partij te zijn geworden in de zaak van
zijn cliënt.
45. De argumenten die M. aanvoert om niet als getuige te worden
gehoord zijn eigenlijk tweeledig. Allereerst stelt M. dat het
eenvoudig weg niet kan, dat het in strijd is met de wet. Het
tweede argument betreft de veiligheid van M..
46. De eerste stelling is onjuist. Nog los van de vraag welke vragen
M. zal moeten en kunnen beantwoorden (een aspect waar ik zo nog op
terug kom) geldt er niet een algeheel, absoluut verschoningsrecht.
De wet is hier ook volstrekt duidelijk in:
Artikel 218 Sv.
Van het geven van getuigenis of van beantwoorden van bepaalde
vragen kunnen zich ook verschonen zij die uit hoofde van hun
stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn,
doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap hen als zodanig
is toevertrouwd.
47. De grondslagen van het professionele verschoningsrecht geven de
rechter de nodige ruimte voor het al dan niet erkennen van dat
recht in concrete situaties. Een te ruime erkenning zou de
waarheidsvinding in strafzaken ernstig kunnen frustreren.
Anderzijds zijn bepaalde vormen van dienstverlening dermate
belangrijk dat het belang van de waarheidsvinding in strafzaken
moet wijken. In geval van twijfel dient de rechter een ruimhartig
standpunt in te nemen. (Corstens, vijfde druk, pagina 138 ev, met
voetnoot: Blok en Besier II, pag. 49: geen wettelijk bezwaar tegen
horen van raadsman als getuige. Er geldt derhalve geen absoluut
verschoningsrecht. De raadsman zal zijn beroep op het
verschoningsrecht per vraag dienen toe te lichten, vgl. ook LJN:
AL6787, Rechtbank âs Hertogenbosch, d.d. 28-06-2002.
48. Het verschoningsrecht is natuurlijk zeer recent nog onderwerp van
debat geweest. De Commissie Advocatuur rapporteerde ook enige
dagen geleden nog hierover aan minister Donner in het rapport "een
maatschappelijke orde":
(â¦) Het belang van de cliënt en van de rechtsstaat bij
vertrouwelijkheid brengt mee dat de rechtshulpverlener niet
verplicht kan worden in rechte een verklaring af te leggen over
wat hem van de rechtzoekende ter ore is gekomen. Daarom moet de
rechtshulpverlener beschikken over het verschoningsrecht.. Vandaar
dat het verschoningsrecht dan ook aan de rechtshulpverlener
toekomt, niet in diens eigen belang, maar in het belang van de
rechtzoekende, van de goede rechtsbedeling en van een
rechtsstatelijke samenleving.
(â¦) De bijzondere positie van de advocaat stelt hoge eisen aan
zijn integriteit bij het bewaken en bewaren van zijn
onafhankelijkheid en het op peil houden en op zorgvuldige wijze
inzetten van zijn deskundigheid. En bij uitstek doet de noodzaak
van integer handelen zich gevoelen ten aanzien van het
verschoningsrecht. Het verschoningsrecht levert immers een
"juridische vrijplaats" in de rechtsorde op en dat brengt risicoâs
met zich. (â¦) Verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht moeten
dan ook in vertrouwde handen zijn, anders ontstaat erosie tot
nadeel van de rechtstaat. Daarom is het van belang aan de
rechtshulpverlener bijzondere eisen te stellen en moet de
beroepsgroep op overtuigende wijze de integriteit van haar leden
borgen. Het verschoningsrecht stelt hoge eisen aan de legitimiteit
van de advocatuur.
Dit onderstreept het belang van het maatschappelijk arrangement
dat een grote verantwoordelijkheid legt op de advocatuur: een
verantwoordelijkheid die de advocatuur steeds aantoonbaar waard
moet blijken te zijn. (...)
49. Het rapport is blijkens haar website goed ontvangen binnen de orde
van advocaten, met name voor zover het de standpunten ten aanzien
van het verschoningsrecht betreft. Met de commissie Advocatuur is
het openbaar ministerie van mening dat het verschoningsrecht een
groot goed is. Maar wel een groot goed dat bepaalde verplichtingen
met zich brengt, en waar bepaalde verantwoordelijkheden aan
kleven. Ook hier is het rapport duidelijk over. Het dient niet te
worden gebruikt als stoflap om bepaalde voor een verdachte en/of
advocaat onwenselijke situaties toe te dekken.
50. Voorop staat dat het verschoningsrecht gekoppeld dient te zijn aan
het beroep van de advocaat en de relatie met zijn cliënt, dit
voor zover dit een zakelijke relatie betreft. Het openbaar
ministerie is van mening dat het verschoningsrecht zich alleen kan
uitstrekken tot datgene wat je in je hoedanigheid als geheimhouder
wordt toevertrouwd. De wet is hier heel duidelijk in. En dat is
niet het geval indien je van iemand vertrouwelijke
politie-informatie ontvangt over waar een niet betalende cliënt
zich op een bepaald moment bevindt. Waarbij het overigens
opmerkelijk is dat de wetenschap dat de betreffende persoon
cliënt van M. was, en bovendien een niet betalende, bij Van E.
bekend was. Dit lijkt nou net informatie die onder de
geheimhoudingsplicht valt.
51. Maar als de kwestie vanuit de positie van Van E. wordt bezien. Kom
je dan tot dezelfde conclusie? De kern van het verschoningsrecht
ziet erop dat de rechtzoekende in zijn zoektocht naar
rechtsbijstand wordt beschermd. Dat hetgeen hij in deze zoektocht
aan een hulpverlener toevertrouwd vertrouwelijk blijft. Volkomen
terecht en een belangrijk uitgangspunt in onze rechtspleging. Maar
had Van E. mogen verwachten dat de vertrouwelijke
politie-informatie die hij aan M. doorgaf vertrouwelijk zou
blijven? Dat dat zou vallen onder het verschoningsrecht? Was hij
op dat moment rechtzoekende? Het antwoord is duidelijk, nee, die
verwachting mocht hij niet hebben. De informatie-overdracht zag
niet op een zaak waarin M. hem bijstond. Het was - uitgaande van
de verklaring van Van E. - gewoon een "vriendendienst". Het zou de
rechtspleging ernstig frustreren indien dit soort informatie onder
het verschoningsrecht komt te vallen. Zo heeft de wetgever het ook
nooit bedoeld.
52. Welbeschouwd ligt het horen van een advocaat als getuige in een
strafzaak dus genuanceerder dan M. doet voorkomen.
53. Uiteindelijk zal de advocaat de eerste zijn die moet aangeven of
iets onder zijn verschoningsrecht valt. Maar dat is niet absoluut.
En dat zal hij bij de rechter dienen uit te leggen. Zelfs als een
advocaat al van tevoren aangeeft zich bij alle vragen op zijn
verschoningsrecht te zullen beroepen. M. is eenvoudigweg niet
verschenen bij de rechter-commissaris. En dat is onacceptabel. Het
is - zoals gezegd - uiteindelijk de rechter die bepaalt.
54. Ook binnen de eigen beroepsgroep van M. wordt dit standpunt
overigens ingenomen. Ik verwijs naar een uitspraak van de Raad van
Discipline Den Bosch d.d. 5 oktober 1992, waarin wordt verwogen:
"Het is niet klachtwaardig (als advocaat, MZ) een advocaat als
getuige op te roepen die heeft aangekondigd zich op zijn
verschoningsrecht te zullen beroepen."
55. En het kan toch niet zo zijn dat wat niet klachtwaardig is binnen
de advocatuur, onrechtmatig is voor het openbaar ministerie of
rechter-commissaris? Overigens lijkt dat wel het standpunt te zijn
van het kantoor van M., nu het kantoor zowel de
rechter-commissaris als mij aansprakelijk heeft gesteld voor alle
schade voortvloeiende uit het oproepen van M. als getuige.
56. M. heeft ten slotte nog een ander punt naar voren gebracht. Zijn
veiligheid. Hij zou niet kunnen verklaren omdat hij daarmee een
veiligheidsrisico loopt. Hij onderbouwt dit verder niet nader,
maar verwijst naar de veiligheidsrisicoâs die de Rijksrecherche
kennelijk ziet in de richting van zijn cliënt. Ook hier gaat de
vereenzelviging van de raadsman met zijn cliënt ver, te ver. Bij
de Rijksrecherche of het openbaar ministerie is er geen enkele
aanwijzing dat M. gevaar loopt indien hij bij de
rechter-commissaris een verklaring aflegt over zijn betrokkenheid
in dit dossier. Tenzij M. meer weet dan het openbaar ministerie,
waarbij hij wordt uitgenodigd om dit te onderbouwen. Uiteraard
zullen dan de nodige maatregelen worden genomen. Vooralsnog lijkt
het echter meer een gelegenheidsargument.
57. Het openbaar ministerie blijft derhalve bij haar vordering om M.
als getuige te horen. Het verzoek aan uw rechtbank is dan ook om
de rechter-commissaris hiertoe opdracht te geven.
Conclusie
58. Het openbaar ministerie verzoekt uw rechtbank het onderzoek ter
terechtzitting te schorsen, de zaak aan te houden voor onbepaalde
tijd, en een open terugverwijzing naar de rechter-commissaris, met
de opdracht om de heer M. als getuige te horen.
Klik hier om de uitspraak te lezen op www.rechtspraak.nl
ParkethomeParketinformatieVeel gestelde
vragenPublicatiesNieuwsarchiefContactNieuws Arrondissementsparket
Amsterdam
Openbaar Ministerie