Den Haag, 12 juni 2006
Bijdrage van het lid Dijsselbloem(PvdA) aan het Wetgevingsoverleg met de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
over het wetsvoorstel Wet Inburgering (30 308)
(GESPROKEN WOORD GELDT)
Inleidend:
De PvdA wil een goede nieuwe wet Inburgering die....
...de goede groepen bereikt
...juridisch overeind blijft
...het eindresultaat vd inburgering verbetert tov de huidige wet
...tegenover een wettelijke plicht een toegankelijk en goed aanbod biedt
...uitvoerbaar is
...de markt voor inburgeringscursussen opengooit zonder het BVE-onderwijs onderuit te halen
...en mensen kansen en perspectieven biedt in plaats van onhaalbare en onbetaalbare eisen stelt.
Maatschappelijke context
In dit wetgevingsoverleg zal ik niet ingaan op de bredere maatschappelijke en politieke context van het inburgeringsbeleid. Ik zal daarop terugkomen in het plenaire debat wat wij later zullen voeren ter afronding van de wetsbehandeling. Maar duidelijk is dat inburgering slechts een deel van het integratiebeleid zou moeten zijn. Het zou ingebed moeten zijn in initiatieven om participatie in brede zin te bevorderen, discriminatie te bestrijden, en op een breed front uit te stralen dat iedereen die rechtmatig in Nederland is en zich inspant om deel te maken van de samenleving zich welkom weet en op steun van de overheid en de gemeenschap kan rekenen. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken staat in een uiterst koele en afstandelijke context. Het integratiebeleid is nauwelijks meer dan inburgering, en dat volstaat volstrekt niet.
Drie jaar voorbereiding
Vandaag zullen we ons beperken tot wetgevingsoverleg. Het wetsvoorstel is op veel punten een verbetering ten opzichte van eerdere voorstellen te beginnen met de Contourennota uit 2003; Ik roep in herinnering dat aanvankelijk de minister geen leeftijdsgrens wilde. Nu zal iedereen die op het moment van inwerkingtreding van de wet boven de 60 is worden vrijgesteld. Het aantal mensen dat onder de wet zou vallen was ruim een miljoen en is nu gehalveerd. Prioriteit ligt nu, zoals steeds door ons bepleit, bij uitkeringsgerechtigden en ouders van minderjarige kinderen. Er is een realistisch niveau vastgesteld door de commissie Franssen. Er is een adequate ontheffingsregeling voor mensen die niet in staat zijn aan de ib-plicht te voldoen. De gemeente hebben hun rol weer voor een fors deel teruggekregen. De "eigen financiële verantwoordelijkheid" is voor een deel van de mensen teruggebracht tot een eigen bijdrage. Er komt een praktijkexamen; dus niet alleen een theoretische toets.
Duale trajecten kunnen worden voortgezet; Nederlands leren en arbeidsreïntegratie. Er is eindelijk een transitietraject afgesproken. Er is zelfs een compromis bereikt met de VNG over vergoeding voor de gemeenten vd cursuskosten.
Juridische houdbaarheid versus het bereiken van doelgroepen
Maar er blijven veel bezwaren, principieel en praktisch tegen de vormgeving van het wetsvoorstel. Ik begin met de principiële juridische afbakening van de wet en ga daarna in op de praktisch vormgeving en uitvoerbaarheid.
De wet moet overeind blijven! Wij zien grote risico's door de gekozen vormgeving met name artikel 3 dat genaturaliseerde Nederlanders betreft. En we vrezen dat met juridische procedures de wet dadelijk onderuit gaat. Het gaat niet om een klein groep maar om circa de helft van alle oudkomers die nu onder de wet vallen. Dat is een risico dat de minister blijkbaar wel maar wij nadrukkelijk niet willen nemen. Daarnaast hebben wij ook principiële gronden om niet akkoord te gaan met nu voorgestelde onderscheid tussen categorieën van staatsburgers onderling en een achterstelling van Nederlandse staatsburgers ten opzichte van andere EU-burgers.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State stelt de minister nu voor om, naast vreemdelingen, drie categorieën genaturaliseerde Nederlanders inburgeringsplichtig te maken. Dat is een heel vreemde vertaling van het advies van de Raad van State. De Raad stelt immers: Ongelijke behandeling is alleen dan te rechtvaardigen, wanneer daarmee een rechtmatig doel wordt gediend en de ongelijkheid ten opzichte van dat doel de proportionaliteitstoets kan doorstaan. Daarbij gaat het niet om de vraag of het stellen van de eis van inburgering aan Nederlanders die aan de gestelde criteria voldoen, op zichzelf een redelijk doel dient en proportioneel aan dat doel is, maar of dit (te weten redelijk doel en proportionaliteit) geldt voor het onderscheid dat te dien aanzien wordt gemaakt ten opzichte van andere burgers van de Europese Unie. De raad acht de rechtsongelijkheid tussen Nederlanders onderling en ten opzichte van andere EU-burgers " niet te rechtvaardigen" en adviseert zelfs het wetsvoorstel in die zin te wijzigen alle Nederlanders op dezelfde voet als overige burgers van de Unie van de inburgeringsplicht vrij te stellen.
De commissie gelijke behandeling wijst de door de minister gekozen uitweg van de hand. " Een daarbij gemaakt onderscheid op grond van afkomst behoeft rechtvaardiging. De rechtvaardiging die in het wetsvoorstel wordt aangevoerd, voldoet niet. Hoewel het doel legitiem is, aldus de commissie, is de proportionaliteit van de voorgestelde inburgeringseis ten opzichte van het doel - door de ingrijpende sancties die worden opgelegd bij het niet voldoen aan de resultaatsverplichting- kwestieus" . Volgens de CGB staat de aanwijzing van inburgeringsplichtigen die in het wetsvoorstel is voorzien, op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in verdragen, de Grondwet en de Algemene wet gelijke behandeling.
De commissie Meijers verwijst ook nog naar het VN-verdrag tegen rassendiscriminatie, het EVRM en het IVBPR wanneer zij stelt dat het wetsvoorstel onderscheid maakt op grond van ras, etnische herkomst en geboorte. Voor zover het maken van onderscheid door de overheid al kan worden gerechtvaardigd, zal het Hof daaraan hele hoge eisen stellen. Aan die hoge eisen voldoet het wetsvoorstel niet, aldus deze adviescommissie.
De ACVZ betwijfelt of de nu in het aangepaste voorstel vervatte ongelijke behandeling op grond van afkomst en etnische herkomst objectief te rechtvaardigen is (...te meer met het oog op de niet te veronachtzamen groep Nederlanders die niet aan de inburgeringseisen voldoen maar aan wie dit systeem geen inburgeringsplicht wordt opgelegd.) De ACVZ geeft in haar brief van 24/11/05, in reactie op concept-Besluit Inburgering, nog een andere mogelijkheid (op pagina 3). "Er zou alsnog voor kunnen worden gekozen om aan geen enkele Nederlander als zodanig een inburgeringsplicht op te leggen. Aan Nederlanders die onvoldoende kennis van het Nederlands bezitten en die zijn aangewezen op de arbeidsmarkt en enigerlei uitkering bezitten, kan namelijk via uitkeringsvoorwaarden een inburgeringsplicht worden opgelegd. Op deze wijze kan de facto de inburgeringsplicht voor de categorie bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a van de WI behouden blijven. Voorzover deze uitkeringsgerechtigden het ouderlijk gezag hebben over in Nederland verblijvende minderjarige kinderen, zal ook de categorie in artikel 3, lid 1 onder b bestreken worden. Deze oplossing acht de ACVZ minder risicovol dan hetgeen thans door de minister wordt voorgestaan. Einde citaat.
En daarmee kom ik op onze voorstellen om de wet juridisch steviger te maken en tegelijkertijd diegene die het Nederlands nodig hebben, bijvoorbeeld in het kader van werk of opvoeding toch te bereiken. Om de waarschuwingen van RvS, ACVZ, CGB e.a te volgen stellen wij voor om artikel 3 te schrappen; dwz dat er geen specifieke inburgeringsplicht komt voor specifieke categorieën genaturaliseerde Nederlanders. De ongerechtvaardigde ongelijke behandeling, ook wel discriminatie, halen we daarmee uit de wet. Conform het laatste voorstel van de ACVZ introduceren we voor alle ingezetenen die een uitkering ontvangen, arbeidsplichtig zijn en onvoldoende Nederlands beheersen de verplichting Nederlands te leren. Voorwaarden, niveaus etc overeenkomstig de inburgeringsplicht voor oudkomers. We maken daarbij geen onderscheid naar geboren Nederlander, genaturaliseerde Nederlander, Nederlanderschap door optie (een groep die steeds door iedereen wordt vergeten), EU-burger of vreemdeling. Dit alternatieve voorstel krijgt vorm in de amendementen nr 35 en 43 t/m 46.
Ook voor de ouders/verzorgers van minderjarige kinderen die nog geen Nederlands spreken, die niet onder de inburgeringsplicht van artikel 2 vallen noch reintegratieplicht hebben (geen uitkering hebben), is het van belang dat zij het Nederlands alsnog leren. De vraag of dat niet sterker gekoppeld moet worden aan het schoolgaande kind en de verantwoordelijkheid die ook ouders hebben in het wegwerken van de taalachterstand van dat kind, alsmede de verantwoordelijkheid die ouders hebben om te kunnen communiceren met school over de ontwikkeling van het kind. Is het onredelijk van ouders die geen of nauwelijks Nederlands spreken, in wiens kind door de gemeenschap fors wordt geïnvesteerd om taalachterstanden alsnog weg te werken, om van die ouders te verlangen ook een taalcursus te volgen? Naar het oordeel van mijn fractie niet. Onderscheid naar soorten Nederlanders, EU-burgers of vreemdelingen is daarbij niet terzake. Mijn fractie zou de regering willen vragen met een voorstel voor een Verbrede leerplicht te komen waarbij ouders/verzorgers van leerplichtige kinderen met taalachterstanden en die zelf ook onvoldoende Nederlands spreken, worden verplicht ook zelf de taalbeheersing te verbeteren. In het eigen belang en dat van het kind. Graag een reactie van de minister op deze Verbrede leerplicht.
Europese infractieprocedure?
Dan een andere juridische kwestie. Op 4 april jl heeft de EC besloten aan Nederland advies uit te brengen over het Associatieverdrag tussen de EU en Turkije in verband met discriminatoire leges voor verblijfsvergunningen en verplichte inburgeringscursussen.
Het gaat hier om een infractieprocedure. Wat is het standpunt van de EC? Waar zit de kritiek? Welke verdergaande risico's hangen de Minister boven het hoofd? Wanneer wordt dit " advies" verwacht? Hoe verhoudt dit zich tot de brief van 14 juni 2005 van de Commissie waarin zij ingaat op de wijze waarop het nieuwe ib-stelsel zich verhoudt tot EU-wetgeving en met name het Associatieverdrag met Turkije? We vragen om een uitgebreid antwoord op dit punt. Zonodig schriftelijk.
Het gemeentelijke aanbod
In de ogen van mijn fractie moeten de gemeenten de centrale rol in de uitvoering houden. Aanvankelijk, in de Contourennota (2003) waren ze geheel uit het nieuwe ib-stelsel geschreven, nu hebben ze voor specifieke groepen een regierol. Mijn fractie wil hun rol en beleidsvrijheid versterken. Inhoudelijk pleiten daarvoor de grote samenhang tussen het ib-stelsel enerzijds en sociale zekerheid, onderwijs, welzijn anderzijds. Ook moeten we ruimte geven aan de ambitie die steden als Rotterdam en Amsterdam de afgelopen jaren hebben getoond. Zij hebben veel meer mensen op cursus weten te krijgen dan het Haagse beleid van hen verlangde. Waaronder veel oudkomers die straks niet meer onder de aangewezen groepen vallen. Waarom de gemeenten geen ruimte laten om waar zij kansen zien ook die mensen te bereiken, daar mee aan de slag te gaan? Verder wijst de VNG-brief van 30 mei erop dat gemeenten de inburgering van (niet-prioritaire) oudkomers slechts fasegewijs kunnen gaan handhaven, wat ongelijke behandeling tot gevolg zal hebben. Graag een reactie van de minister hierop. De wet blijft kwetsbaar vanwege de verwachte eigen verantwoordelijkheid. De VNG schrijft hierover "Gemeenten weten echter uit ervaring dat enige vorm van begeleiding voor deze doelgroep juist noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat zij in staat zijn deze verantwoordelijkheid ook te kunnen dragen". Juist voor de oudere oudkomers is het razend ingewikkeld om te weten wat er verwacht wordt en hoe dat zelf ter hand moet worden genomen.
Ook is het voor de inburgeringsplichtige oudkomer onduidelijk wanneer de plicht gehandhaafd gaat worden. Velen zullen toch wachten of ze een aanbod krijgen dan wel wachten op de eerste boete van de gemeente. Wij stellen nu, in amendement nr 37, voor om de gemeenten voor alle inburgeringsplichtigen het aanbod ter hand laten te nemen. De gemeenten bepalen de ambitie en de volgorde waarin ib-plichtige zullen worden opgeroepen. De gemeenten kunnen zo maatwerk leveren en afstemmen met andere ' trajecten' . Wanneer in onderling overleg gemeenten en ib-plichtigen besluiten dat een gemeentelijk aanbod niet nodig is, dan wordt daar vanaf gezien en volgt deze ib-plichtige zijn eigen weg. Hij krijgt een persoonsgebonden inburgeringsbudget op basis van een individuele inburgeringovereenkomst. Diegene die het aanbod van de gemeente niet wil afwachten, kan zelf van start zonodig met lening van de IBG. Dit is een aanmerkelijke vereenvoudiging van de wet, het bevordert de effectiviteit, vergroot de rechtszekerheid van betrokkenen en sluit aan bij de uitvoeringspraktijk.
In de oude wet stond dat maatschappelijke begeleiding onderdeel was van het inburgeringsprogramma. Dat is helemaal vervallen. Voor groepen als asielmigranten is dat echter onmisbaar. De leden Sterk en Lambrechts stellen in hun amendement dat de asielmigranten een inburgeringsaanbod moeten krijgen van de gemeenten. (daar ben ik het mee eens, maar ons amendement 37 gaat verder). In de toelichting daarbij zeggen zij dat maatschappelijke begeleiding daarvan onderdeel moet zijn. Ik zou het graag in de wet zelf regelen. Mijn amendement 39 doet dat, maar ook hier wil ik gemeenten niet beperken. Ik stel voor in ieder geval voor asielmigranten maatschappelijke begeleiding maar het kan ook bij andere groepen of individuen een noodzakelijk onderdeel zijn.
Mw Azough heeft een amendement op stuk nr 28 waarin zij hetzelfde regelt maar dan exclusief voor de groep asielmigranten en ouders van in Nederland verblijvende minderjarige kinderen. Ook hierbij heb ik de vraag of we sec moeten denken in groepen of dat we gemeenten de ruimte moeten laten waar nodig in individuele gevallen maatschappelijke begeleiding te bieden.
Kwaliteit van het aanbod
De VNG spreekt in haar brief (van 20/10/05) de zorg uit dat "over enkele jaren blijkt dat er te weinig mensen ingeburgerd zijn doordat er slechte maar goedkope trajecten zijn ingekocht". We moeten in dit verband echt leren van de ervaringen in de reintegratiemarkt. Daar is ongelofelijk veel geld verspild aan waardeloze reintegratiebedrijfjes. We willen een open markt, meer aanbod en diverser aanbod maar geen concurrentie op de prijs. Zeker nu gemeenten het grootste deel van het budget voor cursussen gaan wegzetten sla je een gat in de bodem van de markt wanneer voor de gemeentelijke inkoop geen kwaliteitseisen zouden gelden. Ook de onderwijswoordvoerders van veel fracties hebben hiervoor gepleit in de Kamercommissie onderwijs. Samen met collega Kraneveldt, zij was een van die onderwijswoordvoerders, heb ik amendement nr38 ingediend. Dit voorstel sluit nauw aan bij het initiatief-keurmerk van BVE--BOREA maar laat ook ruimte voor andere vormen van kwaliteitswaarborgen. Het kan dan gaan om andere keurmerken, overheidscertificering of het reguliere kwaliteitstoezicht op erkende onderwijsinstellingen.
Cursusniveau
De Minister heeft bij de vaststelling van de verplichte examenniveau's het advies van de commissie(s) Franssen aangehouden. Mijn fractie steunt de Minister daarin. Hoewel we natuurlijk allemaal zouden willen dat iedereen kan doorstromen richting startkwalificaties e.d., moeten we ons realiseren wat het niveau is van een fors deel van de groep oudkomers die nu onder de wet wordt gebracht. In de meest recente Jaarnota integratie staat dat 20% van de oudkomers die hun traject afmaakte op niveau 0 bleven steken. 35% eindigde op niveau 1 en slechts 25% niveau 2. Dat waren dus de resultaten van oudkomers die vrijwillig en dus gemotiveerd deelnamen onder de oude regeling aan voor oudkomers!! Laten we ons realiseren dat er 2 mln Nederlanders zonder die startkwalificatie zijn, die gewoon aan het werk zijn. Elk jaar komen er tienduizenden jongeren van school zonder startkwalificatie. En nu gaan we van eerste generatie gastarbeiders allemaal niveau 2 eisen, zo vraag ik collega Sterk..? De stichting Ontmoeting Buitenlandse vrouwen hier in Den Haag bepleit het tegenovergestelde; zij stellen dat veel van de vrouwen waar zij mee werken het nu gevraagde niveau niet zullen halen en " sociaal redzaam worden" het hoogst haalbare is. Laten we ons richten op de werkelijkheid. Onze insteek is: een haalbaar basisniveau en verder zorgen dat alle belemmeringen voor doorstroming naar verdere opleiding worden opgeruimd. In dat verband vraag ik de minister; hoe is die aansluiting nu geregeld? Wat zijn de financieringsmogelijkheden?
Kosten voor inburgeraar
Onze grootste zorg zijn de mensen die praktisch analfabeet zijn. Rotterdam heeft 32.000 analfabeten. Die starten niet op niveau nul maar op min 1. In de hoorzitting gaven de wethouders van de grote steden aan dat zij flexibiliteit willen in het inzetten van WEB en WI-gelden. Kunnen de gemeenten straks extra kosten voor alfabetisering nog betalen uit de WEB? Dat moet gewoon mogelijk zijn; toezegging minister noodzakelijk.
Het compromis met de VNG over de financiering kan enige lucht bieden voor de onzekerheid over de kosten die gemaakt moeten worden voor cursussen. Ik kom daar nog op terug.
Maar de vraag blijft wie financiert het vervolg wanneer de inburgeringsplichtige, nadat de aangeboden cursus is afgemaakt en het examen niet is gehaald, de vervolgcursussen en herexamens? Met andere woorden, houdt het aanbod van de gemeente op na de eerste cursus en het eerste keer examen? Velen zullen dat niet halen en hebben meer begeleiding nodig. Is daar in voorzien? Voor diegenen die in het wetsvoorstel vd minister geen aanbod krijgen vd gemeente, geldt dat ze geld moeten bijlenen voor vervolglessen. Wanneer houdt dat op? Is de totale financiële last die een ib-plichtige gedwongen wordt op zijn schouders te nemen, geen argument om op enig moment ontheffing te verlenen, conform art 29, lid2b? Hoe hoog moet de teller oplopen voordat we er een streep onder zetten?
Er is sprake van een eigen bijdrage van 270 euro. Dat is erg hoog voor mensen met een minimuminkomen. Daarop wijzen ook de gemeenten. Welke vrijheid krijgen de gemeenten op dit punt? Is de minister bereid deze te verlagen? Kan er een positieve prikkel van worden gemaakt waarbij de eigen bijdrage wordt terugbetaald wanneer het examen is behaald? Hoe verhoudt de eigen bijdrage zich tot de examenkosten? De minister schrijft dat de kosten van het examen boven de 300 euro zullen liggen! Dat is een enorm negatieve prikkel. Wanneer je na alle voorbereiding klaar bent voor het examen ben je dik 300 euro kwijt voor straf. Zitten de examenkosten in het aanbod waarvoor maximaal 270 euro eigen bijdrage wordt gevraagd? Of komen ze er bovenop? In dat laatste geval zullen wij voorstellen de examenkosten ook terug te brengen tot een eigen bijdrage van 10%.
Sancties
De handhaafbaarheid en de effectiviteit van de sancties zijn twijfelachtig. Over de hoogte van de boetes en de afkoopbaarheid hebben we al eerder gediscussieerd.
De meest vergaande sanctie is het niet verkrijgen van de permanente verblijfsvergunning. Ik zou op dat punt nog een amendement willen voorstellen (nog niet ingediend). Het gaat om een toevoeging aan art 34 van de VW2000 (artikel 52 D vh wetsvoorstel), zoals voorgesteld door de UNHCR. "tenzij de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft terzake van het niet behalen van het inburgeringsexamen of uit door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanning blijkt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen". Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het weigeren van een vergunning voor onbepaalde tijd alleen mogelijk is indien er sprake is van het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Ook kan deze sanctie als consequentie hebben dat vrouwen nog langer in een partner-afhankelijke verblijfsvergunning blijven. En dus afhankelijk blijven van de man. Hij houdt voor onbepaalde tijd de touwtjes in handen. Hoe kijkt de minister daar tegenaan? Zal de Minister de strijd van Ayaan voortzetten en deze vrouwen beschermen? Hoe voorkomt de minister dat mannen die die afhankelijkheid doelbewust in stand willen houden, hun vrouwen dwingen thuis te blijven en de ib-plicht van hun vrouw gewoon afkopen? Vluchtelingenwerk wijst op de consequentie dat binnen gezinnen verschillen in verblijfsrecht kunnen ontstaan. De IND zegt daarover "dat het wetsvoorstel in individuele gezinssituaties zal leiden tot onbillijkheden die in de uitvoeringspraktijk moeten worden opgelost". Wat wordt bedoeld? En is die ruimte voor de uitvoeringspraktijk er? Deze minister is immers van "regels zijn regels". Collega Azough heeft een amendement op dit punt waar wij sympathiek tegenover staan.
Mijn fractie begrijpt niet waarom het advies van de RvS ook niet gevolgd is waar het gaat om de boeteplicht te vervangen door een boetebevoegdheid. Ons amendement 43 gaat hierover. Weliswaar is er een hardheidsclausule voorzien in artikel 34, maar we moeten echt voorkomen dat daar op grote schaal en oneigenlijk gebruik van gemaakt gaat worden. Wij willen gemeenten de ruimte te geven zelf te bepalen of de boetes worden ingezet: rechtvaardiging en proportionaliteit moet individueel kunnen worden gewogen door het College. Een zeer wezenlijk punt.
Verdere waarborgen
Vz, dan begrijpt mijn fractie niet waarom in deze wet niets is gezegd over cliëntenparticipatie. Dat is toch standaard tegenwoordig zou je zeggen? Ik wijs naar medezeggenschap in onderwijswetgeving, cliëntenparticipatie in de WMO en natuurlijk in de sociale zekerheid. Het is heel belangrijk dat ook de doelgroep zelf bij de verdere vormgeving en uitvoering op lokaal niveau wordt betrokken. Vandaar amendement nr 41.
Verder kan de zorgvuldigheid van het hele traject worden versterkt door de ib-plichtige de mogelijkheid te bieden beroep aan te tekenen tegen de uitslag, zoals dat ook mogelijk is in het kader van de WEB. Vandaar amendement 34, samen met mw Sterk, dat aansluit bij de bepalingen in de WEB.
Het blijft opmerkelijk dat de IBG groep een vierdubbele rol heeft. Leningverstrekker, informatiebeheer, exameninstelling en toezichthouder op de overige exameninstellingen. Dat vinden wij ongewenst. De minister stelt dat de raad van toezicht vd IBG toezicht houdt. Dat mag je aannemen maar dan wel vanuit het belang van deze organisatie en niet vanuit het brede publieke belang. Daarom amendement 36 waarin wordt voorgesteld de rol van toezichthouder weg te halen bij de IBG. Bij AMvB zal worden uitgewerkt hoe het toezicht op de IBG en de overige exameninstellingen onafhankelijk kan worden gepositioneerd.
Vz, al twee keer stelde ik kamervragen over de zgn Verklaring educatie, afgegeven door ROC's, erkende onderwijsinstellingen, waaruit blijkt welk niveau Nederlands taal de belanghebbende heeft. Deze Verklaring educatie wordt niet erkend door de minister als vrijstellingsgrond voor de naturalisatieplicht. Lezende het Besluit inburgering zal deze Verklaring educatie ook niet worden erkend als vrijstellingsgrond voor de nieuwe inburgeringsplicht. Het is werkelijk Kafka. Deze Verklaring krijgt iemand wanneer hij na afloop van de reguliere inburgering (de standaard 600 uur) verder ging in eigen tijd en voor eigen rekening om alsnog een hoger niveau te halen. Wanneer dat dan lukt op eigen initiatief en het ROC een verklaring afgeeft, erkent de minister het niet. Hoezo, eigen verantwoordelijkheid? Minister erken en waardeer deze inspanning. En neem de Verklaring educatie van de ROC's op in de lijst die hangt onder artikel 14, eerste lid onder c.
Dan is mij niet helder of iemand die geslaagd is voor het verplichte inburgeringsexamen straks vrijgesteld is voor de naturalisatietoets? Of stapelt het zich allemaal op? Graag toezegging minister dat zij het Naturalisatiebesluit op dit punt zal wijzigen.
Financiering
Er is een compromis bereikt over de vergoeding aan gemeenten. Op basis van nacalculatie kunnen de normbedragen worden aangepast. Dat lijkt me een adequate bestuurlijke oplossing.
Grote steden vrezen echter dat zij meer dan gemiddeld veel geld zullen kwijt zijn aan cursussen vanwege het lage start niveau van "hun" inburgeringsplichtigen. Hoe wordt voorkomen dat weliswaar gemiddeld over Nederland een reële vergoeding voor de cursuskosten wordt geboden maar de grote steden weer in de problemen komen?
Is de minister bereid om het complexe financieringssysteem na een jaar samen met de gemeenten te evalueren en te onderzoeken of de bekostigingsmethode kan worden vereenvoudigd, zodat beter kan worden voldaan aan vereisten van transparantie en beperking van administratieve lasten?
Is het juist dat er geen geld beschikbaar is voor de (eenmalige) invoering van de nieuwe wet bij de gemeenten? Hoe was dat geregeld bij de WMO en andere ingrijpende stelselwijzigingen zoals in de sociale zekerheid? Om hoeveel geld ging het toen? Waarom is er nu geen voorziening getroffen?
Vz, mijn fractie is er van overtuigd dat we een groter budget zullen moeten vrijmaken wanneer met de vervanging van de oude WIN door de nieuwe WI zullen grote ambities formuleren. Integratie en inburgering is topprioriteit voor alle fracties hier aanwezig maar het budget dat de Minister er voor heeft is lachwekkend. Samen met mijn fractiegenoot Ella Kalsbeek schreef ik het boekje Tussen regels en realiteit waarbij wij keken naar wat er in de praktijk van de uitvoering terecht komt van de goede bedoelde ambities uit Den Haag. Een van de conclusies wat dat er vaak geen enkel verband zit tussen de geformuleerde ambities en de ter beschikking gestelde middelen. Er zal dan ook bij de inwerkingtreding van deze wet (ergens) volgend jaar exra budget moeten komen. Alleen al het voorstel van de minister is financieel veel te krap bemeten en de door ons ingediende voorstellen maken de wet niet goedkoper. Lets put the money where the mouth is.
Informatiesystemen
Het College Bescherming Persoonsgegevens bepleit dat de gegevens die tot 50 jaar (!) bewaard blijven over de inburgeringsplicht wijst van een individu tot het "met het oog op de uitvoering van de wet" noodzakelijke worden beperkt. Dat betekent een aanpassing van artikelen 6.3, 6.6 en 6.7 in het Besluit Inburgering. Is de minister daartoe bereid.
De VNG zegt dat er geen samenhang is met de informatie-huishouding van gemeenten. Het lijkt alsof het ISI en BPI " stand-alone" systemen zijn. Wat is de reactie vd minister daarop? Hoe gaat de aansluiting tot stand komen met gemeentelijke Inlichtingenbureau in de sector werk&inkomen? Hoe zit de koppeling met de SUWI-net? Hoe gaan we nog meer administratie en dubbelwerk voorkomen? Het beleid vh kabinet is om niet meerdere keren dezelfde gegevens van burgers te vragen. Heeft de minister dat van begin af aan goed geregeld?
Tot slot de inwerkingtreding
Wij willen zsm van start met een goede, juridisch houdbare en praktisch uitvoerbare wet. Daarvoor moet nog het nodige gebeuren. BMC heeft daar concrete aanbevelingen voor gedaan.
Zo moeten de systemen gereed zijn en getest zijn
Zo moeten de uitvoerders na afronding van de wetsbehandeling vier maanden de tijd hebben alles voor te bereiden. Gemeenten moeten bijvoorbeeld lokaal het beleid verder in vullen en bekend maken.
Zo moet het keurmerk maanden tevoren bekend en erkend zijn opdat aanbieders het keurmerk kunnen verwerven.
En zo moet er duidelijkheid komen uit Brussel in ieder geval over de transitiedeal met de BVE-raad. Niet het eenmalige bedrag maar met name de hardheidsbepaling daarin is juridisch kwetsbaar. Is dit toelaatbaar of concurrentievervalsing voor nieuwe cursusaanbieders?
Als de Europese Commissie daar een streep door zet, dan moet het eenmalige bedrag worden aangepast, en dat moet voordat de markt wordt vrijgegeven. Dus voordat de wet van kracht wordt.
De inwerkingtreding is van al deze zorgvuldigheids-tussenstappen afhankelijk.
Nog los van de uitkomst van vandaag, die verre van vast staat.
Met vriendelijke groet,
Chantal Linnemann
Secretaresse Voorlichting
Tweede Kamer-fractie Partij van de Arbeid
Plein 2
K 104
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Tel: 070 318 2694
Fax: 070 318 2800
c.linnemann@tweedekamer.nl
Partij van de Arbeid