De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk FEZ/BGZ/2006/49146
Doorkiesnummer Datum 8 juni 2006
Onderwerp Beantwoording Kamervragen naar aanleiding van het
SZW Jaarverslag 2005
Hierbij doe ik u, mede namens Staatssecretaris van Hoof, de antwoorden toekomen op de
vragen gesteld door de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en
Werkgelegenheid over Jaarverslag 2005 van het Ministerie van Sociale zaken en
Werkgelegenheid.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Antwoorden op vragen Jaarverslag SZW
Nr Vraag
1 Kan een overzicht gegeven worden van de prestatie-indicatoren die nog ontbreken en niet
verantwoord kunnen worden in het jaarverslag? Waarom ontbreken de verschillende indicatoren
nog? Op welke termijn zijn de verschillende indicatoren wel beschikbaar? Voor welke indicatoren
wordt naar een wel beschikbaar alternatief gezocht?
Antwoord:
Van een aantal prestatieindicatoren bij diverse artikelen kunnen geen realisatiecijfers worden
vermeld.
Ons kenmerk
Het in het jaarverslag ontbreken van de nalevingsniveaus bij de artikelen 30 tot en met 33 houdt
verband met de tweejaarlijkse cyclus van het onderzoek waarmee deze gegevens worden gemeten.
De laatste meting is geweest voor het jaar 2004 en de daarbij verkregen resultaten zijn gepresentee
in de begroting 2006.
Het nalevingsniveau WAV (artikel 22) ontbreekt voor het jaar 2005. Zoals aangegeven in de brief
die op 20 januari 2006 naar de kamer is gestuurd (2005-2006, 28442, nr 12) is over 2004 de eerste
meting verricht. Eind 2006 is er een vervolgmeting gepland, waarbij het nodige zal worden gedaan
om de bij de meting in 2004 ondervonden onzekerheden te ondervangen. Dan zijn er twee
meetmomenten en is een vergelijking mogelijk.
In artikel 25 zijn geen realisaties beschikbaar voor de prestatieindicatoren `het aantal huishoudens
dat gebruik maakt van formele kinderopvang' en `het aantal huishoudens met een inkomen tot
45.000 binnen het aantal huishoudens met formele kinderopvang' (OD2). Deze gegevens komen v
de Belastingdienst en zijn pas een jaar na dato beschikbaar. Dit is in het jaarverslag vermeld.
In artikel 28 is geen realisatie 2005 beschikbaar voor de prestatieindicator `aantal deelnemers dat
uitgesloten wordt van een pensioenregeling van de werkgever' (OD1). Meting van deze indicator
vindt weer in 2006 plaats. In de begroting 2005 was daarom ook geen streefcijfer voor 2005 maar
voor 2006 opgenomen. In de begroting 2007 zal deze indicator niet terugkeren.
In artikel 29 is geen realisatiecijfer vermeld van de prestatieindicator `RI&E's beschikbaar bij
bedrijven' (OD2). De verklaring hiervoor is dat de arbeidsinspectie is overgegaan op een andere
methode van inspecteren. Slechts bij werkplekovertredingen heeft de AI nog gecontroleerd op een
aanwezige RI&E. Dit leidde tot veel lagere en niet meer vergelijkbare cijfers voor de RI&E. Daaro
zijn deze percentages niet meer in het jaarverslag genoemd.
In artikel 35 ten slotte zijn niet alle prestatieindicatoren bij de eerste operationele doelstelling van
een realisatiecijfer voor 2005 voorzien. De indicatoren op dit beleidsterrein worden niet allemaal
jaarlijks gemeten of komen pas eind 2006 beschikbaar. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij cijfe
afkomstig uit de Emancipatiemonitor 2006. Voor andere indicatoren zoals op het terrein van `recht
en veiligheid' vindt geen meting 2005 plaats, aangezien de streefwaarden voor 2006 of 2007 zijn
geformuleerd.
Overigens zal de kamer binnenkort ten behoeve van de begroting 2007 de zogenaamde comply or
explain brief ontvangen, waarin nader op onderhavige problematiek zal worden ingegaan.
2 Wanneer wordt verwacht dat de 25% administratieve lastenverlichting behaald die de regering
nastreeft? Hoe wordt de resterende 10% ingevuld?
Antwoord:
UB0068091 2/31
Ons kenmerk
De verwachting is dat de doelstelling van het kabinet van een kwart administratieve lastenverlichti
ruimschoots zal worden bereikt en in 2007 zal uitkomen op bijna 27%. Het merendeel van de
resterende ruim 11% zal worden gerealiseerd door de overgang in 2006 van de inning van premies
werknemersverzekeringen van UVW naar Belastingdienst (- 5%) en de herziening van de
Arbeidsomstandighedenwet en -besluit per 1 januari 2007 (-4%). De belangrijkste van de overige
maatregelen zijn de versoepeling van de ontslagregels (incl. het vervallen van de
verwijtbaarheidstoets WW), de herziening van het loondomein (wetsvoorstel Paarse krokodil) en h
vervallen van het uitbestedingsregime reïntegratie bij gemeenten. Voor een volledige opsomming z
verwezen naar bijlage 2 van de op 13 april jl. aan de Kamer aangeboden Voortgangsrapportage
administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
3 Wanneer komt er meer informatie richting de Kamer over de wijze van uitvoering van de WIA in
2007?
Antwoord:
Deze maand nog zal aan uw Kamer een brief worden gestuurd over de duur eigenrisicodragen WG
en de rentehobbel.
4 Wanneer kan de regering voor het eerst cijfers geven over het aantal deelnemers aan de
levensloopregeling? In hoeveel CAO's is een levensloopregeling opgenomen? Op hoeveel
werknemers hebben deze CAO's betrekking?
Antwoord:
In het voorjaar van 2007 komen resultaten over het gebruik van de levensloopregeling beschikbaar
in het kader van de Enquête Beroepsbevolking van het CBS.
Uit onderzoek van SZW blijkt dat per 15 april 2006 in 79 van de 114 onderzochte CAO's een
afspraak is gemaakt over de levensloopregeling. Deze 79 CAO's hebben betrekking op 72% van d
werknemers. Hiervan is in 41 CAO's een werkgeversbijdrage vastgesteld, variërend van 0,8% tot
3,8%. In 38 CAO's zijn andere afspraken gemaakt, zoals studie of overleg.
5 Hoe weegt de regering af of de lagere economische groei als gevolg van loonmatiging en daaruit
voortvloeiende achterblijvende consumptiegroei opweegt tegen het 'tot staan brengen' van
verslechtering van de concurrentiepositie?
Antwoord:
De regering acht een verantwoorde loonontwikkeling blijvend van belang voor de Nederlandse
economie. Het drukkende effect op de consumptie op korte termijn acht het kabinet van minder
groot belang dan het positieve effect dat uitgaat van verbetering van de concurrentiepositie. Doel
hiervan is dat prijzen van Nederlandse producten op de wereldmarkt relatief niet dusdanig hoog
worden dat de afzet van in Nederland gemaakte producten verslechtert. In de achter ons liggende
periode is de relatieve positie van Nederland wel verslechterd. Het is daarom hoopgevend te zien d
UB0068091 3/31
Ons kenmerk
Arbeidskosten pep in industrie
(1995 = 100)
deze verslechtering inmiddels tot staan is gebracht en dat in 2006 en 2007 sprake is van een lichte
140
verbetering.
130
Uiteraard leidt het kiezen van een ander basisjaar een andere relatieve positie op voor Nederland. U
120
figuur x blijkt dat, wanneer 1995 als basisjaar wordt gebruikt, de verschillen aanmerkelijk minder
110
groot zijn. Dit doet echter niets af aan de analyse van de afgelopen jaren zoals hierboven gegeven.
100
Nederland heeft de afgelopen jaren aan concurrentiekracht ingeboet. Een verantwoorde
90
loonontwikkeling is en b999
1995 1997 1 lijft belangrijk om te zo20rgen dat Nederlandse producten niet te duur worde
2001 2003 05
Euroconcurrenten Nederland
Figuur 1 euroconcurrenten
Niet-
Naast een verbetering van de concurrentiepositie is loonmatiging ook belangrijk voor de relatieve
prijs van arbeid ten opzichte van kapitaal. Wanneer arbeid relatief goedkoop is, zal het meer ingeze
worden in het productieproces, met een positief effect op de werkgelegenheid.
Het kabinet vertrouwt er op dat sociale partners ook in de komende jaren verantwoorde
loonafspraken maken.
6 Acht de regering het wenselijk dat de loonontwikkeling ook in de komende jaren gematigd blijft, o
wenst de regering de loonontwikkeling in de komende jaren over te laten aan het vrije spel der
marktkrachten, zonder akkoorden over loonmatiging?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 5
7 Kunnen de maatregelen met betrekking tot de verhoging van de arbeidsparticipatie ook per
maatregel nader gekwantificeerd worden?
Antwoord:
Nee, de gegevens kunnen niet per maatregel gekwantificeerd worden.
8 Wat is het doel van de loonmatiging, het compenseren van de verslechtering van afgelopen jaren, o
het verbeteren van de relatieve positie van Nederland ten opzichte van de concurrenten? Kan de
regering dit toelichten?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 5
9 Klopt het als in de figuur niet 1998 maar 1995 als basisjaar wordt genomen (het jaar dat het meest
ver terug ligt in de CPB-cijfers), dat dan de relatieve positie van Nederland beter is dan die van de
niet-euroconcurrenten? Kan de regering dit illustreren met grafiek als in figuur 1, maar dan met
aangepast basisjaar? Welke conclusies trekt de regering hieruit?
Antwoord:
UB0068091 4/31
Ons kenmerk
Zie antwoord op vraag 5
10
Kan de regering inzicht verschaffen in de compositie van de inflatiestijging?
Antwoord:
De inflatie bedroeg in 2005 gemiddeld 1,7 procent. Dat is 0,5 procentpunt hoger dan in 2004. Het
verschil is toe te schrijven aan de prijsontwikkeling van energieproducten. De prijsstijgingen van
gas, elektriciteit en autobrandstoffen hebben 1,0 procentpunt bijgedragen aan de inflatie.
Prijsstijgingen en dalingen van andere goederen en diensten waren per saldo goed voor 0,7
procentpunt. In 2004 was die verhouding 0,4 om 0,8 procentpunt.
Voor meer informatie over de inflatie(cijfers) verwijs ik naar persbericht PB06-002 van het CBS.
11
De regering stelt dat het beroep op de sociale zekerheid voor het eerst in 10 jaar over de hele linie i
gedaald. Kan de regering dit illustreren met cijfers (absoluut aantal mensen per regeling én aantal
mensen per regeling als percentage van de potentiële beroepsbevolking) over de jaren 1990 t/m
2005? Hoe is deze stelling te rijmen met de constatering dat het gemiddeld aantal WW-uitkeringen
volgens tabel 30.6 in 2005 is gestégen?
Antwoord:
In het jaarverslag wordt gesteld dat in de tweede helft van 2005 voor het eerste sinds 10 jaar het
beroep op de sociale zekerheid over de hele linie is gedaald. Dit blijkt uit cijfers van het CBS. In
tabel 1 is het aantal uitkeringen ultimo het kalenderjaar voor Arbeidsongeschiktheidsregelingen,
WW en Bijstand weergegeven.
Tabel 1: Aantallen uitkeringen, in duizenden, ultimo per jaar
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 200
WW 376 335 287 223 189 166 204 287 323 30
Arbeidsongeschiktheid 873 889 907 926 957 981 993 982 961 89
Bijstand 481 437 397 363 335 322 320 336 339 32
Bron: CBS
In tabel 30.6 gaat het om het gemiddeld aantal uitkeringen in een kalenderjaar. Dat er in 2005 ten
opzichte van 2004 sprake is van een toename van het aantal WW-uitkering (zoals blijkt uit tabel
30.6) wordt dus veroorzaakt door het feit dat vóór de tweede helft van 2005 (2e helft 2004 en 1e he
2005) nog sprake was van een stijging. Daarnaast betreft het hier cijfers van de uitvoeringsinstantie
UWV, die af kunnen wijken van de CBS-cijfers.
12
Hoe verklaart de regering de daling van de werkloosheid in de laatste drie kwartalen van 2005?
Antwoord:
De werkloosheid heeft in het eerste kwartaal van 2005 een hoogtepunt bereikt van 516.000 persone
UB0068091 5/31
Ons kenmerk
Daarna volgde een daling tot 450.000 personen aan het eind van het jaar. Gemiddeld genomen
resulteerde in 2005 een werkloosheid van 483.000 tegen 479.000 in 2004. Deze daling van de
werkloosheid die in de loop van 2005 begon, trad grotendeels op in het derde kwartaal. Bij de
seizoengecorrigeerde werkloosheidscijfers had de daling vooral plaats in het laatste kwartaal van
2005.
De daling van de werkloosheid kan worden verklaard door twee factoren:
· Het herstel van de werkgelegenheid, dat in de loop van 2005 zichtbaar is geworden in de
werkgelegenheidsstijging van kwartaal op kwartaal, en dat ook tot uitdrukking kwam in een
stijging van de werkgelegenheid met 46.000 personen in het vierde kwartaal ten opzichte van h
overeenkomstige kwartaal in 2004 (zie tabel 3 in het antwoord op vraag 16).
· Het relatief gedaalde arbeidsaanbod, vooral onder jongeren. In 2005 is de bruto
arbeidsparticipatie van jongeren van 15-24 jaar gedaald tot 44,1% tegen 45,5% in 2004.
Uit tabel 2 blijkt dat de omvang van de beroepsbevolking (bruto arbeidsparticipatie) de laatste jaren
betrekkelijk constant is gebleven. Hierachter gaat een uiteenlopende ontwikkeling bij jongeren en
ouderen schuil. Bij jongeren van 15-24 jaar is het arbeidsaanbod gedaald van 48,7% in 2001 tot
44,1% in 2005. Bij ouderen van 55-64 jaar is de bruto arbeidsparticipatie echter gestegen van 35,5%
in 2001 tot 42,1% in 2005. Deze ontwikkeling baart niet zozeer zorgen als wel hoop op een
duurzaam werkgelegenheidsherstel. Jongeren die meer in zichzelf investeren door langer onderwijs
te volgen, kunnen immers bij het aantrekken van de economie betere prestaties leveren.
Tegelijkertijd geeft de stijging van de arbeidsdeelname onder ouderen die tegen de conjunctuur in t
stand is gekomen, hoop op een verdergaande stijging nu de conjunctuur weer aantrekt. In de
ramingen van het CEP 2006 stijgt het arbeidsaanbod tot 7.464.000 personen in 2006 en 7.536.000
2007.
Tabel 2 : Beroepsbevolking 15-64 jaar (x 1000 personen)
2001 2002 2003 2004 2005
Werkzaam 7020 7035 7001 6919 6918
Werkloos 252 302 399 479 483
Beroepsbevolking 7272 7337 7400 7398 7401
in % bevolking 15- 67,3 67,5 67,9 67,7 67,6
64
Bron: CBS
13
Hoe heeft de omvang van de beroepsbevolking (bruto arbeidsparticipatie) zich ontwikkeld, gezien
het feit dat het beroep op de sociale zekerheid en de werkgelegenheid beide zijn gedaald in 2005?
Baart deze ontwikkeling zorgen?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 12
14
Waarom heeft het algemeen arbeidsmarkt beleid voor etnische minderheden niet goed gewerkt?
UB0068091 6/31
Ons kenmerk
Antwoord:
De regering is van mening dat voor sommige groepen soms specifieke belemmeringen zijn die
tijdelijk met specifieke en op de algemene maatregelen aanvullende maatregelen weggenomen
moeten worden. De regering is het er niet mee eens dat het algemeen arbeidsmarktbeleid voor
etnische minderheden en andere groepen niet goed gewerkt heeft.
Voor het wegnemen van een aantal belemmeringen heeft het kabinet recentelijk besloten tot extra
intensivering van het algemeen arbeidsmarktbeleid zoals: vermindering van voortijdig
schoolverlaten en het oplossen van de stageproblematiek. Zo hebben kabinet en sociale partners in
het kader van de werktop extra middelen uitgetrokken voor de aanpak van voortijdige schooluitval
en begeleiding van risicoleerlingen in het MBO, voor extra leerwerkplekken. Voor fiscale
maatregelen op het terrein van stages en scholing van werkenden is ook extra geld beschikbaar
gesteld. Van al deze maatregelen profiteren allochtonen meer dan evenredig.
Naar aanleiding van maatschappelijke onrust heeft de regering het initiatief genomen om begin
2005, aanvullend op het algemeen arbeidsmarktbeleid, het Breed Initiatief Maatschappelijke Bindi
(BIMB) te lanceren. Instellingen en organisaties die op en rond de arbeidsmarkt actief zijn, zijn do
SZW bij elkaar gebracht om de verhoudingen op de werkvloer te verbeteren, de instroom van
allochtonen in bedrijven en instellingen soepeler te laten verlopen, de arbeidsbemiddeling beter af
stemmen op het allochtone arbeidsaanbod en discriminatie door werkgevers tegen te gaan.
Verder zijn er 500.00 euro beschikbaar gesteld voor projecten geïnitieerd door allochtone groepen
zelf, gericht op het vergroten van de kans op arbeid voor allochtone jongeren en op verbetering van
de beeldvorming.
15
Voor welke groepen heeft het algemeen arbeidsmarktbeleid - naast etnische minderheden - niet goe
gewerkt? Waarom niet?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 14.
16
Hoe verklaart de regering de daling van de werkgelegenheid in 2005? Hoeveel mensen betrof dit?
Antwoord:
De werkgelegenheid is in 2005 inderdaad licht gedaald in vergelijking met 2004, en wel van 6.919
duizend naar 6.918 duizend personen. Dit komt omdat de omslag van de economie pas in de loop
van het jaar plaats vond. De eerste drie kwartalen van 2005 vertoonden nog een daling van de
UB0068091 7/31
Ons kenmerk
werkgelegenheid in vergelijking met het voorgaande jaar. De groei in het laatste kwartaal maakte d
afname bijna geheel goed, maar per saldo was er in 2005 sprake van een marginaal verlies.
Tabel 3: Werkgelegenheid in personen (x 1000)
2004 2005 mutatie 2004-`05
1e kwartaal 6.840 6.826 - 14
2e kwartaal 6.911 6.897 - 14
3e kwartaal 7.008 6.988 - 20
4e kwartaal 6.916 6.962 + 46
jaargemiddelde 6.919 6.918 - 1
Bron: CBS
17
Wanneer is het onderzoek van Regioplan over algemeen arbeidsmarktbeleid gepubliceerd?
Antwoord:
Het onderzoek van Regioplan "Etnische minderheden op de arbeidsmarkt: beelden en feiten,
belemmeringen en oplossingen is op 14 april 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk
2004-2005, 27223, nr. 66, TK).
18
Welke conclusies trekt de regering over haar overstap van specifiek naar algemeen
arbeidsmarktbeleid naar aanleiding van het rapport van Regioplan?
Antwoord:
Dit onderzoek geeft het kabinet geen aanleiding om zijn visie op het arbeidsmarktbeleid te wijzigen
Het kabinet is van mening dat het van belang is om te kijken naar de belemmeringen voor
arbeidsparticipatie. De aanpak die voortvloeit uit deze visie streeft naar het creëren van een krachti
arbeidsmarkt, die burgers in staat stelt op eigen gelegenheid hun weg te vinden. Veruit het grootste
deel van de burgers vindt ook zelf een baan. Voor die burgers van wie de participatie achterblijft
wordt een extra inspanning gepleegd. Primair zal dit gebeuren via het algemene beleid, door
belemmeringen structureel en daarmee voor zoveel mogelijk mensen tegelijk aan te pakken. Teven
kan maatwerk geleverd worden door CWI, UWV en gemeenten.
Mocht dit voor specifieke deelgroepen niet voldoende zijn, dan zal daar ook in de toekomst
aanvullend beleid voor worden ingezet.
Het kabinet heeft gemerkt dat in sommige situaties voor specifieke groepen tijdelijk aanvullende
activiteiten nodig zijn. De specifieke projecten gericht op jongeren, ouderen, vrouwen en
allochtonen passen in deze visie.
19
Hoe heeft de arbeidsparticipatie van etnische minderheden zich ontwikkeld?
Antwoord:
In 2005 is de arbeidsdeelname van niet-westerse allochtonen met 0,4 procentpunt gestegen naar 46
UB0068091 8/31
Ons kenmerk
Totaal Mannen Vrouwen
procent, tegenover eeNetto-participatie aWerkloosonen met 0,2 procentpunt naar 65,6 procent. erkloosheid
n daling bij utochtheid Netto-participatie Werkloosheid Netto-participatie W
2004 2005 2004 2005 2004 2005 2004 2005 2004 2005 2004 2005
De licht positieve ontwikkeling voor niet-westerse allochtonen wordt vooral veroorzaakt door een
tTotaal me van de netto-partici63,a2tiegr6,a5ad van An72,9iane72n/Arubanen (+5 procentpunten) en 7,7
oena 63,3 p 6,5 till ,1 5,8 5,6 53,6 54,1 7,4
Autochtoon 65,8 65,6 5,3 5,2 75,7 74,8 4,5 4,1 55,6 56,1 6,4 6,5
Mesterse allnen (+3 proce61nt0pun6ten). D8,a4arbij9,1 as d69e 8ontwikkeli7,n2g voor ma52,n8en bin8nen 9,8 ze 9,2
Warokkaochtonen , 1,5 w , 67,5 9,1 n 55, de
bNievolkingsgroepen (+746 proce6,9pun16,1 ) het meest positief, zie tabel 4. 38,5
et-Westerse allochtonen ,5 4nt ten 16,4 54,2 55,7 16,5 15,9 37,9 15,5 17,2
wv: Turken 46 44 14 14 58 57 12 14 32 31 18 15
Tabel 4: Netto-partici37atieg40aad 22n werkloosheidspercen24age naar e2t8nische herkomst192004-
Marokkanen p r e 20 45 52 t 20 27 19 ,
Surinamers 61 59 12 12 66 64 11 11 57 55 13 13
2005 ntilianen/Arubanen
A 51 56 16 18 56 63 16 16 45 48 . 20
Overige niet-westers 42 42 19 19 50 50 20 18 33 34 16 21
Bron: CBS (Enquête beroepsbevolking)
Naast genoemde positieve ontwikkeling wat betreft de arbeidsdeelname was echter tevens sprake
van een stijging van de werkloosheid onder allochtonen met 0,7 procentpunt (westerse allochtonen
à 0,3 procentpunt (niet-westerse allochtonen) tegenover een daling onder autochtonen met 0,1
procentpunt.
Uitgesplitst naar mannen en vrouwen varieert het beeld: een stijging van de werkloosheid onder
autochtone en niet-westerse vrouwen - vooral onder `Overige niet-westerse' vrouwen (+5
procentpunt) - en onder westerse allochtone mannen (+2 procentpunt), tegenover een daling van de
werkloosheid onder autochtone en niet-westerse mannen, vooral onder Marokkaanse mannen (-4
procentpunt).
20
Hoeveel werkloze hoger opgeleide vluchtelingen waren er eind 2004 in Nederland? Hoeveel waren
dat er eind 2005?
Antwoord:
Er wordt geen jaarlijks onderzoek verricht naar de aantallen werkloze hoger opgeleide vluchtelinge
Vorig jaar is aan Regioplan opdracht gegeven een onderzoek te doen naar de arbeidsmarktpositie
van hoger opgeleide vluchtelingen. Het onderzoeksrapport heeft de Tweede Kamer ontvangen op 1
april 2006 (Kamerstuk 2005-2006, 27223, nr. 80, TK). Uit dit onderzoek blijkt dat het totale aantal
hoger opgeleide vluchtelingen in Nederland op 30.000 wordt geschat. Het aantal hoger opgeleide
vluchtelingen dat tussen 1995 en 2005 (periode waar het onderzoek betrekking op heeft) in
Nederland toegelaten is, wordt geschat op 13.000. Ongeveer een derde (29%) van deze vluchteling
is werkloos. Dit betekent dat het aantal werkloze hoger opgeleide vluchtelingen (die minder dan 10
jaar in Nederland verblijven) tussen 4000 en 4500 ligt.
21
Hoe verklaart de regering dat de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen zowel in 2002 3,2
keer zo hoog was als voor autochtonen? En hoe verklaart de regering dat dit in 2005 nog steeds zo
was?
Antwoord:
UB0068091 9/31
Ons kenmerk
Tussen 2002 en 2005 heeft Nederland een slechte economische tijd gehad (laagconjunctuur). De
werkloosheid is in deze periode (met uitzondering van het 4e kwartaal 2005) voor zowel allochtone
als autochtonen toegenomen. De arbeidsmarktpositie van etnische minderheden, die vaak een gebr
aan taalvaardigheid hebben, een laag opleidingsniveau, vaker tijdelijke arbeidscontracten hebben e
(erkende) beroepskwalificaties ontberen is in tijden van laagconjunctuur extra kwetsbaar. Uit het
onderzoek van Regioplan naar de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden blijkt dat bij de
werkloosheid onder de etnische minderheden discriminatie ook een rol speelt.
22
Hoe verklaart de regering dat bij controles van de arbeidsinspectie in 2005 veel vaker illegalen
werden aangetroffen dan in 2004 (24% vs. 19%)?
Antwoord:
In 2005 heeft de Arbeidsinspectie tijdens de controles zowel absoluut als relatief meer illegale
tewerkstelling geconstateerd. De absolute stijging is een gevolg van de toename van de
inspectiecapaciteit van 131 fte in 2004 naar 170 fte in 2005. De relatieve stijging wordt veroorzaak
door een verbeterde risicoanalyse. Door betere analyse van inspectieresultaten, ervaringsgegevens
bestandsvergelijkingen kan de inspectiecapaciteit van de Arbeidsinspectie zo efficiënt mogelijk
worden ingezet.
Een andere reden is de toename van het aantal bruikbare tips en meldingen van bedrijven, burgers
ketenpartners op grond waarvan illegale tewerkstelling is geconstateerd. Met name in de Bouwsect
hebben deze meldingen relatief veel overtredingen van de Wav aan het licht gebracht.
23
Wanneer verwacht de regering het wetsvoorstel voor wijziging van de WSW naar de Kamer te
zenden?
Antwoord:
Het wetsvoorstel zal na ommekomst van het advies van de Raad van State vóór de zomer aan de
Tweede Kamer worden verzonden.
24
Hoeveel jongeren (15-24 jaar) waren er gemiddeld in 2005 werkloos, in absolute aantallen? Hoe
heeft dit aantal zich ontwikkeld sinds 2001? Hoe heeft het werkloosheidspercentage onder die
jongeren zich sindsdien ontwikkeld?
Antwoord:
In 2005 waren er gemiddeld 112 duizend 15-24 jarigen werkloos, waarvan 50 duizend
scholieren(/studenten). In procenten van de beroepsbevolking 15-24 jaar bedroeg de werkloosheid
13,1 procent (inclusief scholieren), zie tabel 5.
Tabel 5: Werkloosheid totaal, 15-24 jarigen en doelgroep 15-22 jaar, 2001-2005
Absolute aantallen (x 1.000) in % van de beroepsbevolking
UB0068091 10/31
Ons kenmerk
Inclusief Exclusief scholieren Inclusief Exclusief scholieren
scholieren scholieren
Totaal 15- Totaal 15- Doel- Totaal 15- Totaal 15- Doel-
(15-64 24 (15-64 24 groep (15-64 24 (15-64 24 groep
jaar) jaar jaar) jaar 15-22 jaar) jaar jaar) jaar 15-22 jaar
jaar
2001 252 68 203 34 25 3,5 7,4 3,1 6,0 7,5
2002 302 79 245 41 30 4,1 8,6 3,7 7,1 8,7
2003 399 96 334 56 41 5,4 10,6 5,0 9,9 12,2
2004 479 119 401 68 45 6,5 13,5 6,0 12,6 14,5
2005 483 112 404 62 43 6,5 13,1 6,1 12,2 15,0
Bron: SZW, op basis van CBS (Enquête
Beroepsbevolking)
Zowel in 2001 als 2005 was de werkloosheid onder jongeren 15-24 jaar ongeveer tweemaal zo hoo
als gemiddeld: in 2001 7,4 tegenover 3,5 procent, en in 2005 13,1 tegenover 6,5 procent.
De werkloosheid onder de doelgroep jongeren 15-22 jaar buiten het dagonderwijs was in 2001 met
7,5 procent vrijwel even hoog als onder het totaal jongeren 15-24 jaar (inclusief
scholieren/studenten) maar is nu (2005) bijna 2 procentpunt hoger. Deze sterkere toename van het
werkloosheidspercentage van de doelgroep jongeren 15-22 jaar moet deels toegeschreven worden
aan een minder sterke toename van de beroepsbevolking van 15-22 jarigen buiten het dagonderwij
als gevolg van een toename van de onderwijsparticipatie van 15-22 jarigen. In absolute aantallen is
ook de werkloosheid onder de doelgroep jongeren 15-22 jaar gedaald in 2005.
25
Hoeveel van de banen die de Taskforce Jeugdwerkloosheid tot stand heeft gebracht, zouden zonder
de Taskforce niet tot stand zijn gebracht? Welke inschatting maakt de regering hiervan?
Antwoord:
De bijdrage van de Taskforce Jeugdwerkloosheid aan de totstandkoming van extra jeugdbanen is
niet precies vast te stellen.
Om de resultaten van de inzet toch inzichtelijk te maken, heeft de Taskforce Jeugdwerkloosheid
samen met CWI in 2003 een nulmeting uitgevoerd. Op basis van deze nulmeting is een
weekgemiddelde bepaald voor het aantal succesvolle bemiddelingen van jongeren door CWI. Dit
weekgemiddelde wordt door CWI en de Taskforce wekelijks vergeleken met het aantal
bemiddelingen in de betreffende week. De bemiddelingen boven de nulmeting worden door de
Taskforce als resultaat geteld.
Daarnaast maakt het MKB 10.000 Leerbanenplan onderdeel uit van de 40.000 jeugdbanen die de
Taskforce moet realiseren. De regionale MKB actieteams hebben sinds hun start 7.334 leerbanen
UB0068091 11/31
Ons kenmerk
gerealiseerd. Dit aantal wordt met een correctie voor dubbeltellingen in de registraties opgeteld bij
de aantallen van CWI. Dit resultaat van de gezamenlijke inspanningen van de Taskforce, het CWI
de regionale MKB actieteams bij de bestrijding van de jeugdwerkloosheid is het aantal waarover d
Taskforce rapporteert. Tot en met week 21 van dit jaar heeft de Taskforce op die manier 30.804
extra jeugdbanen geteld.
Volgens de regering is dit een conservatieve inschatting van de resultaten van de inzet van de
Taskforce Jeugdwerkloosheid. De Taskforce heeft ervoor gekozen om wat betreft de CWI-aantalle
alleen resultaten mee te tellen die voortkomen uit bemiddelingen naar werk door CWI. Buiten deze
resultaten blijkt uit cijfers van het CWI dat in 2004 en 2005 38.805 jongeren zelf een baan hebben
gevonden na ondersteuning door het CWI. Bovendien zijn sinds de start van de Taskforce door
bemiddeling van het CWI 2.561 jongeren teruggeleid naar school. Deze resultaten zijn niet
meegeteld, maar zijn wel mede het resultaat van de samenwerking tussen CWI en Taskforce bij de
bestrijding van de jeugdwerkloosheid.
26
Is de 'harde kern' in de jeugdwerkloosheid met naam en toenaam bekend bij de Taskforce
Jeugdwerkloosheid of bij andere overheidsinstanties? Past de overheid een sluitende aanpak toe op
deze jongeren? Waarom niet?/Waaruit bestaat deze aanpak?
Antwoord:
Ja, een groot deel van de harde kern jongeren staat geregistreerd bij overheidsinstanties. Uit
onderzoek van de Taskforce Jeugdwerkloosheid (rapport De Werkloze jongere in beeld, 2005) is
immers gebleken dat er een groep is van ca. 15.000 geregistreerde tegenover ca. 20.000 niet
geregisteerde jongeren, behorend tot de harde kern.
Daarbij geldt dat de instanties sluitende aanpak kunnen toepassen op de groep jongeren die
geregistreerd en bekend is . Sluitende aanpak is geen wettelijke regeling, maar is als doelstelling
opgenomen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Daarbij is er niet één vorm van sluitende
aanpak. Eesentieel bij sluitende aanpak is dat de betreffende instantie de jongere, via intensieve
begeleiding en bemiddeling, binnen een halfjaar op een traject heeft dat leidt naar school en/of wer
27
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel inzake modernisering WSW verwachten?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 23.
28
Kan de regering nader verduidelijken wat de effecten zijn van de oprichting van de projectdirectie
Leren en Werken en de initiatieven die zij onderneemt?
Antwoord:
De Projectdirectie Leren & Werken is opgericht om concrete stappen vooruit te zetten met een
Leven Lang Leren. De projectdirectie doet dit door met regio's en branches tot intentieverklaringen
UB0068091 12/31
Ons kenmerk
te komen. Intentieverklaringen hebben het karakter van afspraken tussen regio's en branches en de
rijksoverheid, maar ook heel duidelijk tussen de partners in een regio of branche onderling.
Inhoudelijk betekenen deze afspraken dat regionale of branchegewijze samenwerkingsverbanden e
deel van de totaaltaakstelling van de projectdirectie overnemen. Die taakstelling is het realiseren va
15.000 extra duale trajecten voor werkenden en werkzoekenden en 20.000 extra EVC-trajecten.
De projectdirectie heeft inmiddels 23 intentieverklaringen afgesloten. Er komen deze zomer nog 10
bij. Met deze 33 intentieverklaringen zullen de beide taakstellingen worden gehaald. Binnen de
projectdirectie zijn de accounthouders verantwoordelijk voor het sluiten van de intentieverklaringe
De projectdirectie werkt hierdoor veel met partijen in het veld, wat kenmerkend is voor de nieuwe
werkwijze van de projectdirectie. Naast het realiseren van extra trajecten werkt de projectdirectie
ook aan vernieuwing. Ook weer met partijen in het veld. Voorbeelden zijn: de ontwikkeling van de
associate degree programma's (deel van HBO-bachelor) en verspreiding van vernieuwing naar een
andere sector.
29
Kan de regering een overzicht geven van de ramingen die het ministerie van Sociale Zaken en
werkgelegenheid, het UWV en het CPB sinds 1 januari 2004 hebben gepubliceerd van het
verwachte aantal IVA- en WGA-gerechtigden in 2006? Waar gaat de regering nu van uit? Kan de
regering toelichten waarom de ramingen die het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en het UWV hebben gepubliceerd gaandeweg naar beneden zijn bijgesteld?
Antwoord:
De ramingen van de instroom in de WIA werden gekenmerkt door drie belangrijke onzekerheden.
de eerste plaats was onzeker van welk basisniveau van WAO-instroom moest worden uitgegaan,
gezien de sterke fluctuaties in de WAO-instroom, die daalde van 104.000 in 2001, via 92.000 in
2002 en 66.000 in 2003 naar 59.000 in 2004. In de tweede plaats was onzeker welk effect de
aanscherping van het Schattingsbesluit per 1 oktober 2004 zou hebben op de verdeling van
arbeidsongeschikten over de klassen van arbeidsongeschiktheid. In de derde plaats was onzeker ho
het duurzaamheidscriterium in de IVA in de praktijk zou uitpakken.
Vanwege deze onzekerheden hebben UWV, CPB en SZW samen begin 2004 ten behoeve van het
SER-advies 2004 vier scenario's van IVA-instroom doorgerekend, waarbij de IVA-instroom
varieerde tussen 16.400 en 28.700 volgens het SER-criterium.
Per 1 oktober 2004 is het aangescherpt Schattingsbesluit in de WAO geïntroduceerd, dat in de Wet
WIA werd overgenomen. In de loop van 2004 werd tevens duidelijk dat de instroomdaling die van
2002 op 2003 was waargenomen, bestendigde. Op basis daarvan heeft SZW in de memorie van
toelichting bij de Wet WIA geraamd dat de IVA-instroom 18.000 zou bedragen en de WGA-
instroom 24.000 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 034, nr. 3, blz. 118).
Begin 2005 werd ook duidelijk dat de effecten van de aanscherping van het Schattingsbesluit iets
groter waren dan eerder werd aangenomen op basis van de toen beschikbare ramingen van UWV.
Ten behoeve van het advies Kist heeft het CPB in april 2005 geraamd dat de instroom in de IVA
UB0068091 13/31
Ons kenmerk
18.000 zou bedragen en die in de WGA eveneens 18.000.
Omdat in 2006 nog sprake is van aanloopeffecten (een deel van de instroom 2006 zal pas begin 20
administratief volledig verwerkt zijn) hebben zowel CPB als SZW instroomniveaus van 15.000 IV
en 15.000 WGA verwerkt in de ramingen voor 2006.
De nu beschikbare gegevens van UWV over het eerste kwartaal 2006 zijn nog te prematuur om het
niveau van totale WIA-instroom bij te stellen. Wel blijkt uit de eerste UWV-cijfers dat het aandeel
van de WGA in de instroom aanmerkelijk groter is dan de eerder veronderstelde helft en het aande
van de IVA in de instroom evenredig kleiner. Voor de ramingen ten behoeve van de Begroting 200
zullen, als het beeld uit het eerste kwartaal bestendigt, dan ook verdere aanpassingen plaatsvinden.
30
Welke voorwaarden verbindt de regering aan afschaffing van Pemba en verhoging van de IVA-
uitkering naar 75%? Alleen beperking van de IVA-instroom tot max. 25.000, of ook beperking van
de loondoorbetaling bij ziekte tot gecumuleerd maximaal 170% in de eerste twee ziektejaren?
Waarom is deze tweede voorwaarde niet vermeld in deze paragraaf met beleidsprioriteiten?
Antwoord:
Aan de afschaffing van Pemba en de verhoging van de IVA-uitkering zijn de genoemde twee
voorwaarden verbonden die allebei gerealiseerd moeten zijn. Kortheidshalve is alleen de voorwaar
van de instroom vermeld. Dit betekent niet dat de andere voorwaarde minder belangrijk zou zijn.
31
Is de regering van mening dat de reïntegratie-doelstelling al is gehaald in 2005? Of is met 'verhogin
met een kwart' een stijging van de uitstroom naar regulier werk vanuit een reintegratietraject met
25%-punt bedoeld?
Antwoord:
De doorstroomcijfers naar regulier werk na het volgen van een reïntegratietraject, zoals
gepresenteerd in het jaarverslag, zijn voorlopige cijfers. Daarom kan nu niet geconstateerd worden
dat de reïntegratiedoelstelling al is gehaald. Met een verhoging van een kwart wordt verhoging van
25% ten opzichte van de nulmeting bedoeld, dus uitgaande van de nulmeting van 26% is de
doelstelling gericht op het bereiken van een doorstroompercentage van 32,5% naar regulier werk n
het volgen van een reïntegratietraject.
32
Hoe groot is de stijging van de uitstroom naar regulier werk als deze wordt bekeken zonder de ban
die met behulp van loonkostensubsidies uit de WWB tot stand zijn gekomen?
Antwoord:
In september 2006 komen de definitieve cijfers beschikbaar over de éénmeting uitstroom naar
regulier werk. Dan wordt ook bezien hoe de inzet van loonkostensubsidies bij plaatsingen in reguli
werk doorwerkt in de uitkomsten.
UB0068091 14/31
Ons kenmerk
33
Van hoeveel mensen zonder lopend dienstverband is in de herbeoordelingsoperatie de uitkering
verlaagd of beëindigd? Hoeveel van deze mensen zijn na de herbeoordeling een dienstverband
aangegaan (aantal)? Welk percentage is dit?
Antwoord:
Het Jaarverslag 2005 van het UWV meldt dat eind 2005 ca. 117.500 herbeoordelingen zijn verrich
In ca. 46.500 gevallen betreft het een verlaging of beëindiging van de uitkering. Van deze ca. 46.50
gevallen werkt 36% ten tijde van de herbeoordeling, 35% maakt gebruik van een reïntegratietraject
en 29% maakt (nog) geen gebruik van reïntegratieondersteuning. Deze laatste groep betreft mensen
die in bezwaar of beroep gaan, die zelf zoeken of die zich niet meer beschikbaar stellen voor de
arbeidsmarkt.
In het Jaarverslag 2005 meldt UWV dat uit de dienstverbandenregistratie is gebleken dat 3.378
herbeoordeelde klanten na de ASB-beoordeling een dienstverband zijn aangegaan.
Onderzoek verricht in opdracht van UWV laat zien dat van de herbeoordeelden die niet werken ten
tijde van de herbeoordeling 4 maanden na de herbeoordeling 11% weer aan de slag is. 8 maanden n
de herbeoordeling bedraagt dit percentage 20% (Brief aan de Tweede Kamer, dd. 26 april 2006,
UB/K/06/29294).
34
Wat is er tot nu toe terecht gekomen van het streven van overheid en sociale partners om samen de
knelpunten in het reintegratieproces te inventariseren en deze zo mogelijk weg te nemen? Kan de
regering voorbeelden geven van concrete knelpunten die als gevolg van dit streven zijn
weggenomen?
Antwoord:
Tijdens de werktop op 1 december 2005 hebben het kabinet en de sociale partners afgesproken een
Stuurgroep Reïntegratie te vormen onder voorzitterschap van het ministerie van SZW. Deze
Stuurgroep Reïntegratie heeft onder meer tot taak knelpunten en goede voorbeelden te
inventariseren, knelpunten waar mogelijk weg te nemen en goede voorbeelden breder te verspreide
Inmiddels is gestart met een brede inventarisatie van knelpunten en goede voorbeelden. Daarbij
worden onderzoeken, rapportages en signalen van uiteenlopende organisaties betrokken. Te denken
is aan rapportages en signalen van FNV, MKB-Nederland, Breed Platform Verzekerden en Werk e
de Commissie het Werkend Perspectief. Zo mogelijk worden aan de hand van de knelpunten
verbeteracties geïnitieerd. De knelpunten verschillen van aard en omvang. Zo vormt een negatieve
beeldvorming over gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers een belemmering voor reïntegratie.
Inmiddels heeft op 29 mei jl. de kick off van een beeldvormingscampagne plaatsgevonden. Deze
campagne is een initiatief van het ministerie van SZW in samenwerking met CNV, CWI, CWP,
FNV, LTO Nederland, MHP, MKB-Nederland, UWV en VNO-NCW. Een ander voorbeeld is dat
niet alle herbeoordeelden bekend waren met de reïntegratievisie. Sinds 1 januari 2006 is de
reïntegratievisie een voor bezwaar vatbare beslissing.
Ik heb u tijdens het AO op 31 mei jl. toegezegd in september te informeren over de voortgang van
UB0068091 15/31
Ons kenmerk
inventarisatie van knelpunten en het in gang zetten van verbeteracties.
35
Hoeveel mensen van wie bij een herbeoordeling de arbeidsongeschiktheidsuitkering is verlaagd of
beëindigd, heeft de rijksoverheid in dienst genomen?
Antwoord:
Dit is momenteel niet bekend. In aanvulling op alle reeds bestaande activiteiten gericht op
reïntegratie en het voorkomen van arbeidsongeschiktheid is het Rijk - als eerste publieke werkgeve
en als een van de weinige werkgevers in het algemeen, een project gestart voor het reïntegreren van
voormalige en nog in dienst zijnde geherkeurde arbeidsongeschikte werknemers. Daaraan nemen
alle ministeries deel.
Afgesproken is dat het ministerie van BZK over de voortgang van dit project voorafgaand aan de
begrotingsbehandeling van BZK rapporteert aan de Tweede Kamer. Dit is toegezegd tijdens het
Algemeen Overleg van 22 maart jl (Kamerstukken 2005/2006, 30301, nr. 5, pag. 6).
36
Kan de regering melden hoeveel mensen in 2005 gebruik hebben gemaakt van het wettelijk recht o
langdurend zorgverlof?
Antwoord:
Sinds 2005 peilt het CBS via de beleidsmonitor Arbeid & Zorg (als onderdeel van de Enquête
Beroepsbevolking) tweejaarlijks de behoefte aan en het gebruik van verlofregelingen. De eerste
meting vond plaats gedurende 2005. Het recht op langdurend zorgverlof werd van kracht per 1 jun
2005. De resultaten van de eerste meting zijn op dit moment nog niet bekend; ze worden
gepresenteerd bij de begroting 2007.
37
Hoeveel mensen hebben gebruik gemaakt van de rekentool voor de levensloopregeling? Was dit
onder of boven verwachting?
Antwoord:
Onderdeel van de campagne (start in oktober 2005) om bekendheid te geven aan de
levensloopregeling was het aanbieden van een digitale rekentool. Sinds de introductie van de
rekentool is er tot 1 juni 2006 360.000 keer gebruik van gemaakt. Er waren vooraf geen
verwachtingen geëxpliciteerd over het aantal te behalen bezoeken. Het aantal bezoeken kan in
vergelijking met andere campagnesites van SZW als `goed' worden gekwalificeerd.
38
Welk percentage van de ouders dat gebruik maakte van formele kinderopvang en dat recht had op
een tegemoetkoming voor de kosten daarvan, ontving in 2005 geen bijdrage van de werkgever? Om
hoeveel mensen ging dit? Hoeveel mensen hebben in totaal over 2005 een tegemoetkoming voor d
kosten van kinderopvang gekregen?
Antwoord:
UB0068091 16/31
Ons kenmerk
Voorlopige cijfers van de Belastingdienst over 2005 laten zien dat 49% van de huishoudens die rec
hadden op een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang een onvolledige of geen bijdrage
van de werkgever ontving. Het gaat hierbij om ca. 116.000 huishoudens die op enig moment in 200
gebruik hebben gemaakt van formele kinderopvang. Eind 2005 was bekend dat op enig moment in
dat jaar ca. 236.000 huishoudens recht hadden op een tegemoetkoming voor de kosten van
kinderopvang. Opgemerkt zij dat het totale gebruik van huishoudens in 2005 nog niet bekend is,
evenals het aantal huishoudens wat een onvolledige of geen bijdrage van de werkgever ontvang
omdat een gedeelte van de gebruikers pas bij de definitieve aanvraag in 2006 hun verzoek tot een
tegemoetkoming indient, deze cijfers zijn nog niet beschikbaar.
Op basis van de begroting van 2006 waarin vermeld staat dat in 2005 bijna 70% van de werknemer
een werkgeversbijdrage ontvangt, geldt de kans dat 49% van de huishoudens aanspraak kan maken
op een bijdrage van twee werkgevers (zie kamerstuk 28447, nr 116) .
39
Kan de regering aangeven hoeveel mensen een aanvullend ouderdomspensioen ontvangen van 0 to
1000 euro, hoeveel een aanvullend pensioen van 1000 tot 2000 euro, etc?
Antwoord:
Gegevens over de hoogte van het aanvullend pensioen naar inkomensklasse zijn beschikbaar voor
huishoudens met een AOW-uitkering. Onder aanvullend pensioen wordt hier verstaan: uitkeringen
van pensioenfondsen en lijfrente-uitkeringen ontvangen van levensverzekerings-maatschappijen en
dergelijke. In onderstaande tabel worden de aantallen huishoudens per inkomensklasse voor het jaa
2000 weergegeven. Dit is het meest recente jaar waarvoor deze gegevens beschikbaar zijn.
Tabel 6: Aantal AOW-huishoudens naar hoogte van het aanvullend pensioen voor het jaar
2000
Hoogte aanvullend pensioen Aantal AOW-huishoudens (x 1.000)
0 tot 1.000 euro 142
1.000 tot 2.000 euro 162
2.000 tot 3.000 euro 133
3.000 tot 4.000 euro 100
4.000 tot 5.000 euro 82
5.000 tot 7.000 euro 127
7.000 tot 16.000 euro 298
16.000 tot 25.000 euro 116
25.000 euro en meer 99
Totaal aantal huishoudens met AOW en 1.260
aanvullend pensioen
Totaal aantal huishoudens met AOW 1.558
Bron: CBS
UB0068091 17/31
Ons kenmerk
40
Wanneer bereikt de evaluatie van de SUWI-operatie de Kamer?
Antwoord:
Zoals aangegeven in mijn brief van 7 april 2006 (Kamerstukken II, 2005-2006, 26 448, nr. 265) is
het doel om een evaluatierapport betreffende de Wet SUWI uiterlijk 1 oktober 2006 naar de Tweed
Kamer te zenden.
41
Bij welk percentage tevreden klanten van het UWV is de regering tevreden? Welk percentage
tevreden klanten acht de regering wenselijk in 2006?
Antwoord:
De regering streeft naar een klantgerichte dienstverlening. Het percentage tevreden klanten wordt
door UWV elk kwartaal gemonitord. Op basis van de monitor signaleert UWV verdere
verbetermogelijkheden. Als prestatie-indicator in het jaarplan van UWV is echter sprake van een
norm voor klanttevredenheid welke een 'rapportcijfer' weerspiegelt op de schaal van 1 tot 10. Voor
het jaar 2005 geldt als norm een 6. Over de realisatie zal in het tweede kwartaalverslag 2006 worde
gerapporteerd op basis van de dan beschikbare uitkomsten van het klanttevredenheidsonderzoek
2005. De regering streeft naar een stijgende lijn in de dienstverlening. In het jaarplan 2006 van
UWV is als norm voor klanttevredenheid 6,5 afgesproken. Aangezien het grootschalig
klanttevredenheidsonderzoek tweejaarlijks plaatsvindt, zal de prestatie in 2006 uit deelonderzoeke
blijken.
42
Welke inkomens beschouwt de regering als middeninkomens, uitgesplitst naar
huishoudsamenstelling en hoogte van het inkomen?
Antwoord:
De regering verstaat onder de `middeninkomens', huishoudens met een bruto gezinsinkomen tusse
30000 (ongeveer modaal) en 50000.
43
Kan de regering een onderbouwing geven van de stelling dat zij de "marginale" druk heeft willen
verlagen? Hoe vallen de jaarlijkse verhogingen van het belastingtarief in de tweede schijf in de jare
2003, 2004 en 2005 hiermee te rijmen? Of zijn inkomens tot 30.631 (einde tweede schijf) geen
middeninkomen?
Antwoord:
De regering acht verlaging van de marginale druk over het gehele inkomenstraject wenselijk. Naas
deze doelstelling zijn echter ook koopkrachtontwikkeling en het budgettaire beleid van belang. De
verhoging van het tarief in de tweede schijf in het begin van de kabinetsperiode was een
noodzakelijk antwoord op de budgettaire problematiek waarmee het kabinet werd geconfronteerd.
Het sluiten van de begroting had ook zonder nadelige gevolgen voor de marginale druk kunnen
UB0068091 18/31
Ons kenmerk
worden opgelost, bijvoorbeeld via verlaging van de algemene heffingskorting. Dit had echter voor
het kabinet geleid tot een onacceptabele koopkrachtontwikkeling voor de lage inkomens.
Het kabinet heeft zich ingezet om een aantal "marginale druk pieken" glad te strijken. De
stroomlijning van de kinderkortingen en de invoering van de ZVW zijn hiervan goede voorbeelden
Met het ontstaan van meer budgettaire ruimte in 2006 is de marginale druk verlaagd. Hiertoe zijn d
verhogingen van het tarief in de tweede schijf en de Awf werknemerspremie gedeeltelijke
teruggedraaid. Voor gezinnen met kinderen is extra geld voor de kinderopvangtoeslag beschikbaar
gesteld.
44
Hoeveel huishoudens met kinderen hebben een middeninkomen? Hoeveel huishoudens zonder
kinderen hebben een middeninkomen?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft een beeld van de aantallen huishoudens naar hoogte van het inkomen.
Tabel 7: Huishoudens naar inkomensklassen en huishoudenstype, 2004
paar
Eenouder- paar met zonder Alleen-
besteedbaar inkomen gezinnen kinderen kinderen staand overig totaal
=100 1 26 19 3 3 52
Totaal 438 1966 2002 2358 214 6978
Bron: CBS, Cijfers zijn voorlopig
Van alle huishoudens met kinderen (eenoudergezinnen en samenwonend) heeft ongeveer 44% een
inkomen tussen de 30.000 en 50.000 euro. Van de huishoudens zonder kinderen heeft ongeveer 21
een inkomen tussen de 30.000 en 50.000 euro.
45
Kan de regering aangeven wat in de periode 2001-2005 per jaar de vrij besteedbare ruimte in het
inkomen (na aftrek van vaste lasten en vaste kosten voor het bestaan bv Nibudtabellen) voor het
minimum inkomen en het midden inkomen en de verschillen c.q. de afname daarvan in de
verschillenden jaren verklaren?
UB0068091 19/31
Ons kenmerk
Antwoord:
De verandering in de inkomenspositie van huishoudens wordt door het kabinet beoordeeld aan de
hand van de prestatieindicatoren over koopkracht. Deze geven aan of huishoudens gemiddeld
genomen in staat zijn in een jaar meer of minder te consumeren dan in een voorafgaand jaar. Over
wijze waarop huishoudens hun inkomen besteden beslissen huishoudens zelf.
Het Nibud maakt voor huishoudens met een minimum inkomen voorbeeldbegrotingen waarin word
aan gegeven wat er voor specifieke uitgavenposten minimaal nodig is. Daarbij wordt onderscheid
gemaakt in vaste lasten, reserveringen voor uitgaven die niet maandelijks nodig zijn (zoals
inventaris), huishoudgeld en overige vrije bestedingen. In de loop der tijd verandert het
bestedingspatroon van huishoudens. Op basis van deze veranderingen past het Nibud het basispakk
voor noodzakelijke uitgaven ieder jaar aan. Ook komen er nieuwe uitgaven bij. Zo zijn bijvoorbeel
bij gezinnen met kinderen op het voortgezet onderwijs de kosten van aanschaf van een PC aan het
basispakket toegevoegd. Deze verschuivingen in het basispakket maken het niet goed mogelijk om
de voorbeeldbegrotingen in de loop der tijd te vergelijken. Ze geven geen beeld van veranderingen
de koopkracht omdat een deel van de koopkrachtstijging wordt ingevuld met nieuwe bestedingen.
Voorbeeldbegrotingen zijn vooral geschikt als hulpmiddel om een huishouden te laten beoordelen
aan welke posten relatief veel wordt uitgegeven. Voor de hogere inkomens worden door het Nibud
geen voorbeeldbegrotingen met minimaal noodzakelijke uitgaven en vrij te besteden ruimte
gemaakt. In plaats daarvan worden referentiebudgetten gehanteerd die aangeven hoe huishoudens i
specifieke omstandigheden hun inkomen gemiddeld genomen besteden.
46
Kan de regering nader verduidelijken wat de ervaringen van de Belastingdienst zijn met de
uitvoering van AWIR?
Antwoord:
De Staatssecretaris van Financiën is verantwoordelijk voor de uitvoering door de
Belastingdienst/Toeslagen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Wat
betreft de ervaringen van de Belastingdienst met de uitvoering van de Awir, zij verwezen naar de
voortgangsrapportages Toeslagen die de Staatssecretaris naar de Kamer zendt.
47
Is de regering voornemens om de doelstelling voor reductie van administratieve lasten voor burger
te schonen voor volume-effecten? Waarom niet? Waar komt de aangepaste doelstelling op uit?
Antwoord:
Het kabinet richt zich op de doelstelling om de lasten voor de burgers in totaliteit met een kwart te
verminderen. Ook de beperking van doelgroepen valt hier dus onder. Na schonen voor volume-
effecten zouden de administratieve lasten voor de burgers met 15,5% zijn verminderd.
48
Kan de regering aangeven wat op dit moment de stand van zaken is omtrent de administratieve
lastenverlichtingsoperatie met bijna 27%?
UB0068091 20/31
Ons kenmerk
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 2.
49
Kan de regering met betrekking tot de presentatie van de beleidsprioriteiten ook de daadwerkelijke
effecten presenteren in plaats van de maatregel en of deze genomen is of niet?
Antwoord:
De tabel beleidsprioriteiten in het jaarverslag 2005 (blz 27 t/m 31) is een spiegel van de tabel
beleidsprioriteiten uit de ontwerp-begroting 2005 en bevat alleen een overzicht van de resultaten v
de getroffen maatregelen per prioriteit zoals benoemd in de begroting. De daadwerkelijke effecten
van de vijf beleidsprioriteiten worden eerder in de paragraaf beleidsprioriteiten al benoemd (blz 18
t/m 27).
50
Kan de regering inzicht geven in de inkomensontwikkeling van chronisch zieken en gehandicapten
met een Wajong-uitkering?
Antwoord:
De ontwikkeling van De Wajong uitkering is vergelijkbaar met die van het sociaal minimum. De
uitkering is gekoppeld aan het Wettelijk Minimumloon. Waarbij de kopjes regeling garandeert dat
minimaal het bijstandsniveau wordt bereikt
Met de invoering van de ZVW in 2006 is koopkrachtbehoud gegarandeerd met een extra
tegemoetkoming op de uitkering.
51
Kan de regering een tabel geven met daarin de in de respectievelijke begrotingen opgenomen
koopkrachtmutaties en de gerealiseerde koopkrachtmutaties voor de jaren 2002 t/m 2005, de
verwachte mutatie voor 2006 en de som daarvan voor alle groepen die zijn vermeld in tabel 21.2,
voorzien van voetnoten zoals tabel 21.2?
Antwoord:
In onderstaande tabel staat een overzicht van de koopkrachtontwikkeling 2002 t/m 2006. Het
verschil tussen de cijfers uit de begroting en de realisatie wordt verklaard in de eerder met uw Kam
behandelde jaarverslagen. Voor het jaar 2006 is nog geen realisatie beschikbaar. Onderstaande
cijfers zijn op basis van de CEP-stand 2006.
De koopkrachtontwikkeling over 2002-2005 is over de hele linie negatief. Positieve uitzonderingen
hierop zijn huishoudens met kinderen en een laag inkomen en ouderen met een laag inkomen. 2006
toont een grote variatie van de koopkrachtontwikkeling die vooral veroorzaakt wordt door het
verdwijnen van het verschil tussen ziekenfonds en de particuliere verzekering en de stroomlijning
van de kinderkortingen.
Tabel 8: Koopkrachtontwikkeling 2002 t/m 2006
UB0068091 21/31
minimumloon 2,3% -0,3% -0,5% -2,1% -0,6% 3/4
modaal 0,7% -1,1% 1,1% -1,0% -0,2% 1 1/2
Inactieven
Sociale Minima
paar mk* 2,1% -0,9% 0,2% -0,9% 0,5% 2
alleenstaande* 0,7% -1,1% -0,1% -2,1% -2,6% 1/4
alleenstaande ouder* 2,3% 0,2% 0,4% -1,0% 2,0% 1 1/2
AOW (alleenstaand)
sociaal minimum* 1,1% -0,7% 0,6% -0,6% 0,5% 2 1/4
AOW +5000 1,0% -0,6% 0,6% -1,0% -0,1% 2
Ons kenmerk
AOW (paar zk)
sociaal minimum* 1,3% -1,0% 0,4% -0,4% 0,3% 3/4
AOW + 10000 0,6% 0,5% -0,4% -1,2% -0,4% 5 1/2
52
Kan de regering een overzicht geven van de gecumuleerde koopkrachteffecten in euro's van
wijzigingen in de huursubsidie in de periode 2002-heden voor de gemiddelde huursubsidieontvang
(en in verwachte en gerealiseerde koopkrachteffecten)?
Antwoord:
In de periode van 2002 tot en met 2005 is de eigen bijdrage gestegen met 26,85 per maand (van
165,97 in subsidiejaar 2001/2002 tot 192,82 in subsidiejaar 2005). Deze stijging is samengesteld
uit de indexering van de normhuur ( 12,57) en de invulling van de taakstelling uit het
Hoofdlijnenakkoord van 14,28.
Bij de indexering is de zogenaamde Kan-bepaling van toepassing geweest, waarbij gekozen wordt
tussen indexering met de huurontwikkeling en inkomensontwikkeling op bijstandsniveau. Omdat i
drie van de vier jaarlijkse aanpassingen in de periode 2002 tot en met 2005 is gekozen voor de voo
de burger gunstigste indexering, is de eigen bijdrage 9 per maand minder snel gestegen.
53
Voor hoeveel mensen is in 2005 gebruik gemaakt van de WVA startkwalificatie? Op hoeveel
mensen was de begroting gebaseerd? Wanneer wordt bekend hoeveel geld in 2005 was gemoeid m
deze regeling?
Antwoord:
In de onderstaande tabel is het aantal werkgevers en het aantal werknemers voor de jaren 2003 t/m
2005 (huidige stand) weergegeven.
Tabel 9: Gebruik WVA startkwalificatie
Jaar werknemers Werkgevers
2003 12 4
2004 160 33
2005 210 46
In 2005 is voor iets meer dan 200 personen de WVA startkwalificatie aangevraagd. Hiermee ging
circa 220.000 gepaard. Dit was de stand begin december 2005, ten tijde van de Werktop. Het tota
aantal personen waarop de WVA startkwalificatie is toegepast, zal dus niet veel hoger zijn dan 210
personen.
54
Hoe verklaart de regering dat in 2004 minder is uitgegeven aan de WVA startkwalificatie dan
begroot (28 mln vs. 33 mln)?
Antwoord:
In 2004 was minder uitgegeven dan begroot (28 miljoen euro) om verschillende redenen:
UB0068091 22/31
Ons kenmerk
· Grote onbekendheid met de regeling bij werkgevers;
· Ongunstige economische situatie In economisch minder gunstige tijden daalt het aantal
werknemers dat voor scholing, training ed in aanmerking komt.
Zoals bovenstaande tabel laat zien is ook in 2005 veel minder aan de WVA-startkwalificatie
uitgegeven dan begroot (33 miljoen euro van toepassing op 2.200 personen). Voor 2005 werden
hogere uitgaven voorzien dan voor 2004 in verband met de uitbreiding van de doelgroep naar
jongeren. Per 1 januari 2005 konden werkgevers ook voor werkloze jongeren de
afdrachtvermindering startkwalificatie aanvragen. Voorts is door de project Directie leren en werke
en de Taskforce Jeugdwerkloosheid in 2005 meer bekendheid gegeven aan de regeling. Niettemin
het gebruik van de WVA startkwalificatie vooral als gevolg van de ongunstige economische
situatie- ook in 2005 zeer laag geweest. Om dit gebruik te stimuleren wordt de afdrachtkorting voo
werkgevers verhoogd van 1.500 naar 3.000 per deelnemer
55
Hoe verklaart de regering dat de doelstelling voor de arbeidsparticipatie van allochtonen bij lange n
niet is gehaald?
Antwoord:
De stagnerende economie met een sterk opgelopen werkloosheid is de belangrijkste verklaring dat
de streefcijfers niet gehaald zijn. Daarnaast spelen ook de in het antwoord op vraag 21 genoemde
factoren een rol..
56
Hoeveel vrouwen moeten er in de jaren 2005 tot 2010 extra aan het werk om de doelstelling voor d
netto participatiegraad voor vrouwen in 2010 te halen? Welke maatregelen heeft het kabinet in pett
om de doelstelling alsnog te bereiken? Kan de regering gemotiveerd toelichten waarom de
doelstelling met deze maatregelen wel kan worden gehaald?
Antwoord:
De netto-participatiegraad voor vrouwen bedroeg in 2005 54,1%. Om de doelstelling voor 2010 va
een netto-participatiegraad van 65% te halen, moeten er tot 2010 ruim 640.000 vrouwen extra aan
het werk. Op dit moment heeft het kabinet geen aanvullende maatregelen in petto. Vooralsnog gaat
het kabinet er vanuit dat de recente maatregelen - waaronder een meer activerende sociale
zekerheid en extra middelen voor kinderopvang - gevoegd bij de aantrekkende werkgelegenheid,
zullen bijdragen tot een aanmerkelijke verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen, zij het da
wordt verwacht dat de doelstelling van een arbeidsparticipatie van vrouwen van 65% in 2010, te
ambitieus zal blijken. Zie ook het antwoord op vraag 57.
57
Waarop is de doelstelling voor de arbeidsparticipatie van vrouwen voor 2010 gebaseerd?
Antwoord:
UB0068091 23/31
Ons kenmerk
De algemene Lissabon-doelstelling voor Europa ligt op 60% arbeidsparticipatie van vrouwen in
2010, ongeacht het aantal uren waarin wordt gewerkt. Deze Europese doelstelling wordt in
Nederland ruimschoots gehaald. Het kabinet heeft om die reden zich een hogere ambitie gesteld:
65% arbeidsparticipatie van vrouwen in betaald werk van 12 uur of meer week. Deze doelstelling i
gebaseerd op de trendmatige toename van de arbeidsparticpatie van vrouwen in de jaren '90. Als
gevolg van de economische teruggang in de eerste jaren van deze eeuw, is deze trend afgevlakt en
2004 was zelfs sprake van een lichte daling met 0,3%-punt. Per saldo nam de arbeidsparticipatie va
vrouwen tussen 2000 en 2005 toe met 2,1%-punt, tegenover een daling bij mannen met 4,5%-punt
Het afgelopen jaar geeft weer een sterke stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen te zien:
1,6%-punt (tegenover mannen 0,6%-punt). Daarmee ligt in Nederland de arbeidsparticipatie van
vrouwen met betaald werk van 12 uur of meer week nu (eerste kwartaal 2006) op 55,2%.
58
Hoe heeft de arbeidsparticipatie van etnische minderheden zich in de afgelopen jaren ontwikkeld,
uitgesplitst naar mannen en vrouwen?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 19.
59
Hoeveel mensen werken via de stimuleringsregeling ID-banen in een ID-baan? Hoe was dit aantal
2003, 2004 en 2005? Welke verwachtingen heeft de regering voor de komende jaren?
Antwoord:
Niemand werkt via de stimuleringsregeling ID-banen in een ID-baan. De tijdelijke
stimuleringsregeling ID-banen, die was bedoeld om 10.000 ID-banen te helpen omzetten in regulie
banen, heeft geleid tot een eindstand van ruim 7.500 reguliere banen voor ex-ID' ers (zie ondermee
de brief van 12 juli 2005, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29544).
De beschreven uitgaven betreffen betalingen van de eenmalige subsidie aan de werkgevers die een
ex-ID' er een reguliere baan hebben aangeboden.
60
Kan de regering aangeven hoeveel gemeenten in 2004 en 2005 hun W-deel niet volledig hebben
opgebruikt, welke gemeenten dit betreft, hoeveel geld dit betreft voor die gemeenten en in welke
verhouding deze bedragen staan tot hun W-deel (per gemeente)?
Antwoord:
U vraagt naar de overschotten op het W-deel van het WWB-budget in 2004 en 2005. Het overscho
is gedefinieerd als het totale beschikbare budget voor het W-deel minus de uitgaven. Het totale
beschikbare budget bestaat uit het voor dat jaar toegekende budget plus de ontvangsten in dat jaar
plus een eventuele overheveling van een overschot uit het voorafgaande jaar. Daarbij wordt de
overheveling van een tekort beschouwd als de overheveling van een negatief overschot.
In 2004 hadden 439 van de 461 gemeenten (95%) een overschot. De overige gemeenten hadden ee
tekort. Het gezamenlijke overschot bedroeg 362 mln (19% van het totale beschikbare budget). D
UB0068091 24/31
Ons kenmerk
overschot bestond voor circa 234 mln. uit een overheveling van het overschot uit 2003. Voor de
gemeenten met een overschot varieerden de overschotten van minder dan 1% tot 98% van het
beschikbare gemeentelijke budget.
Voor 2005 zijn nog geen definitieve verantwoordingsgegevens beschikbaar. Voorlopige
verantwoordingsgegevens zijn beschikbaar voor 299 gemeenten en schetsen een eerste indruk.
Verreweg de meeste van deze gemeenten hebben een overschot (292). De zeven overige gemeente
hebben een tekort.
Het gezamenlijke overschot bedraagt circa 533 mln. Het overschot bestaat voor ongeveer 315
mln. uit een overheveling van het overschot uit 2004. Het overschot bedraagt 29% van het totale
beschikbare budget voor deze 299 gemeenten. Voor de gemeenten met een overschot variëren de
overschotten van 2% tot 99% van het beschikbare gemeentelijke budget.
61
Hoe verhouden de huidige plaatsingspercentages van reïntegratietrajecten gestart in 2005 zich tot d
resultaten behaald in eerdere jaren, rekening houdend met de doorlooptijd?
Antwoord:
Van de in 2005 gestarte trajecten zijn alleen voor de UWV-doelgroepen WW en AG (zie tabel 23.9
op blz 53 van JV) voorlopige plaatsingsresultaten beschikbaar. De plaatsingsresultaten van de in
2004 gestarte trajecten zijn niet vergelijkbaar met die van de trajecten 2005, omdat de termijn
waarbinnen uitstroom naar regulier werk, dan wel terugkeer in de werkloosheid over een veel lang
tijdvak is gemeten. Daardoor lijken deze plaatsingsresultaten hoger.
Er zijn nog geen meetresultaten van plaatsingen vanuit in 2005 gestarte gemeentelijke trajecten. D
plaatsingsresultaten van de in 2005 gestarte trajecten in het gemeentelijk domein zijn in tabel 23.9
geraamd op basis van de uitstroom uit de uitkering in 2005 na een traject en de plaatsingsresultaten
van de trajecten die in het eerste halfjaar van 2004 zijn gestart.
62
Hoe is te verklaren dat de gerealiseerde verplichtingen bijna 200 miljoen lager zijn dan in de
begroting voor 2005 (WSW)?
Antwoord:
In het voorjaar van 2004 is geconstateerd dat een deel van de Wsw-middelen in de vorm van
terugontvangsten naar de SZW-begroting terugvloeide. Dit kwam omdat een aantal gemeenten de
opgelegde taakstelling niet haalden. Om doelmatiger de middelen voor de uitvoering van de Wsw t
kunnen inzetten is de verplichtingenruimte verhoogd. Omdat de terugontvangsten daarna steeds
verder zijn gereduceerd, mede door de mogelijkheid van intercollegiale ruil, is de noodzaak van he
structureel verhogen van de verplichtingen niet meer aanwezig. Deze constatering heeft abusievelij
niet geleid tot een begrotingsmutatie ten aanzien van de verplichtingen. Hierdoor is de
geconstateerde onderrealisatie ontstaan. De verplichtingenraming in de begroting zal worden
bijgesteld.
UB0068091 25/31
Ons kenmerk
63
Klopt het dat de regering gemeenten wil korten als in die gemeente iemand langer dan 12 maanden
op de wachtlijst voor de WSW staat? Wil de regering werkelijk gemeenten met een lange wachtlijs
voor de WSW (in de zin dat er veel mensen langer dan 12 maanden op staan) minder geld gaan
geven voor uitvoering van de WSW?
Antwoord:
Het beleid ten aanzien van de Wsw-wachtlijst is erop gericht dat Wsw-geïndiceerden voor zover
mogelijk binnen 12 maanden geplaatst worden. Het is niet de bedoeling dat gemeenten sommige
Wsw-geïndiceerden met voorrang plaatsen ten koste van andere Wsw-geïndiceerden die al veel
langer op de wachtlijst staan. Daarom is met ingang van 2005 geregeld dat Wsw-geïndiceerden die
bewust niet binnen 12 maanden geplaatst zijn door gemeenten, terwijl dat gezien het beschikbare
budget wel mogelijk was, niet worden meegerekend bij de verdeling van de Wsw-subsidie voor he
jaar T+2. Het gaat alleen om die personen die wel binnen 12 maanden geplaatst hadden kunnen
worden, dus waarvoor de gemeente voldoende taakstelling had, maar die desondanks nog op de
wachtlijst staan omdat de gemeente andere Wsw-geïndiceerden met een kortere wachttijd met
voorrang heeft geplaatst. Gemeenten worden daarmee gestimuleerd om Wsw-geïndiceerden voor
zover mogelijk tijdig te plaatsen. Deze systematiek is tot stand gekomen als uitwerking van de mot
Verburg c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 200 XV, nr. 46.) waarin de regering wer
gevraagd maatregelen te nemen om plaatsing van Wsw-geïndiceerden binnen maximaal 12 maande
te bevorderen. Over het voorstel is uw Kamer in juni 2004 in een aparte brieft geïnformeerd. Het
voorstel is vervolgens meegenomen in het wetstraject dat ook voorzag in de overdracht van de Wsw
indicatiestelling naar CWI per 1 januari 2005.
In het wetsvoorstel modernisering Wsw, dat voor de zomer aan uw Kamer zal worden toegezonden
is een nieuwe, eenvoudiger, financieringssystematiek opgenomen, waarin het streven naar plaatsin
binnen 12 maanden - voor zover mogelijk binnen het beschikbare budget - op een alternatieve wijz
wordt bewerkstelligd.
64
Hoe verklaart de regering de forse stijging van het aantal mensen op de wachtlijst voor de WSW?
Antwoord:
De toename van de wachtlijst wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal nieuwe Wsw-
indicaties. De jaarlijkse nieuwe instroom in de Wsw is in 2003 en 2004 ten opzichte van daarvoor
bijna verdubbeld. De toegenomen instroom komt met name vanuit de
arbeidsongeschiktheidsregelingen en de voormalige gesubsidieerde arbeid. Een van de aanleidinge
voor modernisering van de Wsw was de constatering dat de Wsw als alternatief lijkt te worden
gezien voor moeilijk te reïntegreren cliënten van gemeenten en UWV, terwijl de Wsw daarvoor nie
bedoeld is. Doel van de modernisering is dan ook om ervoor te zorgen dat alleen
arbeidsgehandicapten die echt op de Wsw zijn aangewezen, tot de Wsw worden toegelaten.
65
Hoe komt het dat de doelstelling in tabel 25.5 al in 2003 is geformuleerd, maar dat pas cijfers uit
2005 als nulmeting worden gebruikt? Wat heeft deze vertraging veroorzaakt?
UB0068091 26/31
Ons kenmerk
Antwoord:
Om het bereiken van de doelstelling van artikel 25 te meten is een monitor Arbeid en Zorg
ontwikkeld. De vragen voor deze monitor bleken om onderzoekstechnische redenen het best gestel
te kunnen worden in het kader van de Enquête Beroeps Bevolking (EBB) die door het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt afgenomen. Het meelopen van de vragen over behoefte aan
en gebruik van verlofregelingen in de EBB garandeert dat deze gesteld worden aan een
representatieve steekproef van de werkende en niet-werkende bevolking en bovendien een zodanig
grote steekproef, dat ook betrouwbare behoefte- en gebruikscijfers voor subgroepen beschikbaar
kunnen komen en betrouwbare gegevens over ontwikkelingen in de tijd (c.q. de streefcijfers). De
systematiek van de EBB gaat uit van dataverzameling gedurende het gehele jaar. Vandaar dat de
resultaten van de nulmeting pas in 2006 bekend worden. De opzet van de EBB en het geheel van
vragen over verlofregelingen daarin zijn evenwel niet goed vergelijkbaar met het kleinere, maar
uitgebreidere onderzoek dat eerder door het SCP naar behoefte en gebruik van verlofarrangemente
werd verricht. Daardoor kan het laatstgenoemde onderzoek (`Werkt verlof?' SCP 2004) met
resultaten over 2002 niet meer als nulmeting worden beschouwd.
66
Hoeveel mensen hebben gebruik gemaakt van de TRI? Welk percentage van de mensen die hun
arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk hebben kwijtgeraakt in de
herbeoordelingsoperatie betreft dit? Van welke aantallen was uitgegaan in de begroting voor 2005?
Antwoord:
Het aantal nieuwe TRI-uitkeringen bedroeg circa 4.400 in 2005. Dit is bijna 10% van de 46.500
personen waarvan de uitkering is verlaagd of beëindigd. In de begroting 2005 waren geen verwach
aantallen opgenomen. De totale uitgaven aan de TRI zijn circa 10% lager uitgevallen dan
opgenomen in de begroting 2005.
67
Wat bedoelt de regering met "SER-pakket"?
Antwoord:
Het betreft hier het besparingsverlies op de uitvoeringskosten in 2005 als gevolg van het op
hoofdlijnen overnemen van de voorstellen uit het SER-advies over de toekomstbestendigheid van d
WW
68
Welk gedeelte van de daling van het bijstandsvolume vanaf 1 januari 2004 schrijft de regering toe
aan conjunctuurinvloeden en welk gedeelte aan de prikkelwerking in de WWB?
Antwoord:
Door het CPB is een studie verricht naar de invloed van de WWB. Het rapport is in de conceptfase
69
Kan de regering in een tabel aangeven wat over de periode 2001-2006 de respectievelijke
UB0068091 27/31
Ons kenmerk
begrotingen geraamde cijfers zijn van het aantal bijstandsklanten en wat de realisatie is van dat
aantal onderverdeeld naar bijstandssoort (WWB, IOAW, IOAZ)?
Antwoord:
Tabel 10: Geraamde en gerealiseerde volumecijfers WWB, IOAW, IOAZ
aantal
x 1000 ontwerpbegroting jaarverslag
Abw/WWB IOAW IOAZ totaal Abw/WWB IOAW IOAZ tota
2001 338 19 3 360 328 19 3 350
2002 359 19 3 381 339 19 3 361
2003 389 19 3 411 350 17 3 370
2004 399 20 4 423 360 15 2 377
2005 419 17 3 439 361 12 2 375
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid