Directie Buitenlandse Financiële Betrekkingen
Convergentierapporten Slovenië en Litouwen
Nederlands standpunt inzake opheffing derogatie op de euro
voor Slovenië
1. Inleiding
Op 2 en 16 maart 2006 hebben achtereenvolgens de regeringen van Slovenië
en Litouwen een verzoek ingediend voor de opstelling van een
convergentierapport met als doel het intrekken van de derogatie op invoering
van de euro. Op 16 mei jongstleden zijn de convergentierapporten van de
Commissie en ECB uitgekomen waarin op basis van de in artikel 121, lid 1,
genoemde convergentiecriteria getoetst wordt in hoeverre Slovenië en Litouwen
een hoge mate van duurzame convergentie hebben bereikt en of overgegaan
kan worden tot opheffen van de derogatie tot euro-invoering. De toetsingscriteria
zijn begrotingssaldo en overheidsschuld, prijsstabiliteit, wisselkoersstabiliteit en
de convergentie van de lange rente welke zijn uitgewerkt in een Protocol.
Hiernaast dient de nationale wetgeving met betrekking tot de nationale centrale
bank in overeenstemming te zijn met het EG-Verdrag en de statuten van het
Europese Systeem van Centrale Banken (ESCB). Naar aanleiding van de
gepresenteerde bevindingen in de convergentierapporten van de Commissie en
de ECB, heeft de Commissie alleen een voorstel voor een Raadsbesluit voor
Slovenië voorbereid tot opheffing van de derogatie op de euro.
In deze notitie worden de prestaties Slovenië op de verschillende
convergentiecriteria worden behandeld. Eerst wordt voor ieder criterium
afzonderlijk de feiten weergegeven waarna het standpunt volgt. De juridische
convergentie van Slovenië wordt behandeld in paragraaf 3. Het Nederlandse
standpunt over het Commissievoorstel tot opheffing van de derogatie op de euro
voor Slovenië volgt in paragraaf 4. Tot slot wordt ingegaan op het
convergentierapport voor Litouwen.
2. Beoordeling van de Sloveense convergentie
2.1 Inflatie
2.1.1 Convergentierapporten Commissie en ECB
· Gedurende de referentieperiode van april 2005 tot en met maart 2006
realiseerde Slovenië een HICP-inflatie van 2,3%, 0,3% lager dan de
referentiewaarde van 2,6%; sinds januari 2006 heeft Slovenië een HICP-
inflatie onder de referentiewaarde gerealiseerd.
· Sinds 2001 heeft de inflatie op een dalend pad gelegen. Een groot deel van
de daling kan verklaard worden door de gecoördineerde aanpak van
regering en centrale bank sinds 2003 waarbij gebruik is gemaakt van een
monetair beleid gericht op prijsstabiliteit en van mechanismen gericht op
minder loonindexatie in zowel de publieke als de private sector.
· De loonkosten per eenheid product zijn in de jaren 2000-2001 nog sterk
gestegen maar zijn de laatste jaren mede door afspraken van de sociale
partners beperkt gebleven. De stijging van de loonsom per werknemer is
dan ook gedaald tot 5,0% in 2005 ten opzichte van 10% in de voorgaande
jaren. Wel zijn de loonkosten per eenheid product sterker gestegen in de
dienstensector waar de productiviteitsgroei achterbleef bij de loonstijgingen.
· Sinds 2004 is de handelsintegratie met de EU ook toegenomen waarmee de
prijsconcurrentie is bevorderd. De invloed van importprijzen op de inflatie
was de afgelopen jaren groot, vooral door de gestegen energieprijzen (12%
in 2005). De regering heeft echter de afgelopen jaren gebruik gemaakt van
aanpassingen in de accijnsbelastingen en de benzineprijzen om de invloed
van stijgende energieprijzen te beperken. De verwachting is dat in de
toekomst de invloed van stijgende energieprijzen op de inflatie beperkt zal
zijn en niet groter dan in het eurogebied.
· De convergentierapporten identificeren enkele mogelijke inflatoire risico's
zoals de verhoging in de BTW en de toetreding tot de euro zelf waarbij de
binnenlandse vraag waarschijnlijk toeneemt door de laatste neerwaartse
aanpassing van de lange rente. Verder zijn de loonafspraken in de private
sector voor 2006 en 2007 nog niet afgerond en dient ook de publieke sector
nog een signaal over loonafspraken af te geven.
· De Commissie verwacht dat de inflatie uitkomt op 2,4% in 2006. De
Commissie en de ECB achtten het van belang dat ook in komende jaren
wordt ingezet op vergroten van het concurrentievermogen, loonmatiging en
begrotingsconsolidatie.
Tabel 1. Gemiddelde geharmoniseerde inflatie (HICP)
2002 2003 2004 2005 2006-maart
Slovenië 7,5 5,7 3,7 2,5 2,3
Euro-12 2,3 2,1 2,1 2,2 2,3
Referentiewaarde 2,9 2,7 2,2 2,5 2,6
Gem. drie lidstaten hoogste inflatie eurogebied 4,1 3,6 3,1 3,6 3,6
Gem. drie lidstaten laagste inflatie eurogebied 1,6 1,2 1,1 1,7 1,5
Bron: Eurostat
2 / 9
2.1.2 Analyse
Alhoewel Slovenië voldoet aan het inflatiecriterium, moet de vraag worden
gesteld of de bereikte prijsstabiliteit duurzaam is. De inflatie is sinds een relatief
korte tijdsperiode op een laag peil. De inflatie liep door een aantal belangrijke
beleidskeuzes aanzienlijk terug, zoals het rentebeleid om de
wisselkoersverhouding tolar-euro stabiel te houden en het introduceren van een
monetair-beleidskader met prijsstabiliteit als primaire doelstelling in 2001. De
inflatieontwikkelingen dienen echter ook worden bezien tegen de achtergrond
van stabiele arbeidsomstandigheden en een robuuste reële BBP-groei. Wat
betreft de recente tendensen, kwam de gemiddelde twaalfmaands inflatie in
2005 gemiddeld uit op 2,5%. In maart 2006 bedroeg de twaalfmaands inflatie
2,3%.
Op basis van de meest recente informatie verwacht de ECB in het
convergentierapport dat de gemiddelde twaalfmaands inflatie de komende
maanden stabiel zal blijven. Er bestaan daarom aanwijzingen dat de inflatie in
Slovenië duurzaam op een niveau blijft dat kan worden gezien als verenigbaar
met prijsstabiliteit en in lijn is met de inflatieontwikkeling in het eurogebied.
Niettemin identificeert de ECB opwaartse inflatierisico's, zoals BTW-verhoging
en verhoging van accijnzen op tabak. Daarom achtten de ECB en ook de
Commissie loonmatiging, verbetering van de concurrentie in de productmarkten
en het implementeren van een gezonde koers inzake begrotingsconsolidatie
essentieel voor het handhaven van prijsstabiliteit.
2.1.3 Standpunt
Slovenië voldoet aan het inflatiecriterium voor deelname aan de euro. Naast het
voldoen aan een inflatie die onder de referentiewaarde ligt, kan geconcludeerd
worden dat de bereikte prijsstabiliteit ook duurzaam is. De verwachte inflatie voor
2006 ligt op 2,4% en ligt daarmee dicht bij de verwachte eurogebiedinflatie van
2,2%. Dit neemt niet weg dat de Sloveense regering gecommitteerd dient te
blijven aan beleid dat prijsstabiliteit bevordert. Hierbij zetten de Commissie en de
ECB in op loonmatiging en een meer concurrerende economie.
2.2 Houdbare overheidsfinanciën
2.2.1. Convergentierapporten Commissie en ECB
· Het Sloveense begrotingstekort ligt sinds 2002 onder de 3% BBP en is in het
referentiejaar 2005 uitgekomen op 1,8% BBP. Deze verbetering is vooral het
resultaat van betere begrotingsregels waarbij de begroting voor twee
achtereenvolgende jaren wordt vastgesteld. Verder heeft de economische
3 / 9
groei van de afgelopen jaren geholpen bij het verbeteren van de
begrotingspositie.
· De overheidsschuld ligt sinds 2000 onder de 30% BBP en lag in 2005 op
29,1% BBP. Ook voor de middellange termijn wordt een schuld van onder de
30% BBP verwacht.
· Het Convergentieprogramma 2005 geeft aan dat de Sloveense regering het
begrotingtekort geleidelijk wil verbeteren tot 1% BBP in 2008. De
committering aan gezonde overheidsfinanciën uitte zich in 2004 in een
vermindering van de overheidsuitgaven als reactie op tegenvallende BTW-
opbrengsten.
· De Commissie verwacht een verslechtering van het structurele tekort van
1,4% BBP in 2005 naar 1,8% BBP in 2006. Hiermee ligt Slovenië wel nog
onder de gestelde minimale benchmark1 van 1,9% BBP, en wordt een
veilige marge voor het tekort tot de 3% BBP van het Maastricht-criterium
gewaarborgd.
· Ondanks deze huidige gunstige uitgangspositie concludeerde de Commissie
bij de behandeling van het Convergentieprogramma 2005 dat op langere
termijn geen houdbare overheidsfinanciën heeft en "at high risk" is om de
kosten van de vergrijzing op te vangen als gevolg van hoge verwachte
vergrijzingsgerelateerde uitgaven. Reden te meer om begrotingsconsolidatie
in de komende jaren na te streven.
2.2.2 Analyse
Het Sloveense begrotingsbeleid is gericht op de economische inhaalslag richting
andere EU-landen, op het verbeteren van de kwaliteit van de overheidsfinanciën
en op de voortgaande monetaire integratie. Het begrotingstekort voor 2006 is
geraamd op 1,8 % BBP, met een dalend verloop in de richting van de 1% BBP in
2008. Wat betreft het mogelijke toekomstige beloop van de
overheidsschuldquote, duiden de huidige tendensen er op dat de schuld zal
stijgen, maar voor de middellange termijn onder de 30% BBP blijft. Slovenië
geeft aan dat grote economische uitdagingen in het verschiet liggen als gevolg
van aanstaande veranderingen in de bevolkingsopbouw. De levensverwachting
is stijgend, terwijl het geboortecijfer met 1,2 één van de laagste in Europa is.
Voor de komende jaren is de houdbaarheid van de overheidsfinanciën nog in
orde door de reeds doorgevoerde pensioenshervormingen uit 1999 en de
verwachte gunstige ontwikkelingen in werkgelegenheid en participatiegraad.
Op de langere termijn wordt Slovenië geconfronteerd met sterk stijgende
pensioen- en zorgkosten. Na 2006 stijgen de pensioenskosten aanzienlijk
1
De waarde van het structurele tekort die vermijdt dat het EMU-saldo van lidstaten in een
economische neergang de 3% BBP grens uit het Verdrag overschrijdt.
4 / 9
doordat dan volledige indexatie aan de loonontwikkeling weer van kracht wordt.
De Commissiebeoordeling van het Sloveense convergentieprogramma 2005 die
door de Raad werd gedeeld, kan dan ook worden onderschreven. De Raad
adviseerde om van de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën een
beleidsprioriteit te maken en meer maatregelen te nemen om de toekomstige
vergrijzingkosten in de hand te houden. Het aanpakken van de vergrijzing is
noodzakelijk en de last zou gemakkelijker te dragen zijn als er in de
overheidsfinanciën voldoende manoeuvreerruimte wordt gecreëerd vóór de
periode waarin de demografische situatie naar verwachting zal verslechteren.
2.2.3 Standpunt
Slovenië voldoet aan de begrotingscriteria voor houdbare overheidsfinanciën.
Slovenië bevindt zich niet in de buitensporigtekortprocedure en de schuld ligt
ruim onder het criterium van 60% BBP. De committering tot
begrotingsconsolidatie van de Sloveense regering is noodzakelijk om ook op de
houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn te kunnen
garanderen.
2.3 Wisselkoersontwikkelingen
2.3.1 Convergentierapporten Commissie en ECB
· Slovenië neemt sinds 28 juni 2004 deel aan het wisselkoersmechanisme
ERM II. Voordat de tolar toetrad tot het ERM II, voerden de Sloveense
autoriteiten een wisselkoersbeleid ten opzichte van de euro dat zich
vertaalde in een geleidelijke depreciatie van de tolar ten opzichte van de
euro.
· Bij de toetreding tot het ERM II werd het wisselkoersbeleid verlaten.
Gedurende de afgelopen 22 maanden is de tolar-euro wisselkoers dicht bij
de spilkoers gebleven. De gemiddelde afwijking van de spilkoers in de
referentieperiode bedraagt 0,08%.
· De wisselkoersstabiliteit van de tolar-euro is bereikt met een positief
renteverschil ten opzichte van het eurogebied voor de gehele
referentieperiode. De centrale bank van Slovenië beperkte de volatiliteit van
haar valuta tot een zeer laag peil door gebruik te maken van haar
deviezenswapfaciliteit. Inmiddels is door rentedaling in Slovenië en de
opwaartse bijstelling door de ECB dit renteverschil gedaald van 2% naar
minder dan 1% in de afgelopen maanden.
2.3.2 Standpunt
De tolar heeft de afgelopen 23 maanden zonder grote inspanningen, met
inachtneming van de normale fluctuatiemarges en zonder een devaluatie ten
opzichte van een munt van een andere lidstaat aan het wisselkoersmechanisme
5 / 9
deelgenomen. Slovenië voldoet naar verwachting op 28 juni 2006, de datum dat
de tolar twee jaar aan het ERM II deelneemt, aan het wisselkoerscriterium. Zoals
in de aanbiedingsbrief is aangegeven zal de Ecofin Raad van juli een definitief
besluit nemen over het voorstel tot opheffen van de derogatie op het gebruik van
de euro, dus na het tijdstip waarop Slovenië formeel voldoet aan het
wisselkoerscriterium.
2.4 Lange rente
2.4.1 Convergentierapporten Commissie en ECB
· Reeds in 2004 voldeed Slovenië aan het rentecriterium. De lange rente is
aanzienlijk gedaald van rond de 9% in 2002 tot onder de 4% sinds 2005.
Deze daling reflecteert de geleidelijke daling in inflatie, de kortetermijnrente
en een daling van het landenspecifieke risico als gevolg van
begrotingsconsolidatie en verwachte euro-invoering. Het verschil tussen de
lange rente in Slovenië en die in het eurogebied is daarmee ook kleiner
geworden en ligt de afgelopen tijd tussen de 0,1% en 0,7%.
· Gedurende de referentieperiode van april 2005 tot maart 2006 lag de lange
rente op een dalend pad. In maart kwam de lange rente uit op 3,9% en lag
daarmee ruim onder de referentiewaarde van 5,9.
2.4.2 Standpunt
Gedurende de referentieperiode van april 2005 tot maart 2006 lag de lange rente
ruim onder de referentiewaarde voor het rentecriterium van 5,9%. Slovenië
voldoet hiermee aan het rentecriterium en geeft daarmee een indicatie van de
duurzaamheid van de door Slovenië bereikte convergentie.
3. Verenigbaarheid van de nationale wetgeving met het Verdrag.
3.1 Toelichting
Voor de bepaling van de terreinen waarop aanpassing van de nationale
wetgeving is vereist, wordt een onderscheid gemaakt tussen: de
onafhankelijkheid van de nationale centrale bank, de juridische integratie van de
nationale centrale bank in het ESCB; en andere wetgeving dan die welke
betrekking heeft op de nationale centrale bank.
In het convergentierapport van 2004 concludeerde de Commissie nog dat de
Sloveense centralebankwetgeving nog niet volledig verenigbaar was met artikel
109 van het ESCB/ECB statuut. Inmiddels is op 30 maart 2006 een amendement
door het Sloveense parlement goedgekeurd waardoor de competenties op het
terrein van monetair beleid, operaties en instrumenten van de Sloveense
centrale bank worden overgedragen naar het ESCB vanaf de euro-invoering.
6 / 9
Hiernaast zijn de doelstellingen van de centrale bank aangepast waarmee de
primaire doelstelling van prijsstabiliteit verduidelijkt is.
3.2 Standpunt
De nationale wetgeving van Slovenië is, met inbegrip van de statuten van de
Sloveense centrale bank, verenigbaar met artikel 108 en 109 van het Verdrag en
de statuten van het ESCB.
4 Commissievoorstel voor een Raadsbesluit betreffende het intrekken van
de derogatie op de euro
4.1 Inhoud Commissievoorstel
Het Commissievoorstel beschrijft de gevolgde procedure en de wijze waarop de
criteria zijn toegepast. Het voorstel vloeit voort uit de analyse van de
convergentierapporten waarin wordt geconcludeerd dat Slovenië aan alle
convergentiecriteria voldoet. Het commissievoorstel stelt voor om de derogatie
op invoering van de euro op te heffen per 1 januari 2007.
4.2 Standpunt
Slovenië voldoet aan de voorwaarden voor de aanneming van één munt en
derhalve kan Nederland instemmen met het intrekken van de Sloveense
derogatie op de euro. In Slovenië is een hoge mate van duurzame convergentie
met het eurogebied bereikt zoals blijkt uit de toetsing van de economische
convergentie met behulp van de verschillende criteria uit artikel 121, lid 1, van
het Verdrag; de ontwikkelingen van de prijzen, de begrotingspositie van de
overheid, de wisselkoers en de lange rente, waarbij ook rekening is gehouden
met andere factoren van economische convergentie zoals de integratie van
financiële markten en de handelsintegratie.
Slovenië zal in het bijzonder de komende jaren moeten blijven inzetten op het
vergroten van de concurrentiepositie, loonmatiging en begrotingsconsolidatie
zodat ook op de lange termijn sprake blijft van duurzame convergentie en
houdbaarheid.
Alles afwegende is de Nederlandse regering voorstander van het intrekken van
de Sloveense derogatie op de euro.
5. Convergentierapport Litouwen
5.1 Toelichting
Uit de convergentierapporten van de Commissie en de ECB blijkt dat de
7 / 9
derogatie niet kan worden ingetrokken, omdat Litouwen niet aan alle
convergentiecriteria voldoet. De Commissie heeft dan ook geen voorstel voor
een Raadsbesluit voor intrekking van de derogatie opgesteld.
Litouwen voldoet aan vier van de vijf criteria. Hiernaast concluderen ECB en
Commissie dat de nationale wetgeving in overeenstemming is gebracht met de
vereisten van het Verdrag door een wetswijziging zoals door het Litouwse
parlement aangenomen op 25 april 2006.
Begroting
· Het Litouwse begrotingstekort is gedaald van 3,6 % BBP in 2000 tot 0,5%
BBP in 2005. Voor 2006 verwacht de Commissie dat het tekort ook rond de
0,5% BBP uitkomt, indien Litouwen in staat is om de belastingverlaging van
de inkomensbelasting op te vangen en weet om te gaan met de absorptie
van EU-gelden.
· De overheidsschuld is eveneens gestaag gedaald van 23,6% BBP in 2000
naar 19% BBP in 2005 en ligt hiermee ruim onder de vereiste 60% BBP uit
het Verdrag. Ten aanzien van de lange termijnhoudbaarheid stelde de
Commissie tijdens de behandeling van het convergentieprogramma dat
Litouwen een laag risico loopt. De Raad deelt deze beoordeling in zijn
Raadsopinie.
· Concluderend kan worden gesteld dat Litouwen zich niet in de
buitensporigtekortpocedure bevindt en voldoet aan de criteria voor houdbare
overheidsfinanciën.
Wisselkoersstabiliteit
· Litouwen neemt sinds 28 juni 2004 deel in het wisselkoersmechanisme ERM
II. Gedurende de afgelopen 23 maanden waarin Litouwen deelneemt aan
ERM II, is er geen afwijking geweest van de litas ten opzichte van de
spilkoers.
· De korte rente is zeer ver geconvergeerd met het eurogebied, waaruit blijkt
dat financiële markten geen depreciatierisico ten opzichte van de euro
verwachten. Litouwen voldoet op 28 juni 2006 aan het wisselkoerscriterium.
Lange rente
· De spread ten opzichte van het eurogebied is sinds deelname aan ERM-II
gedaald van 55 basispunten tot aan 25 basispunten in maart 2006. Het 12-
maands gemiddelde van de lange rente bedroeg in maart 2006 3,7 % en lag
hiermee ruim onder de referentiewaarde van 5,9%. De referentiewaarde is
8 / 9
opgebouwd uit de lange rente van de drie best presterende lidstaten in
termen van prijsstabiliteit. Litouwen voldoet hiermee aan het rentecriterium.
Inflatiecriterium
· Bij de beoordeling in 2004 voldeed Litouwen nog aan het inflatiecriterium
waarbij de inflatie met 0,2% onder de referentiewaarde van 2,4% lag.
Halverwege 2004 zijn de prijzen echter gaan oplopen en het Litouwse
gemiddelde 12-maands HICP inflatie ligt sinds april 2005 boven de
referentiewaarde.
· In maart 2006 lag de gemiddelde inflatie op 2,7% en daarmee 0,1% boven
de referentiewaarde van 2,6%. De stijging in de inflatie sinds halverwege
2004 is het gevolg geweest van onder andere een sterke toename in
loonkosten, de stijging van prijzen voor voedselproducten en de toename
van indirecte belastingen en energieprijzen. De energieprijzen zijn sinds
januari 2006 zelfs met 40% gestegen als gevolg van het aflopen van een
meerjarig contract met GAZPROM en zorgde voor een toename van 0,1% in
de inflatie van januari. De verwachting is echter dat de effecten van hogere
importprijzen voor gas voornamelijk in de toekomst in de inflatie tot uiting
komen. De Commissie voorspelt dan ook in de economische ramingen van
mei 2006 een toename van de inflatie in 2006 naar 3,5% ten opzichte van
2,5% voor 2005.
· De Commissie stelt dat het voor Litouwen met name van belang is om bij
een hoge binnenlandse vraag de loonkosten in lijn te laten lopen met de
productiviteit om verdere prijsstijgingen in de hand te houden.
· Aangezien de inflatie van Litouwen boven de referentiewaarde ligt en verder
eveneens de verwachting is dat de inflatie in de komende maanden zal
stijgen, voldoet Litouwen niet aan het criterium van duurzame prijsstabiliteit.
Duurzame prijsstabiliteit is van belang om Litouwen te behoeden voor
risico's, zoals verlies van concurrentiekracht en pijnlijke
aanpassingsprocessen (werkloosheid) zodra Litouwen niet meer beschikt
over een eigen wisselkoers- of rente-instrument. Onvoldoende structurele
convergentie komt onder andere tot uiting in een stijging van het prijspeil.
5.2 Standpunt
Nederland onderschrijft de analyses in de convergentierapporten van Commissie
en ECB evenals de conclusie van de Commissie dat de derogatie op euro-
invoering voor Litouwen niet kan worden ingetrokken. Een strikte toepassing van
de convergentiecriteria behoedt Litouwen voor meerdere risico's die zich kunnen
voordoen wanneer een lidstaat nog onvoldoende duurzame convergentie heeft
laten zien bij toetreding tot een muntunie.
9 / 9
---- --
Ministerie van Financiën